Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Jong en Oud.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Jong en Oud.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

20) John Bunyan.

Christen: „Doch gij kwaamt niet in door de enge poort, die aan het begin van dezen weg staat; gij kwaamt op dezen weg door dat gindsche kromme laantje, en daarom vrees ik, dat, hoe gij ook over u zelven moogt denken, men u, als de dag van rekenschap te geven gekomen is, zal ten laste leggen, dat gij een dief en roover zijt, in plaats van u toegang te verleenen tot de stad."

Onkunde: „Mijne heeren, gijlieden zijt vreemdelingen voor mij; ik ken u niet, laat het u genoeg zijn den godsdienst van uw land te volgen en ik zal den godsdienst van bet mijne volgen. Ik hoop, dat alles wél zal afloopen. En wat die poort aangaat, waarvan gy spreekt, de wereld weet, dat zij zeer verre van ons land afligt. Ik kan mij niet voorstellen, dat er iemand in alle deelen van ons land gevonden wordt, die maar iets van den weg weet, het doet er ook niets toe, of zij het weten of niet, omdat wij, zooals gij ziet, een schoone, aangename, groene laan hebben, die uit ons land afdaalt en de naaste weg is, om op dezen weg te komen."

Toen Christen zag dat de man „wijs was in zijn, eigen oogen", zeide hij fluisterend tot Hoop: Van een zot is meer verwachting dan van hem." Spr. 26:12. Hij voegde daaraan toe: Als de dwaze op den weg wandelt, zijn hart ontbreekt hem en hij zegt tot een iegelijk dat hij een dwaas is." Pred. 10:3.

Daarna gingen zij beiden al pratend voort en Onkunde kwam achteraan. Toen zij hem een eindweegs vooruit waren, kwamen zij in een zeer donkere laan, waar zij een man ontmoetten, die door zeven duivelen gebonden was met zeven sterke koorden en door hen weggesleept werd naar de deur, die zij terzijde van den heuvel gezien hadden. (Matth. 12:45 en Spr. 5 : 22). Toen begon de goede Christen te beven, en Hoop, zijn metgezel, ook; toch keek Christen eens, als de duivelen den man wegleidden, of hij hem niet kende. Het kwam hem voor, dat het wel een zekere Afwijker wezen kon, die in de stad Afval woonde. Maar hij zag zijn gezicht niet goed, want hij liet zijn hoofd hangen als een dief, wanneer hij betrapt wordt.

Toen hij hen voorbijgegaan was, zag Hoop eens naar hem om, en ontwaarde op zijn rug een papier, waarop geschreven stond: „ Wulpschs Belijder en doemwaardige Afvallige."

Toen zeide Christen tot Hóóp: „Nu komt mij in de gedachte, wat mij eens verteld is, 'tgeen moet gebeurd zijn met een zeer goed man, Kleingeloof genaamd. Hij heette Kleingeloof, maar was toch een goed man; hij woonde in de stad Oprecht. Het is zoo: Aan den ingang van dezen weg komt nog eene laan, van de Breenoegspoort af, die genaamd wordt Doodmanslaan, zoo genaamd om de moorden, die daar gewoonlijk begaan worden,

Klein-geloof dan waagde het, toen hij op zijn pelgrimstocht hierheen ging, daar te gaan zitten en hij sliep in.

Nu gebeurde het, dat op dat oogenblik drie snoode schelmen van de Breewegspoort de laan afkwamen; hunne namen waren Flauwhart, Wantrouwen en Schuld, drie broeders.

Zij kregen Klein-geloof in het oog, en liepen snel naar hem toe. De goede man nu ontwaakte juist uit zijn slaap en was bezig om op te staan ten einde zijne reis voort te zetten, toen zij hem met hun allen overvielen en met dreigende woorden hem bevalen te blijven staan.

Hierop werd Klein-geloof zoo bleek als een doek en had geen macht, noch om te vechten, noch om te vluchten. Toen sprak Flauwhart: „Geef over uwe beurs."

Maar daar hij geen haast maakte om die te geven, want hij wilde niet gaarne zijn geld missen, stormde Wantrouwen op hem af, stak zijne hand in zijn zak en haalde een zak met zilver daaruit.

Op zijn geroep: „Dieven, dieven!" sloeg Schuld met een grooten knuppel, dien hij in de hand had, Klein-geloof op het hoofd, zoodat hij door dien slag plat ter aarde nederstortte.

Daar lag hij bloedende als iemand, die doodgebloed zou zijn.

Al dien tijd stonden de dieven erbij. Maar toen zij eindelijk iemand op den weg hoorden en vreesden dat het Groote Genade zou zijn, die in de stad Goed Vertrouwen woont, zetten zij het op een loopen en lieten den goeden man daar liggen en zorgden voor zichzelf. Een tijdlang daarna kwam Klein-geloof weer bij, stond op en poogde langs den weg voort te kruipen.

Zoo was de geschiedenis."

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Voor Jong en Oud.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's