Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Jong en Oud.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Jong en Oud.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

21) John Bunyan.

Hoop: Maar namen zij hem dan alles af, wat hij had? " Christen: Neen, de plaats waar hij zijn juweelen verborgen had vonden zij niet, zoodat bij die nog behield. Doch, zooals mij gezegd is, was de man zeer bedroefd over zijn verlies, want de dieven waren met het grootste gedeelte van zijn teergeld weg. Hetgeen zij hem niet ontnomen hadden, waren, zooals ik zeide, juweelen, ook was hem nog een weinig klein geld overgebleven, maar nauwelijks genoeg om hem aan het einde van zijn reis te helpen. (1 Petr. 4:18). Ja, zoo ik niet verkeerd ingelicht ben, was hij genoodzaakt te bedelen, toen hij voortging, opdat hij in het leven zou blijven, want zijne juweelen mocht hij niet verkoopen. Doch hij deed wat hij kon en bedelde somtijds ook al, en menigmaal legde hij een eind weegs af met een hongerigen maag, zooals wij het noemen."

Hoop: „Maar is het geen wonder, dat zij hem zijn getuigschrift niet ontnamen, waardoor hij toegang tot de Hemelpoort moest verkrijgen ? "

Ghristen: „Ja, dat is wel een Wonder, maar zij vonden het niet, ofschoon dat niet door zijn slimheid was, want hij was zeer ontsteld door hunne aankomst, en had noch de macht, noch het overleg om iets te verbergen, derhalve was het meer door de goede Voorzienigheid, dan door zijn pogingen, dat zij dat goede pand niet vonden en hem afnamen."

Hoop: „Maar het moet hem toch zeker een troost geweest zijn, dat zij deze juweelen hem niet ontnamen."

Christen: Het had hem een grooten troost kunnen zijn, indien hij er gebruik van gemaakt had, zooals hij had moeten doen. Maar zij, die mij deze geschiedenis verhaalden, zeiden, dat hij gedurende het overige van zijn tocht er weinig mee uitrichtte; en dat wegens zijne moedeloosheid, omdat zij hem zijn geld ontnomen hadden. Ja, inderdaad dacht hij er een groot gedeelte van zijn reis niet eens aan, en wanneer hij er soms aan dacht, troostte hij zich er wel mede, maar dan plachten nieuwe gedachten over zijn verlies weer bij hem op te komen en hem al zijn troost te benemen." (1 Petr. 1:6.) Hoop: Helaas, die arme man! Dit kon niet anders dan een groot hartzeer voor hem zijn."

Christen: „Hartzeer, ach ja, inderdaad een hartzeer; zou het ons niet even droevig gevallen zijn, indien wij ook eens zoo terecht gekomen waren, geplunderd en gewond daarbij, en dat op zulk een vreemde plaats, als waar hij zich bevond ? Het is nog een wonder, dat hij het niet van hartzeer bestierf, die arme man!

Mij is verteld, dat hij het overige van den weg nauwelijks iets anders deed dan droeve en bittere klachten uiten, terwijl hij aan allen, die hem inhaalden of die hij inhaalde op den weg, vertelde waar hij was geplunderd en hoe; wie zij waren die het gedaan hadden ; hoe hij gewond werd, en dat hij er nauwelijks zijn leven afgebracht had.

Hoop: „Toch is het een wonder, dat zijn nood hem er niet toe bracht, om eenige van zijn juweelen te verkoopen of te verpanden, om iets tot zijne verkwikking te hebben op zijne reis."

Christen: „Gij spreekt als iemand, die nog tot heden toe de schellen op zijne oogen heeft; waarvoor zou hij ze verpanden en aan wien zou hij ze verkoopen ?

In de geheele landstreek, waar hij geplunderd was, waren zijne Juweelen niet geacht; ook had hij geen behoefte aan de verkwikking, die hem daar kon worden geschonken.  Bovendien, zoo hij zijne Juweelen miste aan de poort der Hemelstad, dan zou hij (en dat wist hij zeer goed) uitgesloten worden van de hemelsche erfenis; en dat zou voor hem erger geweest zijn, dan de verschijning en boosheid van tienduizend dieven."

Hoop: Waarom zijt gij zoo scherp mijn broeder ? Ezau verkocht zijn eerstgeboorterecht, en dat voor een schotel moes; dat eerstgeboorterecht, was zijn grootste Juweel; en zoo hij dat deed waarom kon Kleingeloof dat dan ook niet doen ? " (Hebr. 12:6.)

Christen: Ezau verkocht zijn eerstgeboorterecht, dat is waar, en zoo doen velen met hem ; en daarom sluiten zij zichzelven uit van een grooten zegen, zooals die schurk ook deed. Maar gij moet wel onderscheid maken tusschen Ezau en Kleingeloof en ook tusschen hun beider staat. Ezau's geboorterecht was maar een type, doch dat waren Kleingeloofs Juweelen niet. Ezau's buik was zijn God, maar zoo was het niet met Kleingeloof. Ezau's gebrek lag in zijne vleeschelijke lusten; met Kleingeloof was dat niet het geval. Bovendien beoogde Ezau niets meer dan de voldoening van zijn lusten, want hij zeide: Zie ik ga sterven, waartoe zal mij dan het recht mijner eerstgeboorte zijn ? (Gen. 25 : 32)

Maar Kleingeloof, ofschoon het zijn lot was maar een klein geloof te bezitten, werd door dit zijn klein geloof teruggehouden van zulke buitensporigheden en deed hem zijne Juweelen zien en meer waardeeren, dan dat hij ze zou verkoopen, zooals Ezau met zijn geboorterecht deed."

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Voor Jong en Oud.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's