Uit het kerkelijk leven.
Is de Herv. Kerk de valsche kerk?
In een zekere gemeente is iemand weer eens bestookt door de gescheidene broeders en men heeft hem weer eens voor de zooveelste maal toegevoegd: De Hervormde Kerk is de valsche kerk en ieder die in de Herv. Kerk blijft doet zonde.
Wat dan te antwoorden? Men kwam toch aandragen met art. 29. En daar staat immers: „dat men wel naarstiglijk en -met goede voorzichtigheid, uit den Woorde Gods behoort te onderscheiden, welke de ware Kerk is, aangezien alle sekten, die hedendaagsch in de wereld zijn, zich met den naam der Kerk dekken".
Onderzoeken dus. Naarstig en voorzichtig. Naar uitwijzen van Gods Woord.
En de merkteekenen van de ware Kerk zijn dan: „Of de Kerk de reine prediking des Evangelies oefent; of zij gebruikt de reine bediening der Sacramenten, gelijk Christus dezelve ingesteld heeft; of de kerkelijke tucht gebruikt wordt, om de zonden te straffen."
Of kortelijk gezegd: „zoo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daartegen zijn, houdende Jezus Christus voor het eenige Hoofd."
En beantwoordt de Hervormde Kerk daar nu aan ? Is daar de reine prediking des Evangelies; de reine bediening der Sacramenten en wordt daar de kerkelijke tucht gebruikt om de zonden te straffen?
Het antwoord is niet moeilijk.
Onze Hervormde Kerk heeft in al haar reglementen de bepaling en omschrijving, dat hare gereformeerde belijdenis moet worden geëerbiedigd, bewaard en gehandhaafd. Al de predikanten, al de keraadsleden, al de Besturen, tot de Synode toe, al de lidmaten der Gemeente moeten daar zorg voor dragen.
Art. XI van het Algemeen Reglement zegt toch, dat de handhaving harer leer steeds het hoofddoel van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn, moet wezen.
Art. 3 van het Reglement voor de Kerkeraden zegt o. a., dat de ouderlingen en diakenen onberispelijk in belijdenis en wandel moeten zijn.
Art. 9 van dit zelfde Reglement zegt, dat ieder lidmaat bezwaren kan inbrengen tegen degenen die tot ouderling of diaken benoemd zijn, als deze aan de gemeente worden voorgesteld op twee achtereenvolgende Zondagen.
Art, 143 Regl. Kerkeraad zegt, dat de bizondere Kerkeraad het toezicht heeft op de belijdenis en den wandel van de leden der gemeente.
Art. 32 van het Reglement voor Kerkelijk Opzicht en Tucht zegt: Aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten en inzonderheid leeraren, ouderlingen, diakenen en andere leden van Kerkelijke Besturen, ter zake van onchristelijken wandel, van openbaren strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Hervormde Kerk.
Art. 38 van het Reglement op het Godsdienst onderwijs zegt; „het onderzoek van hen die belijdenis des geloofs wenschen af te leggen, wordt zóo ingericht, dat de aannemelingen gelegenheid erlangen, niet allten om van hunne verkregen kennis te doen blijken, maar ook om belijdenis af te leggen van hun Christelijk geloof."
„De bevestiging heeft plaats in eene daarvoor bepaalde godsdienst-oefening, bij welke hun de volgende vragen, althans wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte, ter beantwoording worden voorgesteld:
1e' Belijdt gij te gelooven in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen eenig geboren Zoon, onzen Heer, en in den Heiligen Geest?
2e. Zijt gij des zins en willens, bij deze belijdenis door Gods genade te volharden, de zonde te verzaken-, te streven naar heiligmaking, en Uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en in sterven getrouw te volgen, gelijk aan Zijne ware belijders betaamt ?
3e, Belooft gij, tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlandsche Kerk in het bizonder, met opvolging van hare verordeningen, naar uw vermogen volijverig mede te werken?
Na de toestemmende beantwoording van deze vragen en de toediening van den Doop aan degenen, die nog ongedoopt zijn, worden zij plechtig en met gepaste toespraak tot lidmaten verklaard" (art. 39).
