Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De , Gereformeerden" en „ Confessioneelen"

VI.

Nu moet men ons goed verstaan — (want we zien Ds. Lingbeek al naar de pen grijpen, om den naam van de Labadie nog maar weer eens neer te schrijven aan het adres van den Geref. Boud!).

Wij willen óok ruim zijn in onze doopspractijk, evenals onze Geref. Vaderen.

Wij willen den kring van het Genadeverbond ook zelfs niet beperken tot het - instituut der Geref. Kerk.

Ook een kind uit Roomsche ouders geboren heeft, krachtens het genade ver bond, recht op den Chr. doop!

Ook willen we de lijn van het Genadeverbond volstrekt niet terstond afbreken in het eerste geslacht.

Op grond der belofte, dat God de God niet alleen van ons zaad, maar ook van ons zaads zaad zijn wil (een genadeordening, waarvan de Heere in eeuwigheid niet zal afwijken Jes. 59 : 21) kunnen ook kinderen gedoopt worden, wier grootouders geloovig waren, al zijn de ouders afgeweken van Gods verbond.

Maar, dat doet alles niets af aan ons bezwaar tegen Ds. L., die het zóo voorstelt, alsof in de , Herv. Kerk de kinderen gedoopt worden van ouders, die belijdenis gedaan hebben of die gedoopt zijn, van wier belijdenis en leven verder dan nie's bizonders is te getuigen.

Dat ontkennen we! Want het tegendeel is waar. Zijn we in die ontkenning misschien wat sterk geweest? Laat men ons dat dan vergeven, wetende, dat we in deze zaak een zoo harde leerschool gehad hebben van af de eerste dagen onzer bediening tot op dezen stond.

We hebben nóg een correspondentie liggen van 6 September 1900 enz. met den Kerkeraad van Moordrecht (of misschien beter gezegd, met den WelEerw. Heer Ds. J. A. F. van der Meer van Kuflfeler, destijds predikant aldaar) en als we gingen verhalen, wat we sinds dat jaar doorgemaakt hebben, misschien zou men er dan iets van verstaan, dat we het ten zeerste bejammeren, dat Ds. Lingbeek de kwestie zóo gesteld heeft, zooals we hierboven nog weer eens herhaalden.

Want de werkelijkheid is zoo anders, wat alles voortkomt uit de tuchteloosheid in onze Herv. Kerk helaas! heerschende.

Van veel doopouders valt wél iets bizonders te zeggen, wat hun leer en hun leven betreft.

En dan niet, dat ze misschien of waarschijnlijk hypocrieten of geveinsden zijn, die uitwendig zich wel schikken naar de inzettingen der Kerk, terwijl ze inwendig vreemd zijn aan het ware geloof.

Want in deze kwestie moeten we zéér voorzichtig zijn met ons oordeel. «Over den innerlijken toestand van het hart kan en mag de Kerk geen oordeel vellen. „De intimis non judicat ecclesia".

Belijdenis en wandel zijn de kenteekenen, waarnaar de Kerk van Christus alleen te vragen heeft.

Maar ... het zijn juist niet zelden openbare vijanden, die met alles gebroken hebben en die de Kerk zonder vermaan, zonder bewerking naar uitwijzen van Gods Woord, zonder tucht en zonder uitbanning ten leste laat voortgaan, om rustig keer op keer tot den doop te naderen, terwijl de Kerk weet, dat de ouders niet „in de voorwaarden van den doop hartelijk bewilligen" (zooals Ds. Lingbeek ergens zegt).

Ja — het gebeurt niet zelden, dat men openlijk de grondwaarheden der belijdenis ontkent en tegenspreekt, ten aanhoore van den Kerkeraad.

O, zeker! wij willen óok ruim zijn in onze doopspraktijk, omdat we weten, dat de verbondsbelofte zoo rijk en ruim is „om voor u te zijn een God en voor uw zaad na u".

O, zeker! wij willen ook niet af§tooten maar aantrekken, wij willen ook vergaderen en niet verstrooien — maar we willen toch ook, dat het sacrament heilig gehouden wordt.

Het staat in deze zoo treurig. Hoe ging het vroeger in de Geref. Kerk ? Zelfs van een afgesnedene der gemeente wilde men het kind doopen, als het gevraagd werd. Omdat de vader of moeder afgesneden was wilde men het kind niet ongedoopt laten. Maar dan moest men des te meer zekerheid hebben, dat aan de belofte, om dat kind christelijk op te voeden getrouwelijk zou worden voldaan.

Zelfs van landloopers en vreemdelingen wilde men het kind doopen, van de opvoe­ding dan het goede hopende — maar in ónze dagen staat het zoo gansch anders.

Men komt in onze dagen zoo publiek uit voor z'n ongeloof en onverschilligheid, dat men openlijk bekent, dat men het alleen doet, omdat het mode is, of omdat het kind „er niet op zal worden aangekeken" — terwijl men zelf „er niets om geeft".

Ruim, zéér ruim willen we zijn in onze doopspractijk, gelijk we het altijd bewezen hebben.

Gods belofte gaat over meer dan éen geslacht!

Maar als daar bij het doopvont honderd en meer predikanten staan, met het water in de hand om te doopen — terwijl zij Christus niet erkennen als God, en Christus' bloed niet achten als de eenig-verdienende oorzaak ter zaligheid, dan staat de Kerk, die dat toelaat, schuldig!

