Uit het kerkelijk leven.
De „Gereformeerden" en de „ Confessioneelen". VII.
Het is geheel in de lijn van de H. Schrift om het toelaten van het kind tot het sacrament van de H. Doop te gronden in de belijdenis der ouders. Immers die belijdenis is het zichtbaar bewijs, dat men gerekend wil en mag worden tot „de geloovigen", dat men behoort tot „de gemeente."
Wie in de belijdenis der Kerk deelt heeft toegang tot de sacramenten en het kind van den belijdenis-getrouwe moet en mag gerekend worden, krachtens Gods Verbond, tot het zaad des verbonds, en mitsdien tot het sacrament worden toegelaten.
Het is dus zeer natuurlijk dat naar de belijdenis der ouders een onderzoek wordt ingesteld en het is niet meer dan een van de noodzakelijkste dingen, dat de Kerkeraad zich op de hoogte stelt: wie er toegang vragen tot het sacrament.
Dat men dus de doopouders 's Zaterdagsavonds bij den koster een briefje laat halen, waarop ze dan des Zondagsmiddags hun kind kunnen laten doopen, terwijl noch de predikant, noch de kerkeraad, noch de ouderling van dienst weet, wie de ouders zijn, die daar staan, is ongehoord.
Men weet niet of er bij de geboorte van het kind sprake is geweest van de zonde tegen het 7de gebod. Men weet niet of het allen Hervormden zijn, of misschien ook wel Roomschen enz. Van de Hervormden weet men niet, of ze belijdenis gedaan hebben of slechts dooplid zijn. En van leer en leven weet men overigens niets, niet eens of vader én moeder of mogelijk één van de ouders „ja" zullen antwoorden. De Kerk geeft er eenvoudig geen acht op hoe men tot het sacrament nadert en of er éenige grond is, dat het kindeke een christelijke opvoeding wacht!
Noch pas viel het ons weer op in Amsterdam hoe onnadenkend en roekeloos de kerkeraad der Herv. Gemeente aldaar zonder eenig onderzoek tot den doop toelaat.
Men heeft alleen noodig een briefje . . . van den burgerlijken stand.
Van attestatie of doopsbewijs of wat ook, geen sprake, en de koster handelt alles af... In Amsterdam. . . .
Dus belijdenis en vragen naar den doop hoort heelemaal niet meer bij elkaar ! En dan gaat ds. Lingbeek de onnoozele spelen tegenover dr. Kuypër Jr.
Wat heeft men daar toch aan? Is daardoor de zonde onzer Kerk weg? Of minder geworden?
Waarom peilt men hier de wonde niet in waarheid en oprechtheid?
Niet, om de Herv. Kerk te verlaten. Neen, juist vastelijk geloovende, dat God met deze Kerk nog bemoeienis houdt, wat óok blijkt uit het feit, dat men zonde zonde gaat noemen.
Dat is een bewijs dat de Heere er werkt.
En waar de Heere werkt kan niemand het keeren!
De zaak van den kinderdoop moet ons dus ook weer gaan wijzen op de diepe breuk van onze Herv. Kerk.
Waarom is er geen tucht, geen toezicht op leer en leven van de ouders?
Hebben Augustinus, Calvijn, Beza, Zanchius, Perkins enz. niet altijd gewild, dat er ernst gemaakt zou worden met het geloof, met de belijdenis en met het leven van de ouders?
Was het niet steeds een vasthouden tegenover de Pelagianen van de erfzonde bij de kinderen, maar ook van de noodzakelijkheid en heerlijkheid van den doop der kinderen der geloovigen, die, oordeelende naar het geloof en de belijdenis der ouders, als kinderen des verbonds mochten en moesten gerekend worden?
Niet of ze een briefje van den burgerlijken stand hebben, (hoe goed en noodzakelijk ook) maar of de ouders behooren, krachtens leer en leven, tot de Kerk van Christus ter plaatse, komt bij den doop ter sprake.
En zoo hangt — niet in Roomschen maar in Gereformeerden zin — het geloof van de ouders ten nauwste samen met den doop van het kind.
En bij geloofsgehoorzaamheid mogen de ouders en mag de gemeente genieten van de wondere en rijke belofte Gods: „Ik ben uw God en de God van uw zaad."
Wij hebben aangaande de kinderen geen bizondere teekenen of bizondere beloften noodig om hen te doopen.
