Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar dit is het wat gesproken is door den proieet Joel: en het zal zijn in de laatste dagen, (zegt God), Ik zal uitstorten van mijnen Geest op alle vleeseh; en uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteeren, en uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen; en ook op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten, en zij zullen profeteeren. Hand. 2 : 16—18.

Op alle vleeseh.

Een der werkingen van den Geest, die op den dag van, het Pinksterfeest over de gemeente des Heeren werd uitgestort is, dat Hij in al de waarheid leidt.

Dat was immers de belofte geweest die de Heiland, nog zijnde in den staat Zijner vernedering, aan Zijne discipelen had verpand: „de Trooster, de Heilige Geest, welken de Vader zenden zal in mijnen Naam, die zal u alles leeren en zal u indachtig maken alles wat ik u gezegd heb."

En dat was de bede geweest, die Hij als de eenige Hoogepriester voor al de Zijnen tot den troon der genade had opgezonden: „Heilig ze in Uwe Waarheid; Uw Woord is de Waarheid."

In de Waarheid geleid, in de Waarheid geheiligd te worden. Dat was ook hetgeen voor de discipelen des Heeren zoo noodzakelijk was. Immers wat gaven zij niet telkens weer blijk nog weinig van de Waarheid te verstaan! Hoe bleken zij niet telkens in de strikken van allerlei vooroordeelen gevangen te zijn! Wat hadden zij nog weinig een oog voor den rijkdom der genade in Christus geopenbaard ! Wat was er nog weinig ruimte van blik om de dingen in al hun breedte te overzien. Wat was er nog een onverstand en een traagheid van hartl

Het was dus wel noodig dat de Geest des Heeren kwam om al de nevelen weg te vagen waarmee hun geestesoog reeds zoo lang was omfloersd.

Ja, dat was noodig voor de discipelen, maar zouden ook wij niet grootelijks behoefte hebben aan dienzelfden Geest der Waarheid, die ons alles leert en die ons indachtig maakt wat God ons in Zijnen Christus, wat God ons in Zijn Woord openbaart?

De woorden van onzen tekst zijn ontleend aan de bezielende rede die Petrus op den grooten Pinksterdag als vertegenwoordiger van dIe discipelen hield en waarin hij getuigenis geeft van de wonderen die op dien dag hebben plaats gehad.

Tot het uitspreken van deze rede werd hij gedrongen door een tweeledig feit.

Eenerzijds was het de twijfelmoedige vraag van sommigen „wat wil toch dit zijn", maar anderzijds was het de hoon der vijanden: „zij zijn vol zoeten wijns", die hem hadden doen grijpen naar het zwaard van het Woord.

Moedig als een jonge leeuw treedt hij op. Als gij hem daar zien staan hadt zoudt gij niet hebben vermoed dat dat dezelfde man was, die nog zoo kort geleden zijn Meester voor een eenvoudige dienstmaagd tot driemaal toe verloochenen kon. ,

Zoo zwak als hij toen was, zoo sterk is hij nu. Immers het is nu de kracht des Heiligen Geestes, die hem ondersteunt. Het is nu het vuur des Heiligen Geestes, dat in zijn beenderen brandt en dat hem het zwijgen onmogelijk maakt.

Eerst heeft hij de booze aantijging der spotters weerlegd. De beschuldiging dat zij dronken waren heeft hij met fierheid van zich geworpen. Zij het met zachtmoedigheid, het valsch vermoeden, de booze argwaan die men bij de menigte had trachten op te wekken, heeft hij op goede gronden en met beslistheid weerstaan.

Maar Petrus zal niet alleen zeggen wat er niet was geschied, hij zal er ook op wijzen wat er dan wel heeft plaats gehad. Bezield door den Heiligen Geest gaat hij een verklaring geven van het wonder dat zulk een overweldigenden, maar ook zulk een verschillenden indruk heeft gemaakt.

En hoe begint die verklaring ? Zegt Petrus soms wat hij zelf in dat gewichtige oogenblik toen de Heilige Geest hem vervulde had doorstaan? Is zijn rede een verhaal van wat hij zelf ondervonden en ervaren had? O, als er één was die van de werking des Heiligen Geestes iets groots kon vertellen, dan is het in die ogenblikken zeker Petrus geweest.

