Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Matth. 11:25.

„Den kinderkens geopenbaard."

Ware wijsheid is een kostelijk goed.

Salomo achtte haar beter dan robijnen en van alles wat een mensch begeeren mocht, niets met haar te vergelijken.

Zij is van Boven, van den Vader der lichten. Ootmoed en nederigheid zijn haar trouwe gezellinnen en tevens haar schoonste sieradiën.

Dit maakt haar lieflijk voor God en menschen.

Eindeloos ver, staat zij af van die valsche wijsheid dezer wereld, die voor God te knielen niet geleerd heeft, die in opgeblazenheid haar kracht zoekt en daarom afstoot.

Ware wijsheid maakt u als een kind voor uw God.

Wereld wijsheid echter wil voor God niet zijn als een druppel van een emmer en een stofje van de weegschaal. Zij wil zich niet onderwerpen aan het Woord. Ruimer banen wilde zij bewandelen dan het diepe pad der nederigheid. Harer was hooger vlucht. De belijdenis: „wij zijn van gisteren en weten niet" is haar vreemd geworden.

En voelt de menschheid, die zich afwendde van de dwaasheid des Kruises, zich nu veilig onder de vleugelen der wereldwijsheid? Vermag voortschrijdende wetenschap de zielen te zegenen met een vrede, die duren kan?

De vragen stellen is tevens ze beantwoorden in ontkennenden zin. Nooit gaat de dageraad des vredes op over hem, die den Oversten Leidsman veracht.

Bovenstaand Schriftwoord leert 't u klaarlijk. Vooraf gaat het ernstig verwijt des Heeren tot de steden in Galilea, waarin Zijn krachten meest geschied waren. Met een traan van diepen weemoed in de stemme had Hij 't zieldoorschokkend woord gesproken van Tyrus en Sidon, die zich op zoo dringend vermaan zekerlijk bekeerd hadden, waarom 't hun dragelijker zal zijn in den oordeelsdag.

Eens zal Zijn komst den steden, waarin de volle deernis Zijner zondaarslietde ie ontplooid, een reuke des doods ten doode zijn.

Tot den hemel toe waren zij verhoogd; tot de hel toe zouden ze zichzelf in hun onbekeerlijkheid nederstooten.

De scharen zijn geslonken. Als de nood des lichaams gestild is, kan men 't buiten Jezus stellen.

Zal dan Christus' komst door 's menschen weerspannigheid enkel ter verderving zijn? Heeft dan de Vader enkel Zijn Zoon gezonden, opdat blijken zal dat de dwaze mensch Gods liefde vertreedt?

Gewis, lezer, 't vuur dat Christus op aarde wierp, zou enkel ter verzenging zijn, indien des Vaders hand geen zondaars trok die behoudenis zoeken bij Immanuel, Zoo wordt 't hier aanschouwd. Chorazin en Bethsaïda weerstaan den Christus en tarten Zijn snijdend verwijt. Maar midden in deze donkerheid straalt licht door.

Uit het Lukas-evangelie wordt ons duidelijk, wat aanleiding was tot den plotselingen overgang van Jezus' verwijt tot Chorazin, tot den danktoon in ons tekstwoord. De zeventigen zijn weergekeerd. Vol blijdschap hebben zij den Meester verhaald, hoe zij in Zijn Naam en door Zijn kracht kloeke daden mochten doen. Zij geloofden, dat het Woord vleesch geworden was en onder hen woonde, en dat bij den Christus alleen woorden des eeuwigen levens waren. Tot Hem wilden zij komen. En zij waren eenvoudigen.

En zoo klimt nu uit den mond des Zoons een danktoon tot den Vader, den Heere des hemels en der aarde, dat Hij 't alzoo beschikte, dat voor wijzen en verstandigen verborgen bleef, wat aan de kinderkens openbaar werd.

De Vader staat hier als de Vrijmachtige; daarom noemt Hem de Zoon: Heere des hemels en der aarde.

En de Zoon verblijdt Zich in 's Vaders vrij macht. Dankend belijdt Hij, dat 't zoo best is, zooals de Vader het beschikte.

De vrijmacht des Vaders is Hem geen aanstoot, maar peluw van zachte rust. Zijn ziele roemt in de vastigheden van het Goddelijk welbehagen.

En dat Zijn oog den Raad Gods en deszelfs ontvouwing speurt in den loop der dingen, is Hem tot blijden troost des harten.

Gód  regeert j God, Zijn Vader. Werkt Hij, niemand keert het.

Tegen Zijn wil roert zich geen creatuur. De Majesteit van Zijn souverein Welbehagen schittert heerlijk in al de werken Zijner handen.

Zelfs die den Zoon wederstaan, doen daaraan geen afbreuk. Want ach, zoo nog wordt openbaar, dat Gode alleen al de eere toekomt.