We hebben noodig de geloofsgehoorzaamheid der ouders in het geding te brengen. En in de geloofsbelijdenis der ouders hebben we de kinderen te behandelen op voet van gelijkheid met de volwassenen.
Gaat de verbondsbelofte over de volwassenen, dan gaat die ook over de kinderen.
En dan niet zooals onder het Oude Testament, dat het kind 8 dagen deelt in de onreinheid der moeder en mitsdien niet voor den 8sten dag besneden mocht worden.
Onder het N. Testament gaat de verbondsbelofte over het kind van het eerste oogenblik afaan, zoodat het ook aanstonds deelen mag en moet in de weelde van Gods genadeverbond, door de ontvangenis van het sacrament des Doops.
Hoe goddelijk rijk!
Als er nu door de ouders maar gevoeld mag worden dat er gemeenschap is in zonde en ongerechtigheid met hun kinderen, dan mag er ook, krachtens Gods verbond, geloofd worden, dat er gemeenschap is in genade en leven.
En dat verbond wil God niet verbreken.
Dat verbond met Zijn gemeente blijft.
Al zal het telkens geschonden en ondermijnd worden, de Heere wil Zijn verbond handhaven tot in alle eeuwigheid. En er zullen er altijd gevonden worden die op dat verbond mogen pleiten en hun hope stellen, voor zich zelf en voor hun kroost.
Er zullen altijd naast en tegenover de ongeloovigen gevonden worden die in leven en belijdenis den Naam des Heeren eeren en roemen.
Neen, we moeten ons niet wijs gaan maken, dat een héél volk „geloovig" zal zijn, zich als „geloovig" openbaren in leer en leven. Wie dat zich gaat wijs maken rekent niet met het feit van de zonde en met de heiligheid van Gods verbond.
Gods verbond gaat niet langs een weg van vleesch en bloed. Langs een weg van „briefjes van den burgerlijken stand."
Wie verschilt in leer en leven, verschilt ook voor God, verschilt ook voor Christus — moet ook verschillen voor de Kerk van Christus.
Men kan daar nóg zoo lang en nóg zooveel over praten als men wil, maar voor een Gereformeerd mensch gaat het om de goddelijke, heilige en geestelijke conditiën waaraan de leden van Christus' Kerk moeten voldoen.
Zelfs op de attestatie staat het zoo heel nuchter in negatie van vorm, dat men onergerlijk in belijdenis en onberispelijk in belijdenis zijn moet.
Anders mag geen attestatie worden gegeven, en komt men mitsdien in positie te staan, dat de Kerk handelend moet optreden, wat óf bekeering en herstel in eer en rechten meebrengt óf afsnijden van de gemeente van Christus.
Die in de belijdenis deelen moeten op den duur afgescheiden zijn en blijven van degenen, die niet in de belijdenis der Kerk deelen.
Bij ongeloovige en ontrouwe ouders moet de Kerk optreden „achtervolgens het bevel van Christus."
Laat ons daarom den kinderdoop vasthouden, naar uitwijzen van de Schrift. Die heerlijke kinderdoop, dien wij voor geen geld zouden willen missen.
En laat ons niet over den innerlijken, verborgen toestand van het hart der ouders oordeelen.
De Kerk oordeelt niet over het inwendige.
We zeggen dan ook niet, (Ds. Lingbeek!) wat de Labadie zeide, dat alleen de kinderen van zulke ouders, van wie het vast staat, dat ze waarachtig bekeerd zijn, mogen gedoopt worden.
Maar laten we naar het oordeel der Geref. vaderen op de Dordtsche Synode, naar het oordeel van het doopformulier, van art. 34 Ned. gel. bl., van Zondag 27 van onzen Heidelb. Cat., van de Dordtsche leerregels enz. vasthouden, dat er bij het sacrament van den H. Doop onderscheid moet gemaakt worden tusschen ouders die geloovig zijn, d. w. z. die in leer en leven betoonen overeen te stemmen met de belijdenis der Geref. Kerk — en ouders, die ongeloovig zijn, d. w. z. die belijden en bekennen met de leer in de 2de vraag niet in te stemmen en weigeren om zich te verplichten tot een christelijke opvoeding in huis en school, naar uitwijzen van Gods Woord.
Er moet geeischt worden een gewilliglig aanvaarden van de beloften en de eischen des Doops.
(Wordt vervolgd.)
Treurig.
Ds. W. Lamers te Rotterdam heeft zich bereid verklaard in de maand December twee van zijn kerkbeurten af te staan aan vrijzinnige predikanten.
