Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Jong en Oud.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Jong en Oud.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

13) John Bunyan.

Ja, het harte is zoo boos en arglistig. Satan is zoo vol verleiding, steed bedacht om zielen tot dwaling te brengen en steeds belust op roof.

Hoeveel oorzaak is er dan ook voor Gods volk; dat daar trekt langs de heirwegen, die ten hemel gaan, om dagelijks te bidden:

Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Mocht die mij op mijn paan ten leidsman strekken! 'k Hield dan Uw wet, dan leefd' ik onbevreesd; Dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken, Wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest, Hoe Uw gebóon mij tot Uw liefde wekken.

Niet ver van de plaats waar de ongelukkige verdwaalde pelgrims in slaap waren gevallen stond een kasteel Twijfel geheeten, waarvan de reus Wanhoop eigenaar en bewoner was.

Op zijn landgoed waren ze verdwaald geraakt en op zijn grond sliepen ze.

Toen de reus Wanhoop des morgens vroeg opstond en zijne velden rondwandelde, gelijk hij eiken dag gewoon was te doen, vond hij daar Christen en Hoop slapende op zijn grond.

Met een norsche en trotsche stem gebood hij, dat zij zouden ontwaken en vroeg hen toen van waar zij kwamen en wat zij op zijn landgoed deden.

Zij vertelden hem, dat zij pelgrims waren en dat zij verdwaald waren.

Toen zeide de Reus, dat zij dien nacht zich tegen hem vergrepen hadden, omdat zij den grond vertrapt hadden en daarom met hem mee moesten.

Zij konden daar weinig tegen zeggen, want zij kenden zich zelven schuldig. Ook moesten zij wel gehoorzamen, wat hij was veel sterker dan zij.

De Reus dreef hen dus voor zich uit en sloot hen in zijn Kasteel op, in een zeer duister hol, een plaats zéér walgelijk en afschuwelijk om er adem te halen! Ps. 88 : 18.

Hier moesten zij blijven van Woensdagmorgen tot Zaterdagavond zonder een kruimel brood, een druppel water, zonder licht, zonder dat iemand hun vraagde, hoe het met hen ging.

Wat verschrikkelijke toestand, door Bunyan in werkelijkheid met angst en smarte der ziele doorgemaakt!

't Is een stuk van zijn leven, gelijk hij zelf in „Overvloeiende genade" beschrijft.

Van Christus gescheiden. Vrijwillig Hem verlaten, ja Hem verkocht. Diep, diep on­gelukkig !

Hoort, hoe Bunyan 't in zijn levensgeschiedenis meldt: Ik viel neder", zoo schrijft hij, „als een vogel, die uit den top van een boom geschoten is, in groote schuld en vreeselijke wanhoop. Ik ging het bed uit en liep verstompt het veld in, maar God weet, met een hart zoo zwaar als eenig sterfelijk mensch, naar ik denk, in zich ronddragen kan. Ik was gelijk een man, van leven beroofd en nu buiten bereik van alle herstel en overgeleverd aan de eeuwige straf. Daarbij greep déze Schriftuurplaats rnijne ziel aan: Een onheilige gelijk Ezau, die om eene spijze het recht van zijne eerstgeboorte weggaf, want gij weet, dat hij ook daarna de zegening willende beërven, verworpen werd', want hij vond geene plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht." (Hebr. 12 : 16, 17).

„Nu was ik als een gebondene, ik gevoelde mij zelven bewaard voor het komend oordeel; en nu, gedurende twee jaren, wilde niets mij bijblijven, dan veroordeeling en een verwachting van verdoemenis — uitgenomen enkele kleine oogenblikjes van verademing, zooals gij in het vervolg zien zult.

„Ik bovond het zeer zwaar om tot God te bidden, dewijl de wanhoop mij verslond. Het was mij alsof een onweder mij van God wegdreef, want steeds als ik tot God riep om genade, kwam dit in mij op: 't Is te laat; ik ben verloren; God heeft mij doen vallen, niet tot mijn verbetering maar tot mijne verdoemenis; mijne zonde is onvergeeflijk; en ik weet aangaande Ezau, hoe hij, nadat hij zijn eerstgeboorterecht verkocht had, de zegening wilde beërven, maar verworpen werd.

Omstreeks dezen tijd las ik die vreeselijke geschiedenis van dien ellendigen sterveling Franciscus Spira; een boek dat voor mijn ontroerd gemoed was als zout, in een gapende wond gewreven. ledere zucht in dat boek, iedere klacht van' dien man en al zijn doen, zijn tranen, zijn gebeden, zijn knersing der tanden, zijn wroeging der handen, onder die machtige hand Gods, die op hem was, waren als messen en dolken in mijne ziel. Vooral deden die woorden mij ijzen: een mensch weet wel waar de zonde begint, maar wie kent haar einde?

illn dan viel de vorengenoemde tekst als een gloeiende dondersteen opnieuw op mijn geweten: want gij weet, hoe hij daarna, de zegening willende beërven, verworpen werd, want hij vond geene plaats ides berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht.

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Voor Jong en Oud.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's