Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op alle vleeseh.

II.

De Heere zou in de laatste dagen van Zijnen Geest uitstorten op alle vleesch, op het vleesch van zonen en van dochteren, op het vleesch van jongen en van ouden. De vrouw zou dus niet ten achterstaan bij den man; de jongeling zou niet ten achterstaan bij den grüsaard.

Maar niet allêén zou er voor de Heiligen Geest geen verschil in sexe en geen verschil in leeftijd bestaan, ook alle standsverschil zou opgeheven worden. Immers „ook op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijnen Geest uitstorten."

De Heere wil hiermee zeggen dat in Zijn Kerk ook het onderscheid tusschen dienstbare, en vrije zou uitgewischt zijn. En metterdaad, is het niet een der vruchten geweest van de vrijheidskiem, die door den Heiligen Geest in het menschelijk hart was uitgestrooid, dat de banden der slavernij zijn geslaakt? Is overal waar het Christendom zegevierde de zon der vrijheid ook in het maatschappelijk en staatkundig leven niet opgegaan?

Wilt gij een bewijs uit de Schrift ? Sla den brief van Paulus aan Filemon dan op, en hoort hoe de apostel zijnen geliefden medearbeider over diens weggeloopen slaaf Onesimus schrijft, dat hij hem voortaan zou hebben niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, nl. een geliefden broeder. Filemon mocht Onesimus dus niet langer beschouwen als zijn slaaf, maar als een dienstknecht van God, dié hem in vrijheid zou dienen.

Daarom zegt Petrus hier ook: op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden. Waar Joel slechts spreekt van de dienstknechten en de dienstmaagden, daar heeft Petrus het woordje „de" veranderd in „mijn". Daar is reden voor dat Petrus, bezield door dén Heiligen Geest, deze wijziging heeft aangebracht. Immers als wij met den Heiligen Geest zijn vervuld en we worden dies door den Geest der Waarheid in alle Waarheid geleid, dan beschouwen we onze dienstbaren niet meer als ons eigendom, maar als het eigendom van God. Wij hebben dan slechts macht over hen om 's Heeren wil. Maar gij gevoelt dat dan ook alle slavernij en alle despotisch gezag van den een over den ander hier geoordeeld wordt en dat hier een der beginselen ligt volgens welke in ons maatschappelijk saamleven de verhouding van patroon tot arbeider en van arbeider tot patroon geregeld moet worden.

„Ook op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten." Ja, in Christus is daar geen dienstknecht noch vrije. Dat. wil niet zeggen dat er in geen enkel opzicht meer onderscheid mag gemaakt worden tusschen een heer en zijn knecht, tusschen een vrouw en haar dienstmaagd.

Neen; als de Heere zegt dat Hij van Zijnen Geest zal uitstorten over zonen en dochteren, over jongen en ouden, dan beteekent dat immers ook niet dat, gelijk onze moderne eeuw dat vaak wil, de vrouw de plaats zal innemen van den man, of dat het kind bekleed zal zijn met het gezag waarmee zijn ouders zijn toegerust. Het wil alleen dit zeggen, dat, waar de Geest des Heeren is, daar komen man en vrouw, daar komen ouders en kinderen, daar komen jongelingen en grijsaards in de rechte verhouding tot elkander te staan.

En zoo ook hier, als er gesproken wordt van dienstknechten en dienstmaagden die den Geest zouden ontvangen, dan beteekent dat dat zulke dienstknechten met goedwilligheid zouden dienen, wetende dat zij ten slotte geen dienstknechten van menschen, maar van den Heere zijn. En evenzoo ligt daarin opgesloten dat ook de heeren zullen verstaan dat er bij hun Heere in den hemel geen aanneming is des persoons.

Over zonen en dochteren, over jongelingen en ouden over dienstknechten en dienstmaagden over alle vleesch zou van den Geest des Heeren worden uitgestort.

En wat zouden de gevolgen zijn ? Met welk doel heeft de Heere dien milden regen des Heiligen Geestes op Zijne erfenis nedergezonden ?

Het was opdat de zonen en de dochteren, de dienstknechten en de dienstmaagden zouden profeteeren, opdat de jongelingen gezichten zouden zien en de ouden droomen zouden droomen.

Drieërlei woord heeft Petrus hier dus in navolging van Joel gebruikt om ons voor te stellen waartoe de Heilige Geest degenen, die Hij bezielde, bekrachtigen zou.

Profeteeren, gezichten zien en droomen droomen. Nu moeten deze oudtestamentische woorden nieuwtestamentisch worden verklaard.

Wanneer er dus gesproken wordt van profeteeren, dan moeten we niet meenen dat daarmee de buitengewone gave bedoeld is waarmede de profeten in den dienst der schaduwen waren toegerust, noch ook die extra-ordinaire verheffing der ziel, die in den eersten tijd der apostelen bestond.

En wanneer er gesproken wordt van gezichten zien en van droomen droomen dan moeten we niet denken aan visioenen en openbaringen, die als buitengewone gaven des Heiligen Geestes slechts tijdelijk waren én die straks ophielden als de rivier Gods weer rustig langs haar boorden vloeit.

Maar wat moeten we dan onder profeteeren en gezichten zien en droomen droomen verstaan ?

Laten wij u dan herinneren dat de eigenlijke beteekenis van het woord profeteeren, kennen, bekennen, belijden is. Adam was daarom in den staat der rechtheid profeet, omdat hij God zijnen Schepper recht kende en de profetische werkzaamheid voor. lederen Christen bestaat daarin dat hij den Naam des Heeren in het midden van een krom en een verdraaid geslacht bekennen, belijden zal.