Dientengevolge zal 22 December a. s. des voormiddags in de Koninginnekerk te Rotterdam optreden de heer J. L. N. Zillinger Molenaar en 29 Dec. dr. A. van Iterson, beiden van Dordrecht.
Dat de Modernen daarover verblijd zijn kunnen we begrijpen. En dat het Weekblad voor de vrijzinnige Hervormden schrijft: „wij hopen, dat de Rotterdamsche vrijzinnigen die dagen in zéér grooten getale naar het Kerkgebouw zullen opgaan, en met een dankbaar hart stichtelijk en verheffend zullen samen zijn op die plaats, die zoo langen tijd voor de verkondiging van hunne beginselen gesloten is geweest", kunnen we verstaan.
Maar wat te denken van een man als ds. Lamers, die op den dag des Heeren in onze Herv. Kerk gelegenheid geeft dat niet het Evangelie van Jezus Christus, den gekruisten wordt verkondigd maar dat de modernen naar „hunne" beginselen hooren spreken? 't Is diep treurig.
Want de beginselen der Modernen zijn niet naar Gods Woord — en ze hooren in onze Herv. Kerk niet thuis.
Alle Modernen kruipen op onrechtvaardige wijze onze Herv. Kerk binnen, onder den schijn van een orthodoxe belijdenis.
En terwijl de Kerk daarop geen toezicht houdt, gaat een man als ds. Lamers den kansel open stellen voor mannen, die de Godheid van Christus loochenen.
Wat glijden we vér af in onze Herv. Kerk. Voelt men nóg niets voor een eerlijke proponentsformule ?
Of moet er met de heilige waarheid naar Gods Woord nog langer geknoeid worden terwijl ieder het ziet en niemand zijn mond open doet?
De Evangelisatie te Feyenoord.
Men schrijft ons uit Feyenoord:
De Evangelisatie alhier, uitgaande van de. Afd. van den Geref. Bond, is voor velen een ergernis. „Want", zoo zegt men „zij doet afbreuk aan de Kerk. Men behoort immers op te gaan onder de prediking van de leeraars der gemeente".
Ons antwoord is: o! hoe gaarne zouden we willen opgaan, maar we moeten tot ons diep leedwezen betuigen dit niet te kunnen, aangezien de zuivere prediking der Gereformeerde waarheid van den kansel niet gehoord wordt.
Dit nu is de oorzaak, waarom de Evangelisatie is opgericht; en wij zijn dankbaar dat zij nog gestadig mag toenemen, waarin voor ons het bewijs ligt, dat er nog velen in onze gemeente nog vragen naar de zuivere leer, die naar Gods Woord is, overeenkomend met de Geref. belijdenisschriften onzer Herv. (Geref.) Kerk.
Jammer, dat niet alleen de beslist Ethischgezinden het werk der Evangelisatie, dat tot stichting van velen en tot opbouw onzer plaatselijke kerk is, tegenstaan en verdacht maken, doch dat ook door enkele z.g.n. voorstanders van de Gereformeerde prediking onze Evangelisatie wordt gelaakt en veroordeeld.
Niet lang geleden verklaarde éen onzer Feyenoordsche predikanten op een vergadering, niet te kunnen begrijpen, waarom de Evangelisatie was opgericht; die was immers totaal overbodig, „aangezien Z.Eerw. toch oók de Waarheid verkondigt".
Wij weten evenwel beter! En heel onze Herv. Gemeente van Feyenoord weet beter! Of. hoe komt het anders, dat er zoo bitter weinig menschen onder het gehoor van Z.Eerw. komen? terwijl er velen naar een naburige gemeente gaan en meer nog in de Evangelisatie vergaderen?
't Is eenvoudig omdat men de Waarheid hooren wil, die in onze Herv. (Geref.) Kerk alleen maar recht van bestaan heeft, maar hier helaas! niet wordt verkondigd, noch op den kansel, nóch op de catechisatie.
Wel zijn er die zeggen, dat er nog al wat stemmen uitgebracht worden op de candidaten van de Kiesver. „Bid en Werk", waarvan bedoeld predikant een ijverig propagandist is, welke Kiesver. ook zegt voor de Geref.-waarheid te ijveren. En zoo zouden er dan in onze kerkel. gemeente nog al heel wat gereformeerd gezinden zijn, die toch in de kerk komen!
Maar ... wat is de werkelijkheid?