Als daar tal van ouders, duizend en méér, bij het doopvont staan, om de besprenging des waters, als symbool van het bloed Christi over het hoofd van hun kind te zien uitgesprenkeld — belijdend lidmaat der Kerk zijnde of dooplid, daarbij openlijk betoonen, dat het hun in het minst geen ernst is met deze heilige zaak, ziet, dan staat de Raad der Kerk schuldig, indien er geen opzicht of tucht is en indien het jaar op jaar zoo voortgaat.

Honderd maal en méér is het onmogelijk om tot een ouderenpaar te zeggen „geliefden in den Heere Christus".

Want ja, was het waar wat Ds. Lingbeek schreef, dat in onze Herv. Kerk de kinderen gedoopt worden van ouders, die belijdend lidmaat zijn, of door den doop tot onze Kerk bthooren en die, wat hun leer en leven betreft, verder geen bizondere oorzaak gaven om er over te spreken, ja dan zouden we spreken van geliefden in den Heere Christus", zonder te onderzoeken of het werkelijk geloovigen zijn.

Zij, die openlijk door belijdenis des geloofs of door hun leven betoonen, dat zij tot de gemeente des Heeren willen blijven behooren, in welker schoot zij geboren en opgevoed zijn, zij hebben het recht, dat men hen aizoo aanspreke en wij hebben er geen bezwaar tegen.

Maar ... zoo staat het helaas! dikwijls niet in onze Herv. Kerk.

En dat mag zoo niet blijven. Ds. Lingbeek schrijft zelf tegenover Ds. Mense, die Baptist is geworden: „wat nu de rol betreft, die wij in dat genadeverbond innemen, in zeker opzicht zijn wij daarin werkzaam en in een ander opzicht zijn wij daarin lijdelijk. "

Werkzaam zijn wij, omdat het noodig is, dat wij dat Verbond door een oprecht geloof aanvaarden en in de voorwaarden hartelijk bewilligen".

En ziet, daar heeft de Geref. Kerk in beginsel ook steeds de wacht willen betrekken. Daarom ook die vraag: „erkent gij, ouders! hier voor de gemeente, dat gij aan uwe kinderen niet uit gewoonte of superstitie (bijgeloof) Zijn verbond wilt laten bezegelen ? '

Dat wilde onze Geref. Kerk eerst weten en in het openbaar laten uitspreken!

En daarom ook met ernst die vraag: „ouders, stemt gij in met de leer der waarheid, zooals deze door de gemeente, in het midden van onze Geref. Kerk, beleden wordt naar uitwijzen van Gods Woord, kortelijk saamgevat in de artikelen des christelijken geloofs? "

Wat de Kerk doet, om daardoor zoo goed mogelijk verzekerd te zijn, dat het zaad der gemeente, dat ter opvoeding aan de ouders is toebetrouwd, in deze leer zal worden opgevoed.

Men moet dus in betrekking tot deze zaak niet komen met „doopen al wat in het doophuis inkomt!"

Want dat hebben, in dit verband genomen, onze Vaderen nooit gedaan en op de Dordtsche Synode is die praktijk uitdrukkelijk afgekeurd.

Het formulier, de vragen voor den doop, het hoorbaar antwoorden van ouders of doopgetuigen is ons bovendien ten bewijs.

Zeker, ze wilden ruim zijn ten opzichte van afgesnedenen, van vreemdelingen, van onechte kinderen, enz. enz.

Maar nog eens met conditie, dat men de ghevaders vaster in de belofte van die kinder ghetrouwelick te onderwysen verbinde (Prov. Synode Z.-Holland 1574).

En ook niet zonder betuiging van de partic. synode van Rotterdam (1581): „alle dese saecken gaen wel nyet soe ordentlick toe, als men wel soude wensschen, daerom de Wederdooperen oorsaeck nemen te lasteren", er bij voegende: „dat dit neerstelick den generalen synode voorgedragen sal worden om hieraff aen op alles ordeninge to stellen, soeveel mogelick is".

Waarbij de synode van Nybroek o. d. Veluwe (1592) er de aandacht op vestigde, dat er iets gedaan moest worden tegen „de ontheiliging van den doop"; terwijl de synode van Arnhem (1598) maatregelen beraamde, dat er een einde zou komen aan de nalatigheid van vele ouders of getuigen, die hun kind hadden laten doopen en dat kind dan niet opvoedden overeenkomstig de doopbelofteI

En vergelijken we dan de toestanden van de 16de eeuw in het Kerkelijk leven met de toestanden in de 20ste eeuw, dan voelt ieder, dat het een dooddoener is om te zeggen: onze vaderen zeiden: doopen alles wat in het doophuis inkomt". Want, dat hebben onze Vaderen niet gezegd! Die regel is ook niet Gereformeerd, maar Roomsch!

En in onze dagen mogen we het heelemaal niet zeggen. De Kerk is geroepen op leer en leven toezicht te houden.

Er moeten conditiën gesteld worden, die de Kerk altijd gesteld heeft en waaraan de hand gehouden moet worden.

Er moet waarborg zijn, dat het kind godzalig zal worden opgevoed.

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's