Door zonen en dochteren, door dienstknechten en dienstmaagden zou geprofeteerd worden. Dat wil dus zeggen, door zonen en dochteren, door dienstknechten en dienstmaagden zou de lof des Heeren worden bezongen en zouden de deugden Gods worden verteld.

Bij jongelingen en ouden echter zou deze belijdenis van den Naam des Heeren nog een bijzonder karakter dragen.

De leeftijd van den jongeling toch is de leeftijd dat het bloed het hevigst bruist, de leeftijd waarop allerlei vaak ijdele idealen gekoesterd worden. Daar staat tegenover dat, als de mensch ouder wordt, zijn bloed trager stroomen gaat en het leven van zijn verbeelding dus ook in den regel armer wordt.

Maar ook te dien opzichte zou er tusschen jongelingen en grijsaards die met den Geest des Heeren waren toegerust in beginsel geen onderscheid zijn. De jongelingen zouden gezichten zien. D. w. z., bezield door den Heiligen Geest zouden zulke jongelingen zich allerlei idealen vormen, idealen waarvan niet de wereld, maar waarvan Christus het middelpunt was. En wel zou straks blijken, als de levensbeschouwing meer nuchter was geworden, dat er in die idealen veel was dat voor verwerkelijking niet vatbaar bleek, maar dat neemt niet weg dat in den jongeling het hoog en heerlijk en heilig ideaal niet mag worden gedoofd, maar veeleer aangewakkerd moet worden.

Uwe jongelingen zullen gezichten zien, maar ook uwe ouden zullen droomen droomen. Ook in den met Gods Geest bezielden grijsaard zou jeugdig vuur nog het zieleleven doortintelen. Zijn jeugd zou als eens arends jeugd worden vernieuwd en zoo zou hij, trots het klimmen zijner jaren, toch telkens weer droomen dien schoonen droom, die straks bij het ontwaken uit den slaap van dit leven geen bedrog zal blijken te zijn, dien schoonen droom dien de dichter van Psalm 17 droomde bij het zingen van het bekende lied:

Maar (blij vooruitzicht dat mij streelt)

Ik zal, ontwaakt. Uw lof ontvouwen;

U in gerechtigheid aanschouwen,

Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen. Gevoelt gij er iets van dat aan een iegelijk de openbaring des Geestes gegeven wordt tot hetgeen oorbaar is? .

Ja, daar is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest. Dezelfde Geest die onze zonen en dochteren doet profeteeren, die onze zonen en dochteren belijders en belijderessen van den Naam des Heeren doet zijn. Dezelfde Geest die onze jongelingen gezichten doet zien, die in den boezem onzer jongelingen ontsteekt een heilig idealisme dat door de wereld niet kan uitgedoofd worden. Dezelfde Geest die onze ouden droomen doet droomen, die in onze grijsaards nog zulk een liefdevuur voor de zaak van God en Zijn dienst branden doet, dat zij in den grijzen ouderdom nog vruchten dragen, nog vet en groen zijn om te verkondigen dat de Heere recht is.

Rijke beteekenis dus die er voor de Gemeente des Heeren in de uitstorting des Heihgen Geestes besloten ligt.

Gelukkig als de Pinksterpreek van Petrus door ons verstaan en ter harte genomen wordt.

Immers als wij er iets van verstaan dat op Pinkster.de Geest des Heeren niet slechts op de Gemeente-zelf, maar ook op de zonen en dochteren, de kinderen der Gemeente, is uitgestort, dan zullen wij begeeren ook onze kinderen te brengen onder de beademing des Woords, opdat zij door Woord en Geest beiden de wegen des Heeren leeren zullen en alzoo in Gods Waarheid zullen worden geleid.

Als wij er iets van verstaan dat op Pinkster de Geest' des Heeren niet slechts het oog van ouderen van dagen, maar ook dat van jongelingen en jongedochters heeft verlicht, dan zullen we begeeren dat ook de gang en de treden onzer jongelingschap vastgemaakt zullen worden in het Woord onzes Gods. O laten we bedenken, als de Heere op den Pinksterdag onzen jongelingen gezichten doet zien, dat het ons dan niet past uit de hoogte op hun vereenigingsleven neder te zien. In­ tegendeel als de ' Heere zelf zich met onze jongelingen bemoeide, zou dan ook de Gemeente des Heeren met betrekking tot de jongeren van jaren geen roeping gekregen en geen taak te vervullen hebben. Hebben wij in den weg der middelen niet te arbeiden aan hun vorming opdat zij de levensroeping zullen verstaan die in deze en in de toekomende eeuw hun wacht? O dat er in het midden der Gemeente ook voor onze jongelingen meer gebed gevonden en meer werk verricht mocht worden, opdat steeds meerdere jongelingen het den dichter zullen kunnen nazingen:

U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren, Laat mij van 't spoor, in Uw gehoon vervat, Niet dwalen. Heer', laat mij niet hulploos varen.

En verder, als wij er iets van verstaan dat op den Pinksterdag de Geest des Heeren niet slechts op vrijen, maar ook op dienstbaren is uitgestort, dan zullen we begeeren dat oók op het terrein van den arbeid naar de beginselen van Gods eeuwig getuigenis zal worden gevraagd.

Ja als we er iets van verstaan dat op den Pinksterdag de Geest des Heeren op alle vleesch is nedergedaald, dan kunnen we niet laten om nu ook alle vleeseh op te eischen voor dèn dienst van dien Koning, die ook door de uitstorting des Geestes zich een kroon der eere vlocht, die Hij straks zal nederleggen aan de voeten van Hem, Wien door alle vleeseh eenmaal zal toegebracht worden de lof, de eer, de aanbidding en de dankzegging.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's