Art. 7, D, 30. van het Reglement op de Kerkvisitatie zegt: Kerkvisitatoren vragen , het oordeel van de leden van den Kerkeraad over de belijdenis, de ambtsvervulling en den levenswandel hunner medeleden.
Terwijl de Kerkvisiatoren minstens 14 dagen te voren aan den Kerkeraad bericht moeten zenden welken dag en welk uur zij denken te komen, waarvan de Kerkeraad weer kennis moet geven aan de Gemeente, opdat ieder lidmaat der gemeente in de gelegenheid zal zijn om een of ander voor te dragen, waarop de Kerkvisiatoren acht hebben te slaan.
En art. 27 van het Reglement op het Examen vraagt van de proponenten, dat zij smullen verklaren „overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande, het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen."
Men ziet, overal is sprake van de leer, de belijdenis der Hervormde Kerk.
Overal staat, dat men voor die belijdenis moet uitkomen, dat men die belijdenis heeft te eerbiedigen dat men saam zorg moet dragen, dat die belijdenis niet geschonden wordt, maar zal worden gehandhaafd.
Waarbij niet te vergeten is, dat in den beroepsbrief eiken predikant wordt voorgehouden: „de Kerkeraad vertrouwt, dat hij ten spoedigste tot de Gemeente zal overkomen, om door leer en voorbeeld, bestuur en opzicht, alles te doen wat een herder en leeraar, overeenkomstig Gods Heilig Woord en de verordeningen der Ned. Herv. Kerk betaamt."
Dat heeft de Heere voor onze Hervormde Kerk bewaard.
.De Reglementen worden beheerscht door de leer en belijdenis der Hervormde Kerk.
En van de veronderstelling wordt uitgegaan, dat de verordeningen steeds aan de belijdenis en aan Gods Heilig Woord moeten getoetst worden en daaraan beantwoorden. Vooral de beroepsbrief is in deze typisch.
Dat heeft God wonderlijk bestuurd alzoo, dat ook in 1816 de idee heerschende bleef, het Kerkrecht moet belicht worden met de lamp der belijdenis. De zin, waarin onze Kerk dezen of genen naam, titel, uitdrukking opgevat wil zien, moet uit hare Dogmatiek blijken en moet geschikt worden naar Gods heilig Woord.
Van ouds was dat zoo geweest.
En ook in 1816 toen onze Hervormde Kerk helaas! een nieuwe-en ongereformeerde organisatie heeft gekregen, dorst men dit echt Protestantsch beginsel niet verbreken en verloochenen.
Sterker nog, men dorst de gereformeerde belijdenis der Kerk niet afschaffen, niet. veranderen, zelfs niet kleineeren.
Wij leggen daar altijd nog al nadruk op, omdat, we daarin een wondere weldaad Gods zien en omdat deze zaak veelszins véél te weinig naar voren gebracht wordt.
Onze Hervormde Kerk heeft de gereformeerde belijdenis niet losgelaten in 1816.
Nog minder vervloekt, zooals Rome. Onze Hervormde Kerk van heden is in rechte lijn de voortzetting van de Gereformeerde Kerk van 1571, toen Embdens Synode de hoofdlijnen van Wezel (1568) bevestigde en van de Geref. Kerk van 1618, toen onze Vaderen te Dordt vergaderden, en van 1651 toen de Groote Staten-Vergadering bij elkaar kwam en van 1672 toen stadhouder Willem III aan het bewind kwam en van 1700 toen Wilh. à Brakel leefde en van 1770 toen Appelius leeraar was.
In 1816 is in de belijdenis der Kerk geen wijziging gebracht.
Wel is wederrechtelijk de Dordtsche kerkeorde buiten werking gesteld.
Een nieuwe reglementeering is aan de kerken opgelegd door een geheel onbevoegde macht, maar bij de invoering van de organisatie van 1816, die met het wezen onzer Gereformeerde kerk in strijd is, werd herhaaldelijk gezegd, dat niemand er aan dacht een nieuwe Kerkgemeenschap te stichten en is uitdrukkelijk de waarborg gegeven, dat aan de Drie Formulieren van eenigheid niet zou getornd worden en dat deze alzoo de basis van het instituut zouden blijven.
