Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want die in zijn eigen vleesch zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien; maar die in den Geest Zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien. Galaten 6 : 8.

Zaaien en maaien.

Wanneer de landman tarwe in zijn akker heeft gezaaid, dan zal het hem toch straks bij het maaien geen geheim zijn wat de volle aar in zich draagt. Dan zal hij toch geen rogge verwachten. Wat hij gezaaid heeft dat zal hij maaien. Dat is een wet der natuur, die God gemaakt heeft en waarnaar Hij regeert in hot plantenrijk. Het is een algemeene regel, waarop zelfs niet de minste uitzondering bestaat. Zelfs een kind weet er van, dat een tuintje van zijn vader kreeg. Wat er in komt, dat komt er uit.

Niet anders is het in het geestelijke. Ook hierin is die wet even vast en wordt even regelmatig uitgevoerd. Wat betreft het eeuwig zieleheil van den mensch.is ook dezelfde wet van God uitgegaan. Daaraan houdt Hij zich. Zoo wat de mensch zaait dat zal hij maaien.

Het is geen wonder dat de apostel in het eind van zijn brief op dezen doorgaanden regel opmerkzaam maakt. Hij had de Galatiërs vermaand. Niet met pluimstrijkende woorden had hij hen geschreven. Uitzinnige Galaten, zoo had hij hen genoemd. Met den Geest waren zij begonnen, met het vleesch waren zij geëindigd. In plaats dat zij in Christus wiesen, werden zij in zich zelf grooter; in plaats dat zij opgebouwd werden in Christus, bouwden zij zich op in de werken der wet. En daarover heeft de apostel de roede zijns woords hun niet gespaard. Maar nu vat hij alles nog eens samen.

In één krachtig, kernachtig woord doet hij heel zijn betoog eindigen. Het is dus een woord dat betrekking heeft op alles wat de apostel aan de gemeente te zeggen heeft.

Die in het vleesch zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien. De mensch zaait verderf en zal dan ook verderf maaien. Dit wordt reeds in dit leven gezien in wat wij gewoon zijn grove zonden te noemen. Straft de zonde van dronkenschap zichzelve niet ? De dronkaard zaait toch met volle handen zijn eigen ongeluk! En maait hij niet voor zich en de zijnen gebrek, armoede, ja soms waanzin? Of denkt aan den gierigaard. Hij wordt zoo hard als het metaal dat hij mint. Ja, in de grove zonden wordt het duidelijk gezien dat de dienst der zonde zeer hard is, dat satan zijn dienaars slecht beloont, dat die in het vleesch zaait ook verderfenis maait.

Niet alleen echter het leven in grove, uitbarstende zonden is een zaaien in het vleesch. In onzen tekst wordt geen tegenstelling gemaakt tusschen groot en klein kwaad, maar wel die van vleesch en Geest. Het bestaan des menschen buiten God is een zaaien in het vleesch.

Die tweedracht zaait zal tweedracht maaien. Dit wordt wel eens gezegd met het oog op de menschelijke samenleving. Het wordt ook dikwijls bewaarheid. Maar.... het is toch tegenover God ook waar. Wat doet, wat deed de mensch anders dan tweedracht zaaien tusschen God en tusschen zichzelven? Handvollen twist werpt hij in eigen vleesch. Hij wil altijd anders dan God wil. Zegt God „neen", dan zegt hij „ja." Eden's hof is er het voorbeeld, is er de oorsprong van. Denkt u maar een zaaier zooals hij regelmatig langs de omgeploegde voren met grooten tred voortgaat, zijn hand gedurig vullend en breeduit leegstortende. Hij gaat steeds voort, al zaai­ende. Zoo gaat de mensch steeds voort, al zaaiende het verderfelijke zaad! Maar het beeld gaat niet in alles op. De zaaier op den akker laat het zaad achter en gaat voort. Maar de mensch, die zonder God leeft, zaait in eigen vleesch. Hij houdt het bij zich. Hij kan met groote. stappen zich niet van zijn zonde verwijderen. Dat ervaart elke ontdekte ziel. Die mensch kan de zonde niet van zich afschudden, maar hij gaat er onder gebogen, hij weet het hoe, nauw het kwaad van zijn leven lang met hem vereenigd is. Dat zaad is terecht gekomen in zijn eigen vleesch.

