Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een medewerker schrijft ons:

Een gereformeerde vraag en een confessioneel antwoord.

In de ruim twee maanden, die er verloopen zijn sinds in Uw geëerd orgaan van onze hand vier artikelen verschenen over: Confessioneele voorlichting, heeft Een waarheidsvriend zich geroepen gevoeld in ons nummer van 20 Dec. 1912 ons een vraag te stellen en Ds. Lingbeek in De Geref. Kerk van 2 en 9 Jan. 1913 ons te beantwoorden. We willen hierover het volgende zeggen.

Allereerst: dat wij met Een waarheidsvriend rnedegaan in zijn meening, hoe wij de broederen van 1834 en '86 te beschouwen hebben. Op een wijze, die onverbeterlijk is — indien wij ons zoo mogen uitdrukken — geeft Dr. A. Kuyper in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken, 1) door hem als lid der Ned. Herv. Kerk — immers in 1884 — uitgegeven aan, hoe wij als Hervormden staan moeten tegenover de Gereformeerden, die onze Kerk hebben verlaten. Het staat zoo, dat wat Gereformeerd is, thans is gedeeld. In belijdenis is men het eens — alleen maar: in de praetijk van het kerkelijk optreden niet. De idee der pluriformiteit sluit niet in — gelijk een in onze kringen veel voorkomende misvatting wil — dat Ds. A. of Ds. B. of oefenaar C. vrijheid hebben om elk een kerkje te stichten — dit is het zuiverste Independentisme, dat ongemerkt menigmaal in Collegialisme ontaardt 1) en in den tegenwoordigen tijd wordt aangehangen door sommigen van hen, die er geen bezwaar in zien om te gaan evangeliseeren tegenover gereformeerde predikanten als Dr. Posthumus Meyes e. a. en die, wanneer een of meerderen der opgenoemde broeders daaraan behoefte zouden hebben misschien wel zonder langdurige woning in hun evangelisatie-samenkomsten het Avondmaal zouden bedienen. Neen, 't gaat — gelijk onze geachte Hoofdredacteur in zijn onderschrift bij het ingezonden stuk van Een waarheidsvriend zoo terecht heeft opgemerkt — om één Geref. Kerk, waar allen die in Nederland wenschen te buigen voor Gods Woord en de belijdenisschriften onderschrijven hun plaats vinden, belijdende, dat daar de openbaring van de Kerk van Christus is in dezen lande. Maar we gaan het niet tegen beter weten in aan de menschen voorstellen, alsof er dan maar één Kerk in Nederland zal zijn. Een Geref. Kerk en anders niets. Want we gelooven, dat naast en tegenover de Herv. (Geref.) Kerk met hare Geref. belijdenisschriften en presbyterialen kerkvorm, andere kerkgenootschappen of godsdienstige kringen zullen gevonden worden met andere belijdenisschriften en andere geloofsstellingen en andere vormen van kerkregeering —, waarbij voor ons is en blijft de Ned. Herv. (Geref.) Kerk met hare Geref. belijdenisschriften de meest zuivere openbaring van de Kerk van Christus.

Dat er verschillende Geref. Kerken naast elkander worden gevonden, in de Ned. Herv. Kerk en daarbuiten, van A, B of C, is niet gelijk het behoort. Zij allen zijn deelen der Geref. Kerk, die in de Ned. Herv. op vele plaatsen, in de Geref., de Chr. Geref. en Oud. Geref. Kerken tot openbaring komt, welke één moesten zijn, in plaats van soms bitter vijandig tegenover elkander te staan. En naast deze herboren Geref. Kerk zal dan gevonden worden een Roomsche en een Luthersche, een Baptistische en een Apostolische Kerk, die allen te zamen de openbaring vormen van de algemeene Christelijke Kerk, die er in de geloofsverdeeldheid — gelijk Prof. Bavinck terecht zegt 2) — aanwezig is. Al deze kerken bestaan tengevolge van een andere wijze. Waarop hare leden de waarheid bezien dan wij Geref. het doen, een wijze, die wij voor ons onzuiver of minder zuiver vinden, maar waarom wij hun den Christennaam niet mogen en niet willen ontzeggen, waar zij alle gebaseerd zijn op het algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof.

