Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Samenwerking met Rome. I.

Is samenwerking van de Protestantsch-Christelijke groepen met de Roomsch-Katholieke staatspartij in de politiek geoorloofd?

Deze vraag maakte bij meer dan eene gelegenheid reeds èen punt van bespreking uit. Toch schijnt het voor velen nog niet altijd even gemakkelijk te zijn, om op die vraag een beslist antwoord te geven.

Er zijn menschen die gaarne hunne stem willen uitbrengen op een Antirevolutionair of Christelijk-Historische, maar die er niet weinig bezwaar in zien dat de partijen tot wie die mannen behooren in coalitie met Rome optreden.

Zij vragen zich af, of het samengaan met de Roomschen niet gelijk staat met hetgeen het volk Israel deed, „toen het zijn hulpe bij Egypte zocht, in plaats van bij den Heere hun God"?

Nu kunnen wij öns begrijpen, dat degenen die zich de zaken niet klaar voor oogen stellen of de toestanden, waarin wij op het oogenblik leven niet juist indenken, zich voor die moeilijkheid geplaatst zien.

„Van een hulpe zoeken bij Egypte, in plaats van bij den Heere God" is natuurlijk geen sprake. Elk waar lid van een Protestantsch-Christelijke partij, hetzij hij Antirevolutionair of Chr.-Historisch is, zal het moeten belijden dat ook in het staatkundige leven alle hulpe van den Heere God moet komen en dat zoo Diens zegen uitblijft, alle strijd ook aan de stembus vruchteloos is Maar met het uitspreken van die belijdenis behoeft het samengaan met de Roomsch-Katholieken in de politiek nog niet veroordeeld te zijn.

Zeker wij weten het — en daarop valle het volle licht, dat wie Antirevolutionair of Chr. Historisch is, principieel tegen heel wat tot Rome's belijdenis. Kerkinrichting en Eeredienstyorm behoort, over te staan en dat daarbij ten allen tijd moet bedacht worden, dat de Calvinist de tegenstander is en blijft van al wat Roomsch is. Doch biedt dit principieel verschil in overtuiging tnsschen hem en den Roomschen het zoeken van elk contact tusschen de protestantsch-Chrietelijke en de Roomsch-Katholieke Staatspartij ?

Natuurlijk zou een samengaan met Rome tegen den gemeenschappelijken tegenstander het Liberalisme - want juist het gevaar van het doorwerken der vrijzinnige beginselen in ons volksleven is de reden, van de gezamenlijke actie - niet noodig, zijn, wanneer het belijdend Protestantsche deel der natie in zich zelf sterk genoeg ware om zelfstandig den strijd op te nemen. Maar waar dit niet het geval is, blijft samenwerking geëischt.

Samenwerking met Rome is geoorloofd, echter onder deze voorwaarde, dat ons staatsgebouw, dat op Protestantsch-Christelijke grondslagen is opgetrokken, van geen enkel Roomsch ornament worde voorzien. Zou Rome den eisch stellen, dat de coalitie, met welk specifiek Roomsch beginsel ook, had te rekenen, dan zou onze levensbeschouwing daartegen in verzet moeten komen. Stel dat Rome bij het doen van een voorslag van accoord aandrong om in onze huwelijkswetgeving het Roomsch-Katholieke beginsel, dat in haar huwelijksopvatting gelegen is, op te nemen, dan zou zulk een voorslag tot onmiddelijke verbreking der coalitie moeten leiden.

En dat de antirevolutionairen tegen zulk eene afbreking van het samengaan niet opzien, ook al gaat daarmede de meerderheid voor rechts verloren, is voldoende gebleken in het jaar 1891, toen de Roomschen den eisch van het behoud der plaatsvervanging bij de militie deden hooren, en zich tegen de persoonlijke dienstplicht verklaarden.

Samenwerking met Rome is geoorloofd, maar ook geboden. Deze overtuiging bestaat niet alleen bij de Antirevolutionaire, maar ook bij de Christelijk-Historischen.

Waarom die samenwerking nu geboden is, daarvoor gaf Ds. - Lingbeek uit Spijk in de Gereformeerde Kerk van 22 September 1910 de o.i. juiste reden aan. Deze predikant herinnerde er aan dat in ons vaderland een tijdlang toestanden hebben geheerscht, die - zoo ze al geen verbond met Rome konden wettigen - toch een tijdelijk samengaan van Roomschen en geloovige Protestanten bijkans onvermijdelijk hebben gemaakt. Wat wij hier op het oog hebben - zoo schrijft Ds. Lingbeek letterlijk, is de tyrannie, die het Liberalisme heeft uitgeoefend en waaraan de geloovige Protestanten nog veel meer dan de Roomschen hebben blootgestaan.

En dan herinnert de schrijver aan hetgeen Mr. Groen van Prinsterer in 1868 schreef:

Sedert een reeks van jaren buigt Nederland onder dezen (liberalen) scepter. Het (liberalisme) begunstigde aan onze academiën de ongeloovige wetenschap. Het levert aan onze Kerken en handhaaft (desnoods misschien met den sterken arm) predikanten, voor wie godsdienst bedrog is, het gebed een dwaasheid, het Evangelie een fabelachtig vertelsel. In het lager onderwijs wordt de volksschool secteschool der modernen wier voorrang en uitbreiding op wegcijfering van vrijheid van onderwijs neerkomt. Dat is niet al. De hoogere burgerschool wordt voor den verkondiger van een twijfelarij-evangelie, dat op vertwijfeling uitloopt, wordt voor den modernen predikant, als hij over de onontwikkelbaarheid en onvatbaarheid zijner gemeente verdriet heeft, een eldorado, waarin hij, met al wat het leven veraangenaamt rijkelijk bedeeld, tevens een nog uitgebreider werkkring tot bederf van het nageslacht verkrijgt. Ja het liberalisme is meester."

Zietdaar de macht, die omstreeks het midden der vorige eeuw in Nederland heerschte.

En toen nu een klein kuddeke van hen, die aan het geloof der vaderen waren getrouw gebleven, het waagde tegen dien feilen drijver in verzet te komen zag 't (zeker niet zonder verwondering!) aan zijn zijde een strijdgenoot opdagen met wien het vroeger nooit op goeden voet had geleefd, maar die nu, door de groote overmacht en het geweld van den gemeenschappelijken onderdrukker genoopt, zich bij hem kwam aansluiten.

Zoo ontstond — aldus ds. Lingbeek — de samenwerking van geloovige Protestanten en Roomschen in Nederland.

Als aanvulling op wat ds. Lingbeek hier schrijft, mogen we herinneren aan hetgeen destijds Dr. de Lind van Wijngaarden schreef, die toen hij in een strooibiljet ter aanbeveling van den Antirevolutionairen candidaat te Utrecht deze vraag aan de kiezers stelde: „Dat de antirevolutionairen met de roomschen in enkele dingen samenwerken, vindt gij dat zoo kwaad? " Waarop hij dan deze uiteenzetting der feiten geeft: „Als bij mij een ruit wordt ingeworpen en bij mijn roomschen buurman ook, vind gij het zoo vreemd, dat ik met mijn buurman saam naar den Officier van Justitie ga om recht te krijgen ? En als wij het niet ontvangen is het dan zoo gek als wij elkander helpen? Nu heeft, wie zegt hoeveel jaren, het liberalisme de antirevolutionairen gedrukt met benoemingen, op schoolgebied enz. Is het dan nu zoo schrikkelijk, dat zij met Rome het laatdunkend oud-liberalisme zoekt te knevelen? " (Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's