De leer der Geref. Kerk werd eenvoudig in 1816 overgenomen.
Waarbij o. a. de Synode van 1841 verklaarde: „dat de oude en vaste grondslagen der Geref. Kerk bij de tegenwoordige Kerk. inrichting op geenerlei wijze waren losgerukt". '
't Is dus de Gereformeerde Kerk gebleven met hare geref. belijdenis. Anti-Roomsch. Niet Luthersch. Veroordeelend het Remonstrantisme.
Geen Doopsgezinde leer voedend.
Neen — Gereformeerd !
Zelf uitgesproken hebbend — en nog dagelijks uitsprekend — dat zij zelf niet anders dan als de aloude Geref. Kerk wil beschouwd worden.
Dat mag wel naar voren worden gebracht. Want de vijanden van de gereformeerde waarheid hebben het niet alzoo gewild.
En ze hebben listiglijk en voortdurend tegen de geref. waarheid gestreden.
Maar de Heere heeft over onze Hervormde Kerk gewaakt.
Hij heeft de vijanden in hun eigen strikken doen verward raken.
En de historie is niet anders, dan dat ook de vijanden, geveinsdelijk onderworpen, den volke telkens hebben moéten verkondigen: aan de grondslagen van de belijdenisschriften der Ger. Kerk mag niet getornd worden en ze mogen niet worden ondergraven.
Zoo heeft dan ook de geref. prediking alleen maar recht van bestaan in onze Herv. Kerk.
Alle prediking die de grondslagen der Geref. belijdenis losrukt is ongeoorloofd. Door vriend en vijand van de geref. waarheid moet zij als oneerlijk worden gebrandmerkt. Het is niet behoorlijk, dat zij plaats heeft, nog minder dat zij geduld wordt en beschermd.
Op historische gronden mag en moet alle prediking, die de grondslagen der Geref. Kerk komt losrukken als niet-Hervormd worden gekarakterseerd en veroordeeld.
Ook elke Sacraments-bediening, 't zij bij den H. Doop of bij het H. Avondmaal, waar met de grondslagen van onze geref. belijdenis geen rekening gehouden wordt is niet geoorloofd in onze Hervormde Kerk van 1912.
De Roomsehe of Luthersche meening is bij de bediening van des Heeren Nachtmaal in onze Hervormde Kerk veroordeeld.
De Remonstrantsche of Doopsgezinde of moderne idee is bij de beschouwing van den H. Doop niet toelaatbaar in onze Herv. Kerk van 1912.
De Gereformeerde beschouwing ten opzichte van beiden is alleen geoorloofd. Geen verandering van brood in vleesch heeft er plaats.Ook is het vleesch niet in en onder en met het brood gemengd.
Bij den doop gaat het niet om een godsdienstige wijding slechts, noch wordt het kind herboren dan.
De Gereformeerde opvatting, in Art. 33, 34 en 35 van onze Ned. Gel. belijdenis heeft recht van bestaan, een andere niet.
„Dat de Heere de Sacramenten ons heeft verordend, o ja aan ons Zijne beloften te verzegelen en om panden te zijn der goedwilligheid en genade Gods jegens ons en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden, " zegt art. 33 van de twee sacramenten samen.
Terwijl dan art. 34 aangaande het sacrament van den H. Doop zegt: „ons daarmede te verstaan gevende, gelijk het water de vuiligheid des lichaams afwascht, wanneer wij daarmede begoten worden, hetwelk op het lichaam desgenen, die den Doop ontvangt, gezien wordt en hem besprengt: dat alzóo het bloed van Christus hetzelfde van binnen in de ziele doet, door den H. Geest, dezelve besprengende en zuiverende van hare zonden en ons wederbarende uit kinderen des toorns tot kinderen Gods.
Niet dat zulks door het uiterlijke water geschiedt, maar door de besprenging van het dierbaar bloed des Zoons Gods, die onze Roode Zee is, door welke wij moeten doorgaan, om te ontgaan de tirannie van Farao, welke is de duivel, en in te gaan in het geestelijk Kanaan."