We zouden het haast verwacht hebben, niet waar, dat iemand die zooveel ervaren had, en die nog zoo geheel leefde in wat hij ervoer, toch wel iets van zijn eigen gemoedsaandoeningen zou meegedeeld hebben. Maar lees zijn gansche rede eens na; dan zult gij zien dat zijn prediking niet een prediking van den Christen, maar wel een prediking van den Christus is geweest.

Ook in onzen tekst komt het al aanstonds uit dat hij, de volheid des Geestes ontvangen hebbende, zich volstrekt niet boven de Schrift verheven waant, maar dat hij zijne prediking juist aan het Woord doet aansluiten en op het Woord baseert.

Dit is het wat gesproken is, zoo zegt hij, door den profeet Joel.

Merkt gij wel, dat Petrus niet op het standpunt staat: als ik het „inwendige licht" van den Geest bezit, dan is het „uitwendige licht" van het Woord overbodig geworden. Neen, zekerlijk niet. Petrus, de van den Heiligen Geest vervulde Petrus, beroept zich op het getuigenis dat de Heere hem in de Schrift had vertolkt: „Dit is het wat gesproken is door den profeet Joel."

Alles wat er gebeurd is, beschouwt Petrus dus in het licht van het Schrift geworden, eeuwige Woord van God.

Aan de hand van dat Woord geeft hij een oplossing van het vraagstuk, dat voor vriend en vijand nog een raadsel bleef.

Joel is de profeet, aan wien Petrus voor zijn Pinksterpreek de tekstwoorden ontleenen gaat.

Joel had het immers voorspeld: Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, Ik - zal uitstorten van Mijnen Geest op alle vleeseh; en uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteeren en uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen; en ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijnen Geest uitstorten en zij zullen profeteeren.

De tijd, waarin de H. Geest zou uitgestort worden, zou volgens Joel dus het laatste der dagen zijn.

Deze uitdrukking moeten we hier niet opvatten in den zin, waarin zij gewoonlijk opgevat wordt. Gewoonlijk toch verstaan we onder „het laatste der dagen" de tijd die onmiddellijk aan de wederkomst des Heeren ten gerichte voorafgaat. Bij de profeten echter wordt met dit „laatste der dagen" in den regel bedoeld de tijd, die met de komst van den Messias een aanvang zou nemen, de tijd dus dien wij thans noemen: de bedeeling des Nieuwen Verbonds.

Deze bedeeling kan in zoover het laatst der dagen worden genoemd, dat er op haar geen andere bedeeling in de wereldgeschiedenis meer volgen zal.

Wanneer deze bedeeling ten einde zal wezen, dan zal ook de historie der menschheid een einde genomen hebben en zal het de bedeeling der eeuwigheid zijn.

Deze bedeeling des Nieuwen Verbonds was voor de profeten des Ouden Testaments één geheel. De hoogte, waarop zij stonden, maakte het mogelijk dat zij die bedeeling geheel konden overzien. .Wanneer gij deze bedeeling voorstelt als een rivier, dan ontsprong die rivier bij de geboorte van Christus, bij de komst van den Middelaar naar deze aarde, en dan zal ze niet eer uitmonden in den oceaan der eeuwigheid, voordat Christus als de verheerlijkte Middelaar op de wolken ües hemels' zal gezien wórden. Alles wat daar tusschen aan de oevers van die rivier ligt, behoort dus tot „het laatste der dagen", en vandaar dat Joel niet slechts „de verandering van de zon in duisternis en van de maan in bloed" tot het laatste der dagen rekenen kon, maar ook evenzeer de uitstorting des Heiligen Geestes, die reeds voor eeuwen op het Pinksterfeest heeft plaats gehad.

Het zou geschieden in het laatste der dagen! En daarin zou dat laatste der dagen, zoude bedeeling des Nieuwen dus van de bedeeling des Ouden Verbonds onderscheiden zijn, dat de Heere dan van Zijnen Geest zou uitstorten over alle vleeseh.

