Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen kwam Amalek en streed tegen Israel te Rafidim." Exodus 17 : 8.

Amalek tegen Israel.

De eerste vijand, die Israel op zijn tocht door de woestijn ontmoet heeft, is Amalek geweest. Deze Amalek wordt door Bileam dan ook de eersteling der heidenen genoemd.

Uit Deut. 27 : 17 blijkt, dat Amalek begonnen is op de achterhoede van Israel aan te vallen en een slachting aan te richten onder de zwakken die achteraan kwamen.

Niet onwaarschijnlijk is het dat de Amalekieten in die dagen juist, om betere weiden voor hun vee te vinden, van de lagere streken van het Sinaïtisch schiereiland naar de hoogere streken getrokken zijn en alzoo de kinderen Israels op hun woestijnreis hebben ontmoet.

Toch meene niemand dat de aanval, die Amalek op Israel gedaan heeft, alléén hieruit te verklaren zou zijn. Dieper was het motief dat aan dezen aanval ten grondslag lag. Immers wie was eigenlijk deze Amalek ? Volgens Gen. 36 had hij zijn oorsprong ontleend aan Ezau. De Amalekieten waren dus een tak van de Edomieten; en zoo heeft in hen nagewerkt de vijandschap van Ezau, den onheilige, tegen Jacob, den drager van de belofte Gods.

De strijd die eenmaal tusschen Ezau en Jacob gestreden was, zou hier dus worden voortgezet. En nu gevoelt gij wel dat die strijd daardoor juist een diepe en zelfs wereldhistorische beteekenis gekregen heeft. De strijd toch die hier tusschen Amalek en Israel ontstond, was dezelfde strijd die eenmaal tusschen Kaïn en Abel was gevoerd. Het was de worsteling van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad, van den vorst der duisternis tegen den levenden God. De poging die-Amalek hier aanwendde om het volk des Heeren den weg naar Kanaan af te snijden en daardoor het werk Gods te verijdelen, was dezelfde poging die ook heden ten dage nog telkens weer op allerlei wijzen wordt beproefd.

Of zoudt gij meenen dat Amalek in onze dagen niet meer bestaat? Zeker, de Heere heeft Amalek met algeheele uitroeiing bedreigd, en het Amalek van den ouden dag is dan ook reeds geheel ten onder gebracht. Maar dat neemt niet weg, dat tegen-het geestelijk Amalek de oorlog des Heeren gevoerd wordt van geslacht tot geslacht. Ook in de nieuwe bedeeling zijn er zoovele en zoovelerlei Amaleks, wien het er ook om te doen is om het volk des Heeren tegen te staan en, als het mogelijk was, het Koninkrijk Gods van de aarde uit te roeien.

Als we de geschiedenis van Gods Kerk hier op aarde eens nagaan en inzonderheid als wij, kinderen Gods zijnde, onzen eigen weg bij Geesteslicht overzien, moeten we dan niet bekennen dat de strijd van Amalek tegen Israel ook in ons leven werkelijkheid is geworden? Daarom is het goed dat wij weten hoe Israel den strijd tegen Amalek heeft gevoerd.

Die strijd nu is met tweeërlei wapen gevoerd ; eenerzijds met het zwaard en anderzijds met het wapen des gebeds.

Eenerzijds met het zwaard! Mozes toch heeft naar goddelijk bestel te Rafidim Israel het zwaard laten aangorden. Mozes deed hier dus anders dan hij bij de Schelfzee had gedaan. Daar immers behoefde Israel geen wapen te hanteeren. Daar had de Heere voor hen gestreden en zij hadden slechts stille moeten zijn.

Wellicht verstaat gij waarom dat zóó geweest was! Israel had er n.l. van doordrongen moeten worden, dat de beslissende overwinning om hen te verlossen alléén door den Heere, buiten hun toedoen en zelfs geheel buiten hen om, moest worden behaald. In den strijd tegen de Egyptenaren waren de Israëlieten dus geheel en al lijdelijk geweest. En zoo is het nu met het geestelijk Israel ook. Wat de beslissende overwinning betreft, deze is ook voor hen, buiten hun toedoen en geheel en al buiten hen om, door het werk van Immanuel behaald. In dat opzicht geldt het ook van hen: de Heere heeft voor hen gestreden en zij hebben stille te zijn. Maar in het bewandelen van den weg naar Kanaan en het inkomen daarin, zeker, ook dat geschiedt eenig en alleen door het werk des Heeren, maar ten dien opzichte 'Wordt Gods volk zelf ook werkzaam, zelf ook strijdend gemaakt.

Daarom heeft Mozes dus het volk, dat aan de zee in ruste was gebleven, thans de wapenen doen aangorden; en onder aanvoering van Jozua, een kloek en godvreezend man, uit den stam van Efraïm, wiens naam verlosser beteekent, in wiens naam de overwinning over Amalek dus reeds lag opgesloten, heeft Israel den strijd aangebonden tegen den vijand die het op zijn ondergang had gemunt.

Maar als Jozua naar de vlakte ging om het zwaard weldra te kruisen met Amalek, ging Mozes op de hoogte des heuvels en het is van algemeene bekendheid, hoe hij daar. op dien heuvel de staf Gods omhoog heeft geheven, met dit gevolg, dat als Mozes zijn hand ophief, zoo was Israel de sterkste, maar als hij zijne hand nederliet, zoo was Amalek de sterkste.