En verder: „wij verwerpen de dwaling der Wederdoopers... die den doop van de kinderen der geloovigen verdoemen: welke wij gelooven, dat men behoort te doopenen met het merkteeken des Verbonds te verzegelen, gelijk de kinderen Israels besneden werden, op dezelfde beloften, die aan onze kinderen gedaan zijn. En voorwaar, Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten, om de kirideren der geloovigen te wasschen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen."
Waarbij art. 35 spreekt over het Sacrament van het H. Avondmaal, zeggende: „wij gelooven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament des Heiligen Avondmaals verordend en ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij reeds wedergeboren en in Zijn huisgezin, hetwelk is Zijne Kerk, ingelijfd heeft". „Deze maaltijd is eene geestelijke tafel, aan welke Christus zichzelven ons mededeelt met al Zijne goederen en doet ons aan dezelve genieten zoowel zichzelven als de verdiensten van Zijn lijden en sterven; voedende, sterkende en vertroostende onze arme troostelooze zielen, door het eten van Zijn vleesch en dezelve verkwikkende en vermakende door den drank Zijns bloeds".
Dat is de belijdenis van de Hervormde Kerk van onze dagen, gelijk van de Gereformèerde Kerk in 1618 en 1816, in zake de Sacramenten.
Èen andere belijdenis is als niet-Hervormd te veroordeelen.
Zoodat "dan ook een modern mensch, die eerlijk is, bij een dergelijke sacramentsbeschouwing afscheid neemt van de Herv. Kerk gelijk b.v. in 1908 Ds. Knappert van Zaandam.
En wat de kerkelijke tucht betreft, wat art. 30, 31, maar bizonder art. 32 van onze Ned. Gel. belijdenis zegt, is het beginsel van onze Hervormde Kerk, gelijk van de Geref. Kerk van 1618, blijkens het Reglement voor Kerkelijk opzicht en tucht.
Er moet kerkelijk opzicht, er moet kerkelijke tucht zijn, spreekt onze Hervormde Kerk uit.
Aangaande het leven en aangaande de belijdenis der lidmaten.
Lees art. 3b van het Regl. voor Kerkelijk opzicht en tucht maar: „aan de Kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten en inzonderheid leeraren, ouderlingen, diakenen en andere leden van Kerkelijke Besturen, ter zake van onchristelijken wandel, van openbaren strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Hervormde Kerk, van verstoring van orde en rust en van verzuim of vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen".
Dus Sabbathschenders, dronkaards, dieven, woekeraars enz. zijn aan de zorgen van den Kerkeraad opgedragen en, lidmaten zijnde, aan de tucht van den Kerkeraad onderworpen.
Die publiek afwijken wat betreft de grondslagen en beginselen van de geref. belijdenis, zijn aan de zorgen van den Kerkeraad opgedragen en, lidmaten zijnde, aan de tucht van den Kerkeraad onderworpen.
Zelfs kan vlak voor een Avondmaalsviering, wanneer van iemand, lidmaat zijnde, een publieke zonde openbaar wordt, volgens art. 32* van het Regl, voor kerkelijk opzicht en tucht, onverwijld een onderzoek ingesteld worden en is de Kerkeraad bevoegd oogenblikkelijk het gebruik van het H. Avondmaal te ontzeggen.
In de bediening des Woords, in de bediening der Sacramenten en in de oefening der tucht staat onze Hervormde Kerk beginselen voor die overeenkomstig Gods Woord en der Vaderen belijdenis zijn.
Dat heeft de Heere voor onze Hervormde Kerk alzoo in gunste en genade willen bewaren, hoewel wij en onze Vaderen Zijn zegen hebben verzondigd en verbeurd.
Tot roem van Sions God moet en mag dit vermeld worden.
Hij heeft Zijn Kerke niet willen overgeven aan den duivel.
Hij heeft Zijn Verbond niet willen verbreken.
Hij heeft Zijn bemoeienissen niet willen afbreken.
Hij liet haar Zijn Woord. Hij bewaarde haar de aloude geref. belijdenis.
Maar ook is in deze een keerzijde. Die willen we de volgende week eens bezien.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's