Financiën.
Het wordt nu toch tijd dat ik mijn verslag ga schrijven. Er schijnt niets meer te komen. Ik heb daarom nog het uiterste oogenblik afgewacht. Maar neen, hoor! Ik had nog een stille hoop dat men aan mijn vriendelijke uitnoodiging gevolg zou geven en mij even als de vorige week een aangeteekenden brief sturen, waarin wel weinig woorden stonden, maar waarin toch heel veel te lezen was. Niets van dat alles. En mijn wekelijksche stapellje postwissels is ook al extra-ordinair klein. Twee stuks slechts. Wat moet je toch oppassen om iels te zeggen! Daar schrijf ik me juist de vorige week dat de gaven voor het Leerstoelfonds in zulk een ruime mate blijven vloeien, en ziet, de volgende week is het in eens mis. Men heeft zeker gedacht: als het zoo hard gaat, dan behoef ik mijn beurs niet open te doen; anderen schijnen er voor te zorgen; dat komt wel in orde zonder mij ; en meer dergelijke verkeerde gedachten. Ach ja, dat heeft men er van als men al te eerlijk is. Het beste zal maar zijn dat ik voortaan altijd een armoedig gezicht zet, al meen ik er niemendal van. Ik weet niet of mij dat wel zal gelukken, maar het schijnt noodig te zijn. Maar neen. Ik kan toch niet gelooven dat de lezers van „De Waarheidsvriend" van mij zouden verlangen, dat zij op mijn gelaat (in dit geval mijn verslag) iets anders zouden lezen dan de pure waarheid. Neen, daar ken ik ze te goed voor. Ik twijfel er dan ook niet langer aan, als ze lezen hoe weinig er deze week is binnengekomen, dat ze wel zullen zorg dragen dat zoo iets niet meer voorvalt.
Of het dan zooveel scheelt? Nu, luister eens. De vorige week ontving ik f 198.305 en nu f 3.58, en daar is nóg 50 cts. bij voor den Gereformeerden Zendingsbond. Het scheelt dus f 195. Dat is toch te veel. Dat zijt ge met mij eens.
Ik ben eens in Zwitserland verdwaald geweest. Maar dat doe ik niet meer. Dan was ik in een diep dal in de warmte en dan op een hoogen berg in de kou. Daar kon ik echter totaal niet tegen. Mijn gestel raakte heelemaal in de war. En zoo zou het mij als penningmeester ook gaan.
Zet mij nu, als ik u verzoeken mag, niet in de kou. Ik kan altijd nog beter tegen de warmte. Voelt ge dus warm voor de zaak van de Waarheid, zijt ge daar een warm voorstander van, laat mij dan ook in die warmte deelen en zendt dan iets voor het Leerstoelfonds. Dat komt dan de zaak van de Waarheid ten goede.
De twee postwissels, die mij dan deze week niet heelemaal in den steek lieten en den thermometer nog net boven 't vriespunt hielden, waren van E. G. te Lage Zwaluwe f 1 voor Leerstoel en Zending en van J. BI. te Schoonhoven f 2.08 uit het busje No. 34 en een dankoffer van N. N. f 0.50, omdat Ds. Boonstra het beroep heeft aangenomen.
Verder ontving ik nog een briefkaart van een warm voorstander van onzen Bond den heer Fr. B. Sz. te Neder-Hardingsveld, daarin meldende dat hij gaarne gevolg heeft gegeven aan mijn uitnoodiging en het hem dan ook gelukt is een 8-tal ex. van „Onze Kerkbeschouwing" te plaatsen, in de hoop dat alle vrienden van den Bond dit voorbeeld mogen volgen. Een wensch waar ik mij gaarne bij aansluit en waarmede ik voor dezen keer mijn verslag eindig.
Delft,
De Penningmeester,
Nieuwe Laan 44.
J. C. FLIEHE.
Oude postz., Capsules, Zilverpapier.
Met hartelijken dank bericht ik de ontvangst :
Ie. Van A. M. v. Vliet te Linschoten een pakket met 2025 postzegels, —-capsules en tin.
2e. Van mej. J. Fortuijn te Scheveningen een groote partij postzegels.
Met voortdurende aanbeveling.
Mej. H. H. VERBEEK,
Kanaalweg 14, Scheveningen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's