Bij de laatste verkiezing werden er 370 stemmen uitgebracht op de candidaten van „Bid en Werk". Dat zijn dus alleen mannen, en dan nog alleen stemgerechtigden. Als er dus 370 stemhebbende lidmaten zijn die onder beademing van bedoeld predikant ijveren voor de Geref. waarheid, wat moet het aantal gemeenteleden (mannen, vrouwen, jongelingen, niet-stemgerechtigden enz. enz.) dat gewoon is te kerken bij bedoeld predikant dan toch groot zijn!
Ja — dat moest. Maar ... Ieder kent de werkelijkheid. En die werkelijkheid is ongeveer, dat er hoogstens 300 menschen (groot en klein bij elkaar) in de kerk komen.
Is het niet treurig?
En daarom is de werkelijkheid ook, dat telken naar de stembus gejaagd worden door de Kiesver. „Bid en Werk", en bizonderlijk door bedoeld predikant, die niet tot eere maar tot schande (in leer en leven) van onze Herv. (Geref.) Kerk zijn!
't Staat zoo treurig in onze kerkelijke gemeente; wat ook zij moeten toestemmen, die wel niet in de Evangelisatie komen, maar die naar een naburige gemeente wandelen om daar op te gaan onder de predl king.
Neen, wij achten het werk in de Evangelisatie niet overbodig. Integendeel. Het is broodnoodig om zich in eigen gemeente rondom de Waarheid te scharen en de banier op te heffen. Er is hier voor zeer velen geen geestelijk voedsel te krijgen in onze Herv, Kerk.
En daarom, wat is het een voorrecht dat er een plaatse is waar Herv. predikanten Zondag aan Zondag het Woord komen bedienen.
Daar wil men spreken naar Gods Getuigenis en daar bidt en werkt men voor den opbouw van onze kerkel. gemeente.
Naar de Herv. Kerk gaat men niet; of heel weinig. Bedroeg de collecte op 14 Oct. in 3 beurten niet slechts f20.59? En dat nog wel voor het Fonds tot het stichten van een derde predikantsplaatsl
Is het kerkelijk leven niet treurig?
En waarom veracht men dan onzen arbeid dien God nog gebruiken wil tot iets goeds? Waarom wendt men zich af? Waarom trekt men niet mee op? Waarom gaat men liever naar een naburige gemeente?
Waarom strijdt men bij de stembus met krachten, die ons niet tot eer, maar tot schande zijn? En waarom loopt men óns 't liefst onder den voet?
Ieder zal dat voor den Heere moeten verantwoorden. Maar allen die waarlijk lust hebben in de Waarheid naar Gods getuigenis en die het te doen mag zijn om den opbouw van onze dieptreurige Hervormde gemeente, die sluite zich bij ons aan, opdat we saèm kunnen optrekken, en saem onder de leuze bidt en werkt kunnen en mogen arbeiden tot heil van groot en klein.
Wij zullen het oogenblik zegenen, wanneer onze Evangelisatie overbodig zal zijn en op den kansel onzer kerken gehoord wordt het Evangelie van den alles ver vullenden Christus, die de algenoegzame en juist gepaste Borg en Middelaar is van al Gods volk, aan al de plaatsen Zijner heerschappij.
Uit de Synode 1912.
Dr. G. J. Weyland schrijft in „de Stemmen voor Waarheid en Vrede" een artikel over de Algemeene Synode van 1912 en roert dan ook aan de pogingen van den Geref. Bond tot wijziging van de proponentsformule enz. Hij schrijft:
Het Bestuur van den „Gereformeerden Bond tot verbreiding en verdediging der Waarheid in de Nederl. Hervormde (Gereformeerde) Kerk" heeft belangrijke voorstellen ingediend tot wijziging van art. 27 Regl. Examen en artt. 19 en 39 Regl. Godsd.onderwijs. Het Bestuur wil in de proponents-formule en in de formule van art. 19 Godsd.onderwijs de woorden „overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Herv. Kerk hier te lande" vervangen door déze zinsnede:
«overeenkomstig de, leer die in het O.enN. T, en in de 12 Artt. des Chr. geloofs begrepen is, in den zin die door de Kerk onzer Vaderen blijkens hare belijdenisschriften daaraan gehecht wordt.
Aan het slot der formule moet bovendien worden toegevoegd:
»in gehoorzaamheid aan Gods Heilig Woord.«
In art. 39 Godsd.onderwijs wil het Bestuur de woorden:
«althans wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte.«
zien geschrapt.