Dat alle roem in 't schepsel uitgesloten is. Daar is geen oorzaak voor het menschenkind, om zichzelf te verheffen op het heil des Heeren.

Want in de tóebrenging van dit heil wordt duidelijk, dat God den hoovaardige wederstaat, maar den nederige genade geeft.

De Vader is geen lijdelijk toeschouwer bij den arbeid Zijns Zoons, en de houding, die de menschen daartegen aannemen. Zijn Raad bestaat. Zijn ordening gaat over alle ding. De uitkomst staat Hem klaar voor oogen. En daarop stuurt alles aan.

Wie naar dit danklied van Immanuel één oogenblik ook maar met zijn gansche ziel geluisterd heeft, is genezen van den waan, dat bij den mensch zijn weg zou zijn.

In verbergen en openbaren van de dingen Zijns Koninkrijks wordt hier des Vaders vrij­macht openbaar.

In dit verbergen moet ge volstrekt geene aanduiding zien, alsof de schuld van 's menschen onbekeerlijkheid op God zou rusten; als wou de mensch 't wel gaarne zien, maar de Heere hem dit zien belette, 's Menschen eigen zonde en dwaasheid beletten hem te zien de dingen Gods. En nu zijn wereldwijsheid en verstand ten eenenmale onmachtig, om den blik door die zwarte nevelen te boren.

Het eigen licht laat ons hier volkomen in het duister.

En zulk een nu, die zich op eigen weten verhoovaardigt, laat God dwalen naar het goeddunken zijns harten. En blijven hem de dingen Gods verborgen.

Openbaar worden ze den kinderkens, dat zijn dezulken, die 't licht van eigen inzicht niet vertrouwen, en bij den Heere in ootmoed leiding zoeken. Hun wordt de blinddoek van voor de oogen weggenomen; de nevel, waarin zij stonden, klaart op; 't zonlicht des heils breekt döor; en dit weten ze dan, dat ze eens blind waren, maar nu zien.

De dingen, waarvan Jezus spreekt, zijn de verborgenheden des Koninkrijks. Zij behelzen de kennisse Gods in het aangezicht van den Zoon Zijner liefde.

En nu dankt de Zoon den Vader, niet alleen omdat Hij deze kennis aan eenvoudigen schenkt, maar ook omdat Hij ze verre doet zijn van de hoovaardigen.

Die wijzen en verstandigen zijn allereerst de Sehriftgeleerden en Farizeën. Zij verheffen zich op hun kennis van Wet en Profeten; maar Hem, die komt om die beide te vervullen, erkennen zij niet.

Zij pralen met hunne Schriftgeleerdheid hoog uit boven het volk, dat de Wet niet kent. Had de Heere daaraan nu de kennis van Zijn Koninkrijk verbonden, dan deed Hij als wij, die aanzien wat voor oogen is.

Maar Hem is een gruwel al wat hoog is in Zijn creatuur.

Laat ons dan aanbiddend neerknielen voor Zijn wijs en heilig bestel.

Maar vergissen we ons niet. De Heere Jezus had niet slechts één stand van menschen op 't oog. De niet-Schriftgeleerden waren daarom nog geene kinderkens.

Zijne discipelen waren toch ook geene Schriftgeleerden en toch moest tot hen 's Meesters vermaan zoo vaak uitgaan, om toch als een kindeke te worden.

Van zichzelf is 't niemand. Geen geleerde, maar ook geen daglooner.

Niemand — ook de eenvoudigste onder de eenvoudigen niet — begint met 't aan God over te geven.

De insnijding, die Christus hier maakt in de menschheid, heeft dan ook met standsverschil niets te maken. Wel wordt de verleiding om u te verheffen grooter, als u de menschen prijzen om uw have of wijsheid, maar 't is den arme evenzoogoed onmogelijk een kind voor God te zijn, als den rijke. Zoo verstaan wij, dat boven aller menschen bereik ligt het inzien in de dingen Gods.

Menschen wijsheid klimt daartoe nimmer op. Alle oorzaak om ons daarop te verheffen, valt dan weg.

Nimmer beklimmen wij. met de krukken onzer kennis den berg van 't Goddelijk Welbehagen.

Geen stand wordt uitgesloten; evenmin wordt aan één der standen een voorsprong toegekend.

Waarop alles aankomt is dit, dat ge een kind voor God wordt. Vaak treft ons dit beeld in de Schrift. Wij worden dan gewezen op den eenvoud, die 't kind siert; op de hartelijke vertrouwelijkheid, waarmee't zich aan zijn vader overgeeft, 't Redeneert niet, of vader wel bij machte zal zijn, om zgn kind te beschermen; om wat hij beloofde, waar te maken. Dit en zooveel meer dat ge bij 't rechtgeaarde kind aantreft, wil God de Heere in Zijn volk zien; en daarom werkt Hij 't zelf in hen.

