Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. I Tim. 4 : 8b.

Tot alle dingen nut.

Het onderwerp, waarover de apostel Paulus hier tot zijnen geestelijken zoon Timoiheus spreekt, is de godzaligheid

Wij mogen het zeker overbodig beschouwen u te verklaren waarin de godzaligheid, die de apostel hier op het oog heeft, niet bestaat. Zij besteat niet in .een zich laten opleggen van allerlei inzettingen die geboden van menschen zijn. Sommigen meenen dit wel. Er zijn wel eens menschen die denken dat de godzaligheid bestaat in iets uiterlijks, in iets dat we met ons oor kunnen hooren en met ons oog kunnen zien. Naar het oordeel van sommigen bestaat de grootste godzaligheid bij hen die in geestelijke dingen het meest vertoon maken, die van groote dingen kunnen spreken en niet zelden, ook schijnbaar groote dingen kunnen doen, aan wier gebogen hoofd en slepende gang het gezien moet worden hoe nauw zij het toch wel nemen met de dingen van God en Zijn dienst. Ja, volgens sommigen vindt ge de godzaligheid het meest bij hen die, evenals de Farizeën van Jezus' dagen, den menschen allerlei lasten opleggen, zwaar om te dragen, maar zelve raken zij die vaak zelfs met hun vinger niet aan.

Het spreekt wel vanzelf dat de godzaligheid, waarover de apostel hier spreekt, een heel andere godzahgheid is. De apostel heeft nl. dit woord gebruikt, zooals uit het verband van het woord, dat we hierboven schreven, duidelijk wordt, om een tegenstelling te vormen met wat-hij „de lichamelijke oefening" noemt. Blijkbaar heeft hij daaronder verstaan wat door vele menschen, die in het laatste der dagen zouden opstaan, als de hoogste levenswijsheid zou aangeprezen worden. Immers er zouden menschen komen, die zouden verbieden te huwen en gebieden van spijzen te onthouden. En niet, dat zij dit doen zouden daartoe geprikkeld door buitengewone omstandigheden, waarin het soms goed kan zijn zich te onthouden van wat op zich zelf geoorloofd is; maar zij schenen zich daarbij op een zeker wettisch standpunt te stellen, alsof het houden van zulke levensregelen, alsof m. a. w. de lichamelijke oefening bevorderlijk voor het geestelijk welzijn zou wezen.

Tegen zulk een opvatting nu heeft de apostel Paulus, die zelf veel te goed geleerd had dat onze gerechtigheden voor God niet anders zijn dan als een wegwerpelijk kleed, zijn zoon Timotheus en in hem de gansche Kerk des Heeren gewaarschuwd. En in tegenstelling met de lichamelijke oefening, die tot weinig nut was, heeft bij gewezen op de godzaligheid die tot alle dingen nut was.

Wat heeft hij nu met deze godzaligheid bedoeld?

Godzaligheid wil eigenlijk zeggen: vol te zijn van het leven Gods, n.l. vol te zijn van het geestelijk leven, dat alleen door den Heiligen Geest in ons hart gewerkt kan worden. De ware godzaligheid heeft haar oorsprong dus in de eeuwige liefde en ontferming Gods. De ware godzaligheid — dit mag nooit door ons vergeten worden — is dan ook een vrucht van genade. Van nature immers zijn wij niet godzalig, zijn we niet vol van het leven Gods. Integendeel, van nature zijn we onderworpen aan den dood en is onze ziel, inplaats van godzalig, een samenknoopsel van goddeloosheid en onge­rechtigheid. En dat is een toestand, waarin niemand uit of van zichzelf eenige verandering kan aanbrengen. Of zou ook een Moorman zijn huid of een luipaard zijn vlekken veranderen? Maar zouden wij, die geleerd zijn kwaad te doen, dan ooit uit onszelf eenig goed kunnen verrichten?

Eerst wanneer de Geest des Heeren in ons werkzaam wordt en de spil van ons leven omzet, dan wordt het beeld Gods, dat wij door de zonde verloren hebben, weer in beginsel in ons hersteld. Eerst als de Heilige Geest het leven van Christus door Zijn almachtige werking in onze harten overplant, dan Woont daar weer kennis, gerechtigheid en heiligheid in onze ziel. En als dat leven er is, dan moet het zich openbaren als deze dingen bij ons zijn, dan zal het ons niet ledig, noch onvruchtbaar laten. Wedergeboorte en bekeering immers hooren onafscheidelijk bij elkaar. Als de Heere een beginsel van het nieuwe leven, dat uit Hem is, in onze zielen heeft uitgestort, dan zal het ook komen moeten tot een afsterving van den ouden en een opstanding van den nieuwen mensch.-

En ziet, dat is nu de godzaligheid, die de apostel hier bedoelt, dat dat nieuwe leven, dat uit God is, den strijd aanbindt tegen onze zondige natuur en dat dat leven zich zóó ontwikkelt en zich dermate naar buiten openbaart, dat Gods kinderen zich betoonen te zijn navolgers Gods als geliefde kinderen en dat zij wandelen waardiglijk der roeping, waarmee zij geroepen zijn.

En waar zoo de godzaligheid gevonden wordt, daar is zij tot alle dingen nuttig, zegt Paulus, want daar heeft zij de belofte van het tegenwoordige zoowel als van het toekomende leven.

In de eerste plaatsnoemt Paulus deze godzaligheid dus nuttig voor het tegenwoordige leven, d. i. voor het tijdelijk bestaan van Gods Kerk. O, dat wordt wel eens vergeten en voorbij gezien. Velen toch doen het vaak voorkomen, alsof de godzaligheid alleen maar nuttig is voor de eeuwigheid en alsof het in dezen tijd eigenlijk vrijwel hetzelfde is of gij al dan niet den Heere vreest. Wanneer we straks gaan sterven, dan, zoo meent men vaak, dan zal een mensch, die godzalig geleefd heeft, eerst profijt daarvan trekken, maar tijdens het leven hier op aarde waant menigeen de dienst des Heeren zich meer een last dan een lust.