Om nu zichzelf te zien vleeschelijk, verkocht onder de zonde.

Neen, het beeld van den zaaienden landman gaat in alles niet op. Die de zonde doet, zal de zonde in zichzelf weer terugvinden. Hier of hiernamaals.

Die tweedracht zaait, zal tweedracht maaien. Het is toch de vaste, doorgaande regel in de natuur. Een dergelijk graan als in den grond komt, komt er  ook uit. Scheiding van God levert scheiding!" En let er op- een enkele korrel brengt eene volle aar. Het zaad wordt vermenigvuldigd. Maar ook het zaad dat in het vleesch gezaaid wordt. Die geen Borg voor zijne ziel vond zal geheel en al aan zichzelf worden overgelaten, en verlaten zijn van alle genade, gescheiden zijn van God voor eeuwig. De mensch zal met volle aren zijn eigen koren maaien.

O zeker! het moge den mensch, die zonder God en zonder Christus leeft, hier op aarde uitwendig goed gaan. Het moge waar zijn dat zij geen moeiten hebben als andere menschen. Het zaad komt toch ook niet onmiddellijk uit den akker als het gezaaid is. Als iemand den volgenden dag al ging zeggen: „ziet ge wel dat er niets van terecht komt", we zouden hem een dwaas achten. Maar nog dwazer is de mensch die meent ongestraft zich van zijn God te kunnen afscheiden. Het zaad der ongerechtigheid zal eenmaal uitgroeien aan alle zijden en de oogst zal groot zijn, de oogst der zonde, de oogst des verderfs. Er kan een zaaien in het vleesch zijn onder een schoonen schijn.

Spreken wij van een zaaier dan denken wij onwillekeurig aan het goede zaaien. Die tweedracht zaait doet het soms onder de mooiste leuzen. Hij komt niet met het zwaard, hij laat geen strijdkreet hooren ja, hij komt niet in eene wapenrusting; neen, hij komt als een zaaier.

Een zaaier laadt op zich den schijn het goede voor te hebben. Zoo gaat ook menigeen als kind van God het leven door. Hij doet precies als de geloovige. Hij leest, hij bidt, hij spreekt, hij getuigt ook van geloofszaken, waar menige bekommerde ziel voor staat. Hij bewqst ook weldadigheid en doet dingen die getuigen van opoffering! In één woord, hij gaat daarheen als een zaaier. Maar inderdaad is het een zaaien in het vleesch. Geen enkel zaadje in den Geest heeft hij gezaaid. Doch, dwaalt niet. God laat zich niet bespotten. Zoo wat de mensch zaait dat zal hij ook maaien. Het zaad komt eenmaal op. Eens zal openbaar worden wat voor zaad de mensch zaaide. Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Wie verderf zaait, zal verderf maaien. Wie in den Geest zaait zal het eeuwige leven maaien.

Het eene is het tegenovergestelde van het andere.

Zaaien in eigen vleesch is het.als de farizeër zijn God dankt, omdat hij zoo goed en zoo braaf is; zaaien in den Geest is het als de tollenaar uitroept: „O God! wees mij zondaar genadig!"

Wat het onderscheid is tusschen zaaien in eigen vleesch en zaaien in den Geest, zegt ons de geschiedenis van den rijken jongeling en het gesprek daaropvolgende van den Heiland met Zijne discipelen. „Zoo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult eenen schat hebben in den hemel, " Dit was des Heeren raadgeving. Wat zal de jongeling met dat woord doen? Zal hij gaan zaaien in zijn vleesch, of zal hij zaaien in den Geest? Helaas, hij doet het eerste. Hij gaat bedroefd weg. En als dan Petrus zegt: wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden? dan spreekt de Heiland van. het zaaien in den Geest en het maaien uit den Geest in deze woorden: zoo wie zal verlaten hebben huizen of broeders of zusters, of vader of moeder, of vrouw of kinderen, of akkers om mijns naams wil, die zal honderdvoud ontvangen en het.eeuwige leven beërven.

Het zaaien in den Geest is het leven van zelfverloochening tegenover God en tegenover menschen. Och, niemand meene dat hij daartoe uit zichzelf in staat is. Wie dat zou denken is op datzelfde oogenblik bezig in eigen vleesch te zaaien.