O zeker, ook-in de dagen des Ouden Testaments was de regen des Heiligen Geestes bij druppelen uit den hemel gevallen; ook toen waren een Abraham, een Jacob, een David, een Joel en zoovele anderen met enkele teugen uit de beek Zijner wellusten verkwikt; maar eerst in de dagen na de verheerlijking van Christus, waren de sluizen des hemels opengezet en had de volle stroom zich door de bedding van Gods gemeente baan gebroken.

Eerst in het laatste der dagen werd, naar de profetie van Joel, de Geest uitgestort op alle vleesch.

Nu zult gij aanstonds gevoelen, dat hier de nadruk op het woordeke „alle" moet gelegd worden. Immers dat de Heihge Geest op menschelijk vleeseh was uitgestort, was geen weldaad waarin de Nieuwe bedeeling boven de Oude bevoorrecht was.

Maar hierin zou het laatste der dagen juist van het eerste der dagen onderscheiden zijn, dat er nu geen bevoorrechting meer van het ééne volk boven het andere zou zijn.

Vroeger, in de bedeeling des Ouden Verbonds, had de stroom, die voortkomt uit den troon Gods en des Lams, zijn bedding op enkele uitzonderingen na alleen genomen door Israels volk. Maar thans had dat uit. Voortaan zou onder alle volken hij, die God vreesde, den Heere welbehagelijk zijn. Het tijdperk stond nu weldra te komen, dat de Filistijn en de Tyriër en de Moor binnen de stad Gods zouden worden voortgebracht en dat alzoo het lied van den dichter in vervulling zou gaan.

Van waar de zon in 't Oosten straalt

tot daar ze in 't Westen nederdaalt,

Zij 's Heeren name lof gegeven !'

De Heer' is boven 't heidendom.

Zijn heerlijkheid, bekend alom.

Is boven zon en maan verheven.

Op alle vleesch! En niet alleen dat er geen bevoorrechting meer van het ééne volk boven het andere zou zijn, maar bovendien zou door deze uitstorting des Geestes op alle vleesch, aan alle stands-of ambtsverschil in de Kerk des Heeren een einde worden gemaakt.

Het is van algemeene bekendheid dat er in de dagen der oude bedeeling onder het volk van Israel zulk een verschil, zulk een bevoorrechting van den een boven den ander bestond. Men had b. v. een afzonderlijken priesterstand. Men had een afzonderlijken koningsstand. Men had ook een afzonderlijken profetenstand. Alleen de priester immers mocht het altaar bedienen en slechts de hoogepriester mocht in het heilige der heiligen staan tusschen God en Zijn volk. Ook de koning had kerkelijke voorrechten, waarvan het volk verstoken was. En evenzoo was de profeet in zekeren zin Middelaar tusschen God en Zijn volk. Immers als de profetie zweeg, bleek het volk van de kennisse Gods verstoken te zijn.

Profeet, Priester en Koning waren in de bedeeling der schaduwen dus boven het volk , met de gaven des Heiligen Geestes versierd.

Maar aan deze bevoorrechting zou nu door de uitstorting van den Geest op alle vleeseh een einde komen.

Niet dat in de Kerk des Nieuwen Verbonds alle ambtelijke bediening zou uitgesloten zijn. Immers ook wij hebben nog het profetisch ambt van dienaar des Woords; ook wij hebben nog het koninklijk ambt van regeerder der Kerk, ook wij hebben nog het priesterlijk ambt van verzorger der armen. Maar de bediening dezer ambten draagt een gansch ander karakter dan in de bedeeling der schaduwen. Ieder ambt in Gods Kerk wortelt thans in het ambt dat door alle geloovigen gemeenschappelijk wordt bekleed.

Gansch het volk des. Heeren is nu een profetisch volk, een priesterlijk volk, een koninklijk volk. Ja, zij zijn een koninklijk priesterdom. Christus heeft ze gemaakt tot koningen en priesters, Gode en Zijnen Vader. Dat komt omdat de profetie van Joel is vervuld en omdat de Geest van den Pinksterdag is uitgestort op alle vleesch.