Zij moeten kind, d, w. z. klein zijn voor hun God.

De laagste plaats moet hun lief zijn. Zij moeten stille zijn en zwijgen in des Vaders wil. Niet weerstaan, niet redeneeren ook, maar in eenvoud des geloofs 't er voorhouden, dat de Heere alleen weet wat goed voor hen is. Zich toevertrouwen aan Hem; niets achterhouden voor hun God, Hem al hun nood oprechtelijk klagen. Hem van hun zorgen niets verhelen.

Vooral Hem niet bedillen, maar hiervan doordrongen zijn, dat 't goed is, wat en hoe Hij doet.

Beter nog verstaat ge 't nu: van zichzelf is 't niemand. Niet door geboorte, maar door wedergeboorte kunnen wij allen zulke kinderkens worden, aan wie God de dingen van Zijn Koninkrijk openbaart. Openbaart, waar de weg is, die met God hereent, en heenleidt naar het Vaderhuis.

Openbaart ook hoe in Christus de zonden als een nevel worden uitgedelgd, en Hij Zijn hand tot de kleinen wil wenden.

Niet op 't voetstuk van eigen werk en wijsheid, maar in de diepte wordt deze ware kennis gevonden.

Hier past 't schoone woord van Spurgeon, dat, waar alle dieren des velds moeten bukken om het gras te bemachtigen, de grootste dit het diepst moeten doen.

En wie niet van God geleerd wordt, ziet er altoos over-heen. Voor dezulken blijft immer de waarheid des Koninkrijks verborgen.

Moet dit bestel des Heeren dan niet vol eerbied bewonderd?

Zoo blijft Zijne eere ongerept. Zoo moet Hem al de lof toegebracht. Wie zich iets ook nog maar aanmatigt, vindt de dingen Gods omsluierd en verborgen. Wie nog iets meer wil zijn dan smeekende boeteling, hem wordt geen toegang verleend.in de schatkameren Christi. Opdat de eerste schrede mag gezet op den weg der bevrijding, moet voorafgaan de belijdenis alles verbeurd te hebben. Op het smalle pad des behouds treedt alleen wie met zichzelf is omgekomen. Schipbreuk leed met eigen ik. Zulken alleen, die straks gaarne bereid gevonden worden al hunne kronen neer te leggen aan de voeten van Hem, Die hun eenige Redder en Schutsheer is. Die van harte gaarne met den dichter instemmen:

Niet ons, o Heer', niet ons. Uw naam alleen. Zij om Uw trouw en goedertierenheên, All' eer en roem gegeven.

Is 't u nog wonder, lezer, dat voor dit bestel des Vaders uit Immanuels ziele dank omhoog rijst? Immers dit was Zijn werk, dat Hij de heerlijkheid Zijns Vaders klaarlijk openbaren mocht.

Maar dan kan 't ook niet anders, of elke verloste ziel zal dit den Heiland moeten nazeggen; immers ook al hun begeerte moet zijn, dat de Heere kome tot de eere Zijns Naams.

Maar daar is meer nog. Zoo ligt immers ook voor'eeuwig gewaarborgd de veiligheid en het heil van hen, die des Heeren zijn. Nu alle roem is uitgesloten, nu is ook de oorzaak weg tot zelfverheffing, die altijd tot den val brengt. Nederigheid, ootmoed, kinderlijkheid en eenvoud des geloofs, die immers zijn de beste wapenrusting tegen de listige omleiding van satan, wereld en eigen vleesch.

Wie zoo bekleed den weg des levens bewandelt, gaat oneindig veiliger dan wie voor hoe weinig ook maar nog leunt op de rietstaven van eigen kracht en wijsheid. Wie steunt op den sterken God, die alleen is veilig. Dat wordt hier geleerd, waar kinderkens genood worden op den levenden weg; waar God Zijne hand tot de kleinen wendt.

Kan 't u dan bevreemden, lezer, dat Immanuel, Die kwam om zondaren te redden voor eeuwig, voor dit veilig, heerlijk heilsbestel des Vaders Zijn hart in jubelenden dank heeft uitgestort ?

Heerlijk eenswillens-zijn van den Zoon met den Vader!

Als er iets van mag afdalen in uwe ziel, lezer, zult dan ook gij veiliger schuilplaats in gevaren kennen dan bij dien Vrij machtigen God, Die Zijn eer aan geen ander geeft, maar Zijn hand tot de kleinen wendt en Zijn Raad doet bestaan?

Heil u, lezer, als ge uw plaats onder de wijzen en verstandigen ledig laat, en u thuis gevoelen moogt in den kring der kinderkens, die in nood en moeiten al hun betrouwen op den Heere stellen. Want hun is de Eeuwige een rondas en beukelaar, een schild en hoog vertrek, en zij steunen enkel op den sterken God.

Zie dan toe, dat gij niet op zandgrond bouwt het huis uwer hope.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's