Doch daarmede nog niet tevreden, wénscht het Bestuur ook, dat de eerste belijdenisvraag haar plaats zal ruimen voor déze:
«Belijdt gij te gelooven de leer die in het O en N. T. en in de 12 art. des Chr. geloofs begrepen is, in den zin die door de Kerk onzer Vaderen blijkens hare belijdenisschriften daaraan gehecht wordt, de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te zijn.«
Met deze voorstellen hadden verscheidene Class, vergaderingen hare instemming betuigd, terwijl eenige dergelijke voorstellen waren ingekomen met gewijzigde redactie Hierover is natuurlijk eene z.g.n. principieele bespreking gevoerd. Maar, slechts twee leden vereenigden zich geheel met het Bestuur van den Geref. Bond. De meeste verwachtten van formules en van versperring door middel van formules geen heil. „Het criterium in deze voorstellen" —zoo merkt de heer Leenmans op — „is het belijdenis schrift. Doch dit is niet gereformeerd. Want het criterium moet zijn de H. Schrift". Hij kon daarom met de voorstellen niet meegaan te minder omdat, naar zijne overtuiging revisie van de belijdenisschriften noodig '
De ingediende voorstellen tot wijziging van de proponents-formule werden dan ook verworpen deels met algemeene stemmen, deels met groote meerderheid.
Heviger was de strijd over de bekende woorden in art. 39 Regl. Godsd. onderw. „althans wat betreft den geest en de hoofdzaak enz."
Zij zijn ten jare 1879 ingevoegd met de bedoeling, aan den liturg vrijheid te geven tot wijziging van de geformuleerde vragen, naar eigen inzicht, ofschoon in de redactie van het artikel deze bedoeling geenszins duidelijk is uitgesproken.
Evenals in 1909 is besloten (met 10 tegen 9) in het artikel geen verandering te brengen; doch — op voorstel van den heer Schrieke — zullen de kerkeraden worden gewaarschuwd voor willekeur, welke, helaas, nu en dan voorkomt en ook door vrijzinnige leden van de Synode wordt afgekeurd (de rechterzijde telde in 1912 11, de linkerzijde 8 leden).
Voor het Bestuur van den Geref. Bond moge evenwel eenige troost zijn gelegen in de gedachte, dat de Synode met groote waardeering zijn bezadigd adres heeft ontvangen. Daarvan zijn de Hoogleeraar Dr. van Nes e. a. de tolken geweest.
De Belijdenis en de Kerk.
Dr. Hoedemaker schreef eens:
„De belijdenis bindt ons en mag ons alleen binden, omdat zij de uitdrukking en samenvatting is van den inhoud " der H. S."
En verder:
„Door het streven om partijschap te ontkomen, vond ik het gereformeerd kerkbegrip, t. w. het beginsel, waardoor wij ons groepeeren, niet om een persoon, niet om een individueéle beschouwing, maar om de belijdenis der Kerk zelve".
Prof. Gunning schreef:
„Onze Confessie is de vorm, waarin tot nu toe, in den kring waarin wij ons bewegen, de Heere Jezus Christus, om wiens heerschappij het ons te doen is, als Hoofd erkend werd.
Aan de belijdenis hare plaats te geven en dus de Kerk zelve zóo in te richten, dat in haar de belijdenis als waarheid en recht kan gelden, dat is de historische weg tot het verdere, dat wij begeeren".
In de N. Rott. Courant werd onlangs omtrent den overleden Ds. I. van den Bergh, em. pred. van Zwolle geschreven:
„De Zwolsche gemeente staat bekend als eene, waar de verschillende richtingen in de Herv. Kerk haar vertegenwoordigers hebben. Een ideale toestand in dit opzicht, zooals die, naar veler oordeel, in een „volkskerk" behoort te bestaan.
Men zou meenen, alles in overeenstemming met wat een man van Ds. v. d. Bergh's gemoedsaard moest wenschen.
En toch! voor hem was het de ideale toestand niet.
De practijk leerde hem, dat het samenzijn van zoo verschillende richtingen in éen Kerkverband en in éen gemeente, de richtingen niet tot volle ontplooiing kon brengen en verhinderde, dat er van een gemeente en gemeente-arbeid sprake kon zijn.
En zoo kwam hij tot de groepeering der verschillende richtingen en hij vond wat hij zocht in den Protestantenbond".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's