Hanteerde Jozua dus het-zwaard, Mozes zou strijden met het wapen, met den staf des gebeds. En aan het opheffen van dien staf hing voor Israels volk zoo ontzettend veel af. Ja, het scheen wel alsof in den strijd met Amalek de kansen op overwinning afwisselend waren. Nu eens was Israel de sterkste en dan weer scheen Amalek de lauweren van de overwinning te zullen plukken.

Maar wat dunkt u, is dit niet een treffend beeld van den machtigen strijd der geesten, die ook in onze dagen nog tusschen het geestelijk Israel en het geestelijk Amalek wordt doorgemaakt? Of schijnt, o zeker, de Kerk des Heeren soms reeds hier aan deze zijde des grafs niet meer dan overwinnaar te zijn? Maar schijnt het daarentegen ook niet vaak omgekeerd te wezen? Is het vaak niet zóo dat het. volk van God is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad ? Tracht de vijandige macht dezer wereld niet vaak den indruk te vestigen, alsof de kroon der glorie straks haar op het hoofd wordt gezet ?

En waarlijk, dat zou ook zoo zijn indien er niets anders was dan het strijdende volk dat hier in het tranendal dezer wereld den worstelstrijd met Amalek voert. Dan was er voor Israel nooit hope geweest, dan hadden zij al hunne verwachting wel kunnen laten varen en zou het voor hen een afgesneden zaak zijn geweest.

En zoo is het nog! Als we dan ook zien op eigen zwakheid, op eigen onwaardigheid en we stellen daartegenover de groote macht waarmee satan en wereld vaak zijn toegerust, dan heeft zelfs de moedigste Israëliet reden om voor Amalek te vluchten.

Maar toen Jozua met de keurbende des volks het zwaard hanteerde, hanteerde Mozes den staf. En met het oog op dien biddenden Mozes mocht het het strijdende volk daar in de laagte worden toegeroepen:

Wacht op den Heer', godvruchte schaar, houdt moed. Hij is getrouw, de bron van alle goed.

Zoo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer'.

Ja, Mozes droeg hier in het aarden vat der menschelijke zwakheid iets van de heerlijkheid van Christus. Gelijk Mozes zijn staf in de hoogte hield om den Heere te bepalen bij Zijn eigen werk, dat Hij zoo menigmaal door die staf had gewrocht, zoo toont Christus Zichzelf aan den Vader en pleit op dat werk dat Hij eenmaal tot stand heeft gebracht.

Wanneer wij dus nu waarlijk strijden den strijd des Heeren, den goeden strijd des geloofs, dan is er een andere Mozes op Wien wij elkaar wijzen mogen, een Mozes die niet hier op een aardschen heuvel zijn staf omhoog houdt, maar die dat doet hierboven aan de rechterhand des Almachtigen Gods. En wat nu de Middelaar des Ouden Verbonds niet vermocht, daartoe is de Middelaar des Nieuwen Verbonds met almacht bekleed.

Immers Mozes was een mensch van gelijke beweging als wij. Hoe uitnemend ook en met wat schoone gaven ook versierd, hij was en bleef toch een mensch, wiens krachten zoowel in het lichamelijke als in het geestelijke aan inzinking onderhevig waren. Hij kon dus niet aldoor den staf Gods omhoog heffen. Vandaar dat Aaron en Hur zijn hand hebben onderstut. Gij gevoelt wel, dal onderstutten dat Aaron en Hur de hand van Mozes gedaan hebben, het wijst er ons op dat daar in den strijd tegen Amalek onder alle degenen die den Heere vreezen, een gemeenschappelijke en biddende saamwerking moet zijn — en dus niet een afbreken van elkander, zooals dat vooral in onze dagen zoo veelvuldig geschiedt.

Maar wat nu in dezen voor Mozes' handen noodzakelijk was, dat is niet noodig voor de handen van dien biddenden Hoogepriester in den hemel, van Wien Mozes slechts de schaduwachtige voorlooper was. Christus immers is een Middelaar die niet moede. Hij is een Voorbidder die niet mat wordt. Hij kan dan ook volkomen zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft om voor hen te bidden.

En omdat Hij den staf des gebeds aldoor opheft naar de aanspraakplaats van Gods heiligheid, daarom zal in den machtigen strijd met Amalek, Israel overwinnaar zijn. Zeker, soms kan het schijnen alsof Amalek triumfeert. Dat is, niet omdat het gebed van den meerderen Mozes verstomt, maar omdat in de harten van Zijn volk menigmaal zoo weinig een volharden in het gebed gevonden wordt.

Doch eenmaal komt een tijd dat ook de gedachtenis van het geestelijk Amalek van onder den hemel zal uitgeroeid worden. Ja, gelijk het met Amalek gegaan is, zoo gaat het eens met alle vijanden van God en Zijn volk. De strijd tusschen Amalek en Israël wordt eenmaal met de volkomen ondergang van Gods vijanden en de volkomen zegepraal van de liefhebbers des Heeren beslecht. En daarom, gelukkig als gij dan ook zult mogen behooren tot degenen, die dan aan het altaar van hun lof dezen naam zullen kunnen geven:

Jehovah Nissi, de Heere is mijn banier, en die het lied van den dichter tot het hunne zullen kunnen maken: „De Heere zij geloofd, die ons in hunne tanden niet heeft overgegeven tot een roof. Onze ziel is ontkomen als een vogel uit den strik des vogelvangers, de strik is gebroken en wij zijn ontkomen."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's