Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VRAAG : Iemand vraagt ons naar het woord "amen". bij het Doopen, of dat gebruikt moet worden of niet.

ANTWOORD : Onze Catechismus geeft een verklaring van de beteekenis van het woord «amen".

In Zondag 52 staat: amen wil zeggen: het zal waar en zeker zijn. Want mijn - gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn harte gevoel, dat ik zulks van Hem begeer».

Het woord amen is eigenlijk een Hebreeuwsch woord, waarin de grondbeteekenis van vastheid ligt.

Christus zelf noemt zich de Amen, dat is de trouwe en waarachtige getuige.

En met dat woord amen leerde Christus nu om ons gebed te besluiten. Niet, om dan een goed slot te hebben (zooals het helaas! heel dikwijls gebruikt zal worden). Want het is veel meer dan een sluitwoord. Het moet de hartgrondige belijdenis van den bidder inhouden : »Heere, ik weet dat Gij mijn gebed hoort' Ik weet, dat Gij een Waarmaker van Uw Woord zijt! Ik weet, dat al Uwe beloften in Jezus Christus eeuwig en waarachtig zijn".

Het is dus een antwoord op Gods beloften.

Om te betuigen en te bevestigen, dat de ziele vastelijk gelooft, dat wat God zegt waar is en zekerlijk zal worden vervuld.

Daarom lezen we ook, als God door Mozes en Jozua Zijne verbonds-inzettingen aan zijn oude volk geeft, dat soms na elke ordinantie al het volk amen zegt. (Deut. 27, I Kron. 16; Neh. 5 enz.)

Daarmede bevestigden dan de bondgenooten van hunne zijde, dat het recht en goed was wat de Heere te kennen gaf, wat de Heere verordineerde, wat de Heere beloofde en wat Hij dreigde.

Door dat woord »amen« betuigde het volk: zoo is het en zoo zal het zijn, zoo waarachtig als de Heere leeft!

Mozes zei dat woord »amen« niet, maar het volk moest antwoorden met het uitspreken van het woord "amen« (Deut. 27:15, 16, 17, i8, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26).

David zei dat woord »amen« niet, maar het volk, moest antwoorden met het uitspreken van het woord »amen« (1 Kron. 16:36).

Waar het gaat om de publieke rechten en inzettingen Gods voor Zijn volk, daar zeggen de - Godsmannen, die spreken moeten, niet het woord »amen«.

Want hun spreken is het spreken Gods, dat waarachtig en zeker is.

Maar het volk, de Kerk des Heeren moet er in en onder komen met de betuiging: »ja, Heere, wij gelooven, dat het zoo is! Wij aanvaarden Uw Woord en Uw inzettingen; wij komen in Uw Verbond in, met de betuiging, dat Gij God zijt en niemand meer."

Daarom staat in Gods Woord en in ons Doopformulier ook het woord »amen« NIET achter de doopsformule: Ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Want de Doop is het zegel, dat God hangt aan Zijn Verbond.

Hij laat Zijn Verbond zien en hooren, voelen en tasten in het sacrament, dat met water bediend wordt, onder het uitspreken van de bekende woorden, door den dienstknecht Gods.

En die knecht Gods hoeft er. dan waarlijk nog niet een zegeltje bij te hangen.

Het: »ik doop u«, is het spreken in Gods Naam, het is het zegel van de inlijving in het midden der Kerk.

Nooit is het woord »amen"( dan ook door onze Geref. Vaderen den dienaar des Woords in den mond gelegd.

Die heeft alleen de Woorden Gods in den mond te nemen.

En wanneer het in de historie nagespeurd wordt blijkt dan ook, dat niet in de dagen van het gezonde gereformeerde geloofsleven, maar in de dagen van gevoelsleven, toen in plechtige en statige en breede woorden de kracht gezocht werd, het woord «amen* is toegevoegd geworden aan de doopsformule!

't Klinkt zoo plechtig als de mensch dat zegt, — als men niet genoeg heeft aan hetgeen de Heere plechtig en heilig verzekert.

O! wat maakt de mensch zich toch gaarne bizondere leunsels en steunsels, bizondere vertroostingen en sterkingen.

Wat zijn er niet velen die, als er alleen aan het eind door den dienaar des Woords, bij het laatste kind, het woord »amen« gebruikt wordt, er op loeren om de laatste te mogen zijn, om dan dat woord »amen" over het hoofd van hun kind te hooren uitspreken!

Een moeder, wier kind A. M. E. heette, terwijl de familienaam met N. aanvangt, vertelde ons enkele dagen na de doopsbediening, dat zij het zoo verrukkelijk vond, dat haar kind het laatste van de doopelingen was geweest en het woord »amen« had gekregen; nu had A. M. E. N. bovendien ook het »amen« van den Doop! Heerlijk, verrukkelijk vond zij dat... en wij hadden het woord »amen" niet gebruikt! Wat de inbeelding vermag!

Wij vertelden haar toen, dat zij het kind dan eigenlijk in de Grieksche Kerk had moeten laien doopen, waar men driemaal amen zegt; »ik doop u in den naam des Vaders — amen, en des Zoons — amen, en des Heiligen Geestes — amen, nu en tot in aller eeuwen eeuwigheid.» Dat zou nóg heerlijker geweest zijn!...

In Gods Woord staat bij het doopsbevel het woord »amen« niet en in het Doopformulier óok niet.

En dus heeft men geen enkel recht om het woord "amen« na de Doopsformule te gebruiken. De Kerk spreekt door het Formulier en het Formulier spreekt naar Gods Woord.

Aan de bevestiging Gods bij verbondssluiting behoeft door den dienaar des Woords geen bevestiging zijnerzijds toegevoegd te worden.

Maar wat wél moet is dit: De Gemeente moet den doop aanvaarden. De ouders moeten met hun kind tot dit Verbond toetreden.

De Gemeente en de Ouders moeten de woorden Gods met Zijne wondere daden aanschouwen, hooren — en toestemmen, aannemen, bevestigen n als te zijn waarachtig en zeker.

En daarom moet de Gemeente, daarom moeten de Ouders, daarom moet "al het volk" amen zeggen.

Vandaar het antwoorden van de Ouders voor de doopsbediening.

En vandaar de goede gewoonte, dat aanstonds na den doop door de gemeente en de ouders gezongen wordt.

Want dat gezang is dan het »amen« van »al het volk."

Dat is het teeken van het "aanvaarden van de woorden en daden Gods.

Dat is het bevestigen van Gods zegen en vloek. En daarom zingt de Gemeente:

God zal Zijn waarheid nimmer-krenken. Maar eeuwig Zijn verbond gedenken; Zijn Woord wordt altoos trouw volbracht. Tot in het duizendste geslacht; 't Verbond met Abraham, zijn vrind. Bevestigt Hij van kind tot kind. Ps. 105; 5 Of ook:

God zal hen zelf bevestigen en schragen. En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft, , Hen tellen, als in Isrel ingelijfd. En doen den naam van Sions kind'ren dragen. Ps. 87:4.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Vragenbus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's