Nu willen we beginnen om den apostel gelijk te geven, als hij zegt: indien we alleenlijk in dit leven op Christus waren hopende, zoo waren we de ellendigsten van alle schepselen. Immers dit kan niet ontkend en mag nooit vergeten worden dat inderdaad velen de tegenspoeden des rechtvaardigen zijn en dat er daarom in de harten van allen, die God vreezen, wel eens een begeerte kan leven om ontbonden te wezen en met Christus te zijn. Maar dat neemt toch niet weg, dat er ook voor dit leven aan den dienst des Heeren allerlei voorrechten verbonden zijn en dat er niet één 'kind van God is die de vraag, of hij dan voor dit leven met een kind der wereld zóu willen ruilen, bevestigend beantwoorden zou.

Ja, de godzaligheid schenkt ook reeds aan deze zijde des grafs het ware levensgeluk. Op de vraag: wie zal ons het goede doen zien ? kan niet de dienst dezer wereld en kan ook niet de eigengerechtige vroomheid, maar kan alleen de ware godzaligheid ons het rechte antwoord geven. Alleen wie godzalig leeft, die smaakt ook in deze tegenwoordige wereld reeds iets van den vrede die alle verstand te boven gaat.

Zulk een immers bezit in de eerste plaats het geloof en dat geloof geeft hem kracht om in voorspoed dankbaar en in tegenspoed geduldig te zijn en in alles wat hem nog meer overkomt een goed vertrouwen te hebben op zijnen God.

Zulk een bezit in de tweede plaats de hope, die hope die niet beschaamt en die voor hem is als een anker der ziel.

Zulk een bezit in de derde plaats de liefde, die liefde Gods, die in zijn hart is uitgestort door den Heiligen Geest. En o, we weten hoeveel aardsch geluk daar zelfs door de natuurlijke liefde reeds wordt gesticht. Maar als nu de onvolkomen liefde, die als vrucht van Gods gemeene genade in deze zondige wereld nog openbaar wordt, reeds zooveel goeds vaak bewerkt, wat moet het dan wezen met die ware en volmaakte liefde, die daar ontvonkt is in de harten van hen die het den apostel kunnen nazeggen: wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

Maar de godzaligheid omvat niet slechts geloof, hoop en liefde, zij heeft ook daarom 'de belofte van-het tegenweordige leven omdat- zij de ware wijsheid verleent. O, de wereld kan daf niet begrijpen en gelooft het ook niet dat de vreeze des Heeren het beginsel der wetenschap is. De wereld meent dat wie godzalig wil leven in deze wereld een vijand van alle kennis en wetenschap, van allen vooruitgang en beschaving moet zijn. Helaas dat de Kerk des Heeren, doordat zij zoo menigmaal niet godzalig leeft, zelf wel eens' aanleiding tot deze beschuldiging gegeven heeft. Toch weet ieder, die het Woord des Heeren onbevooroordeeld leest, dat alle wetenschap en beschaving, waarin God de eerste plaats inneemt, niet uit den booze maar wel uit den Heere is.

Daarom mogen we ook nooit meenen dat de godzaligheid haar oog heeft te sluiten voor wat in onze dagen de cultuur wordt genoemd. Nooit mogen we het voor een teeken van godzaligheid achten als iemand met een minachtend gebaar de dingen van deze tegenwoordige wereld veracht. Integendeel, altoos dient het bedacht dat Paulus het de gemeente van Corinthe heeft toegeroepen dat alles het hare was.

Maar niet slechts dat zij de ware wijsheid schenkt, de godzaligheid is vervolgens ook een bron van allen waarachtigen troost. Ja, de godzaligheid schenkt een troost, die in de wereld niet gevonden wordt. Zij alléén stelt ons in staat de lasten des levens blijmoedig te dragen en onbevreesd den dood tegemoet te gaan.

Dit over de belofte van het tegenwoordige leven; maar de godzaligheid heeft nog meer. Zij is ook de draagster van de beloften des toekomenden levens. En die belofte is daarom van zoo groote beteekenis omdat alsdan alles volkomen zal zijn. Hier op aarde immers blijft alles ten deele. Wij kennen ten deele hier aan deze zijde des grafs. En omdat dat alles hier ten deele is, daarom blijven ook vaak allerlei gevolgen der zonde Gods kinderen geenszins gespaard. De volkomen bevrijding zal eerst genoten worden, aanvankelijk bij den dood en eenmaal ten volle op den jongsten dag des gerichts.

Ja, dan zullen de verlosten volkomenlijk deelen in de gemeenschap van den Drieeenigen en volzaligen God. Dan zal de Hoogepriesterlijke bede van den Middelaar vervuld worden: „Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij mij zijn, die Gij mij gegeven hebt, opdat zij Mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij mij gegeven hebt. O, wat een dag zal dat wezen als de godzahgheid de beloften des toekomenden levens, waarvan hier nooit anders dan gestameld kan worden. ten volle beërven zal; als er een nieuwe hemel zal wezen en er op de nieuwe aarde verzadiging van vreugde en liefelijkheden eeuwiglijk en altoos zullen zijn.

Gelukkig wie dan een erfgenaam van die belofte zal blijken te zijn. Ja, gelukkig als gij met een in het geloof gefundeerde hope het oogenblik moogt verbeiden, waarop gij met Abraham, Izaak en Jacob zult mogen aanzitten aan de bruiloft des Lams.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's