. Zaaien in den Geest geschiedt alleen door den Geest. Maar toch ook weer zoo, dat die Geest Gods volk gewillig maakt, het verstand verlicht en den wil ombuigt en het hart neigt als een waterbeek. En dan is er een zaaien in den Geest als de mensch zichzelf eens mag weggeven aan den Heere, en het eens belijden mag: „Heere, hier ben ik met al mijn ongerechtigheid en zonde!" Zeker, het kost wat om een schuldenaar voor God te worden, want de mensch is een scheurmaker en geen vredezoeker. Maar dat is juist het zaaien in den Geest wanneer hij ophoudt zich van Gods veroordeeling te onttrekken! Hij zaait in den Geest, die zijn eigen leven leert verliezen. Hij zaait het nieuwe leven die op al zijn eigen werk den dood schrijft. Zaaien in den Geest is het werk des Geestes, waar al wat vleesch is buiten valt, waarin geen mensch is te roemen, maar de Heere alleen.

Die zichzelf verloochende voor zijn God doet het ook voor de menschen. Het tweede kan niet zonder het eerste. Maar ook het eerste kan niet zonder het tweede. Zaaien in den Geest is het wanneer wij eens waarlijk de minste willen zijn tegenover onzen broeder of zuster. Dat is wat voor den mensch, die van nature zoo prat is op eigen eer, die zoo ongenaakbaar hoog is ook in zijn geveinsde nederigheid; de mensch, die wel de hand van verzoening wil reiken, maar haar onmiddellijk zal intrekken als men die hand niet grijpt. Dit zaaien in den Geest is ook alleen door den Geest die van Christus is, die voor Zijne vijanden bad. Zaaien in den Geest is het ook als de arme weduwe onder Jezus' oogen al den leeftocht in de schatkist werpt; als men zichzelf aan den Heere heeft gegeven en daarom ook zijn gave geeft aan een armen broeder of zuster of aan de Zending.

Laat ons, goeddoende, niet vertragen: want te zijner tijd zullen wij maaien, zoo wij niet verslappen. Zoo lezen wij, onmiddellijk op onzen tekst volgende. De oogst van dat zaaien in den Geest zal groot zijn.

O zeker, het maaien is het einde van het leven van Gods kinderen hier op aarde. Maar vóór het maaien mogen er toch wel reeds enkele korenaren geplukt worden door hen die door het gezaaide gaan! En zegt mjj, is daar niet een plukken van eene korenaar als hij, die zichzelf verloren heeft, het leven in Christus mocht vinden? Is er niet een plukken van eene korenaar als degene, die zich als een tweedrachtzaaier voor zijn God leerde kennen, de kracht van Christus' verzoeningswerk mag ervaren? Dan neemt het geloof toch uit den Geest genade voor en genade na. O, wat geeft het plukken van een enkele korenaar reeds een verkwikking op het pad des levens!

Die zichzelf tegenover zijn naaste verloochent zaait in den Geest. Maar het is ook een plukken van eene korenaar, dat aan het maaien voorafgaat, als reeds hier op aarde iets ervaren wordt van de gemeenschap der heiligen. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen.

Maar, mijn lezer, wat zal dan het maaien zijn! Hij zal uit den Geest het eeuwige leven maaien. Dan is het zaad vermenigvuldigd, veertig-, zestig-en honderdvoud. Het leven met God tot in eeuwigheid zal de groote oogst zijn op het leven van zelfverloochening, - dat Gods kinderen hier op aarde doorleefd hebben. Die hier met tranen hebben gezaaid zullen dan met gejuich maaien. Als er dan zijn die hier op aarde een nauwen weg betreden wegens hun vleeschelijkheid en verkochtheid onder de zonde, maar die iets hebben ervaren van de reinigmaking van Christus' bloed, dan is dit zeker een verborgen leven; maar laten zij goeden moed hebben, want één keer zal het koren rijp zijn voor den oogst en zij zullen de heerlijkheid van Gods kinderen maaien, zij zullen het zitten op de twaalf tronen Israels maaien, zij zullen maaien met Christus te zijn, om met Hem te regeeren van zee tot zee en van de rivier tot aan het einde der aarde.

Zij, die tweedrachtzaaiers uit zichzelf waren, zullen door Christus het eeuwige vrederijk maaien.

Die gunst heeft God Zijn volk bewezen Opdat het altoos Hem zou vreezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's