Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Jong en Oud.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Jong en Oud.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

11) John Bunyan.

Christen: „Laten wij, hetgeen wij hier zien, goed onthouden, het kan ons in de toekomst te pas komen. Deze vrouw ontsnapte aan het eene oordeel, want zij kwam niet om in de verwoesting van Sodom, toch werd zij bedorven door een ander, gelijk we zien dat zij in een zoutpilaar is veranderd."

Zoo pratende stapten ze voort. En wat gebeurt? Bunyan zelf zegt: k zag toen dat zij, voortgaande op hun weg, kwamen aan eene schoone rivier, die koning David „de rivier van de wateren des levens" noemde. (Ps. 65:10; Openb 22; Ezechiël 47).

Hun weg nu liep juist langs den oever dezer rivier, en hier wandelden zij met groot genoegen. Ook dronken zij van het water uit deze rivier, dat zéér verkwikkend was en hun vermoeiden geest herleven deed.

Bovendien stonden aan de boorden dezer rivier, aan beide zijden, groene hoornen, die allerhande vruchten droegen. De bladeren van deze boomen waren goed tot genezing en de vruchten daarvan waren hun tot verkwikking.

Op beide zijden van de rivier lag ook een weiland, zeer schoon met leliën versierd. Dat weiland was het geheele jaar door groen.

In déze weide legden zij zich neder en sliepen, want hier konden zij zich zonder gevaar nederleggen.

Toen zij ontwaakten, verzamelden zij van de vruchten der boomen en dronken van het water uit de rivier en legden zich toen weder te slapen. „Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren" Ps. 23 : 2. (Jes. 14:30a.)

Zoo deden zij verscheidene dagen en nachten en zongen toen:

„Ai, zie hier kristallijnen stroomen, Die groene wei, de levensboomen, Tot troost der pelgrims, dat hun ziel niet machteloos ter neder viel, - En door gebrek aan spijs en vocht , Niet op den weg bezwijken mocht.

O plaats, zoo lieflijk en zoo heerlijk, O plaats, zoo troostrijk en begeerlijk!

Hij, die uw vrucht, ja blaadren kent, Is al het aardsche zóo ontwend, Dat hij, al wat deez' aarde ooit gaf.

Verwerpt, als voor zijn ziel te laf."

Hoe vol blijdschap waren de pelgrims. En des Zondags èn des Maandags én des Dinsdags was hun harte vol vreugd.

Niemand zou het kunnen vermoed hebben, dat twee zulke mannen als onze pelgrims, die zich in de eerste helft der week zoo in dit alles verlustigden, nog voor het einde dier week door hun eigen schuld in het diepste hol van den reus Wanhoop geworpen zouden zijn.. En toch was dit zoo.

'Bunyan schrijft daarvan: „Nu zag ik in mijn droom, dat zij niet verre gereisd hadden, of de weg scheidde zich voor een tijd van de rivier af, waardoor zij niet weinig ontsteld werden.

Het was zeker wel niet te verwachten, dat de reizigers zich zouden verblijden, toen hun weg van de rivier afweek, zelfs al hadden zij zich herinnerd dat Jacobus zegt: „Acht het voor groote vreugde, mijne broeders! als gij in velerlei verzoekingen valt." Maar toch was het wel van pelgrims met zulke ondervinding te verwachten, dat zij hun ontsteltenis zouden hebben gewantrouwd, bedwongen en van zich afgeschud.

Moesten zij niet tot elkander gezegd hebben: „Ja, het zou zeer aangenaam voor ons zijn, ais het des Konings wil was, dat wij tot het einde onzer reize tusschen de leliën en appelboomen langs den zachten en geurigen rivieroever zouden wandelen, maar, wij gelooven, al is het voor ons verborgen, dat het toch beter voor ons is, dat de weg ons voor het oogenblik van de rivier afscheidt. Kom, broeder! laten wij moedig voortgaan, tot wij de ons thans nog verborgen, liefderijke bedoeling van onzen Meester ontdekken."

Maar, in plaats van zóo te spreken, deden ze als de kinderen Israels, toen dezen den berg Hor verlieten om verder te reizen en hun ziel verdrietig werd over hun weg. En al voortgaande bleven zij zuchtend verlangen naar een zachter en beter weg.

En zoo kwamen zij ook weldra aan hetgeen zij zoo begeerden.

Want daar zagen zij aan den linkerkant van den ruwen weg een overloop en verder een weide, zoo zacht voor hun voet als de lelieweide zelf.

„Daar is juist wat ik wensch", zei Christen, daar zal het loopen weer gemakkelijk zijn.

Kom, mijn goede Hoop, laat ons daar heengaan "

„Maar als dit pad ons eens van den weg afleidt? "

„Dat is niet waarschijnlijk", zegt Christen weer, „zie maar, het pad loopt langs den weg."

En Hoop, door zgn metgezel overreed, gaat achter hem aan, de overstap over.

— Wat dwaas is de mensch toch en hoe arglistig is het hart!

O! wat zijn er een aantal van die „overloopen", waar de voet ten slotte over gaat, het verderf te gemoet. Wat raadgevingen van allerlei aard komen van allerlei kant tot de ziele, en de ziele is maar zoo licht bereid, om gehoor te geven aan allerlei verleiding.

{Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Voor Jong en Oud.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's