Neen, dat wil niet zeggen dat de Geest, wat Zijn zaligmakende werkingen betreft, het eigendom van allen zonder onderscheid is geworden. Maar het beteekent dat er na den Pinksterdag in de gemeente des Heeren geen onderscheid mocht gemaakt worden; geen onderscheid tusschen man en vrouw, geen onderscheid tusschen jong en oud, geen onderscheid tusschen rijk en arm.

Geen onderscheid tusschen man en vrouw. Immers daar wordt in onzen tekst gesproken niet slechts van zonen, maar ook van dochteren; niet slechts van dienstknechten, maar ook van dienstmaagden.

Gij gevoelt wel dat de apostel hier in navolging van den profeet er op heeft willen wijzen hoe niet slechts de man maar ook de vrouw door de kracht des Heiligen Geestes zou aangegord worden. En metterdaad, als gij de geschiedenis opslaat, merkt gij dan niet hoe telkens weer ook de vrouw voor de gemeente des Heeren van groote beteekenis is.

Of was het te Joppe niet een vrouw Tabitha, die door Petrus uit de dooden werd opgewekt? Was het te Philippi naast den stokbewaarder niet een vrouw Lydia, wier hart op de prediking van Paulus door den Heere geopend werd? Was het te Athene behalve Dionysius de Areopagiet niet een vrouw Damaris die den apostel aanhing en geloofde in den onbekenden God die daar door Paulus verkondigd was? Was er te Corinthe niet een vrouw Priscilla? Waren er te Caesarea geen vier dochters van den evangelist Filippus, die, nog maagden zijnde, profeteerden? , En zoo zouden we kunnen voortgaan. Spreekt Paulus in zijne brieven niet van een Tryfena en een Tryfosa, van een Persis en een Phebé, allen vrouwen die in den Heere gearbeid hebben en die dus voor de uitbreiding van het Koninkrijk Gods van rijke beteekenis zijn geweest.

Op alle vleesch! Zoowel op dochteren als' op zonen. Maar ook, zoowel op jongen als op ouden! En hiermede, gij gevoelt het, wil de profeet zeggen, dat er in het Koninkrijk Gods, . inzonderheid in de Kerk des Nieuwen Verbonds, ook geen leeftijdsgrens is. Niet alleen ouden van dagen, wien de grijsheid een sierlijke kroon is op den weg der gerechtigheid; maar ook jeugdigen van jaren, wier sieraad ligt in hun kracht, zullen door den Geest des Heeren worden aangevuurd.

En is het niet zoo ? Als gij de geschiedenis van de Kerke Gods op aarde nagaat, ontmoet gij dan niet altoos weer ouden van dagen, die in den grijzen ouderdom nog vruchten droegen, om te verkondigen dat de Heere recht is ? Maar zorgt de Heere bij het heengaan der ouderen ook telkens weer niet voor een jonger geslacht, dat de gedunde rijen der ouderen vullen kan? Geeft Hij, als Stefanus gesteenigd is, niet een Paulus in de plaats? En als Jacobus, de broeder des Heeren, met het zwaard is gedood, zorgt God dan niet dat straks een Timotheus de ledige plaats weer vervult?

Zoo is het altoos geweest en ook in onze dagen is het een verblijdend verschijnsel, dat er nog jongelingen zijn die zich opmaken om aan hunnen Schepper te gedenken, jongelingen die hun pad wenschen zuiver te houden, wier begeerte het is hun weg te richten naar de ordinanliën Gods.

O, dat de jongelingen, die op dezen dag hier saamkomen, zich allen mochten aangegord voelen door dien Geest, die eenmaal op alle vleesch en dus ook op der jongelingen vleesch is uitgestort.

Zij dit daartoe de bede, die ook uit hunne ziel rijst naar omhoog:

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest, Mocht die mij op mijn paan ten Leidsman strekken.

(Wordt vervolgd.)

Uitgesproken in de Ned. Herv. Kerk te Veenendaal, ter gelegenheid van den Bondsdag van den Bond van Nederlandsch Hervormde Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's