„Maar — deze leer aangaande de Kerk wordt niet geput uit den Bijbel, neen, die leer wordt pasklaar gemaakt, geschikt en geplooid naar de toestanden. Wat de Bijbel, het onvergankelijke en eeuwig blijvende Woord van God, in deze zaak te zeggen heeft, daarnaar wordt zelfs geen oogenblik gevraagd. Hebt gij, mannen van den Geref. Bond, bezwaar tegen dit of dat onderdeel der Gereformeerde belijdenis? Dat staat u als Protestanten vrij. Maar dan moet dat bezwaar ontleend zijn aan het Woord van God en daaraan alleen. Dat men 't ons klaarlijk voorlegge: uit deze uitspraak des Heeren en uit dat woord Zijner apostelen blijkt het ons zonneklaar, dat het volkomen vrijstond, ja noodzakelijk was, het ééne lichaam van Christus te verdeelen in onderscheidene elkander verbijtende en veretende Kerken" — aldus merkt Ds. Lingbeek tegen onze uiteenzetting op.

En we willen hem antwoorden wederom met een citaat uit De gemeene gratie, die hij, gelijk uit verschillende dingen, die wij beneden hopen te noemen, duidelijk is, niet kent. „Werpt men ons tegen, dat die veelvormigheid van kerk naast kerk toch in het Nieuwe Testament geen steun vindt, eer daarin weersproken wordt, zoo zijn we bereid ook die bedenking onder de oogen te zien. En dan zij al aanstonds opgemerkt, dat elke plant, die zich later in vele stengels splitst, toch in den aanvang één is en' dat er op dien grond niets onnatuurlijks in ligt, dat ook de kerk in haar eerste opkomen nog niet in haar onderscheidene stengels kon uiteengaan. Uit niets blijkt, dat de apostelen eenigen maatregel genomen hebben om na hun heengaan de zichtbare eenheid van alle kerken te waarborgen. Ze hebben blijkbaar de eenheid in het geestelijke, niet in de eene uitwendige organisatie gezocht." 3)

Dit is volkomen juist. Het is een onhistorische en mechanische beschouwing, waarmee collega Lingbeek zoowel tegenover de Heilige Schrift als tegenover de kerkgeschiedenis staat. „Jezus heeft Zijn apostelen op den Olijfberg verlaten zónder voor de toekomst der Kerk vaste, klare, duidelijke bepalingen verordend te hebben. De kerkformatie dier dagen schijnt dan ook geheel aan het natuurlijk verloop der dingen overgelaten te zjn geweest en van een vast ineengezelte organisatie is geen sprake. Dat later een organisatie van de gezamenlijke Kerken noodzakelijk werd en dan ook tot stand is gekomen, spreekt van zelf. Gescheurd was de eene wereldkerk nog niet. Het besef dat men allen saamhoorde en in het ééne Lichaam van Christus was ingelijfd, alzoo dit ééne Lichaam tot openbaring had te brengen, behield nog de overhand. Maar allengs kwam men toch van zelf voor de vraag te staan hoe bij de gestadige uitbreiding der Kerken en bij het verschil van inzicht, ordening en dienst dat opkwam, de eenheid ook uitwendig zou te handhaven zijn. En juist hiermede kwam men nu ook voor de principieele vraag te staan of Christus, 'toen Hij nog op aarde was of ook na Zijn hemelvaart een ordening had ingesteld, die na het uitsterven van het apostolaat de eenheid van Zijn Kerk kon waarborgen. Maar zou Hij dit doen door Zijn actie als Koning van Zijn troon of wel naar een vooruit vastgesteld en ons voorgelegd bestek? Lange eeuwen meende men het laatste. Toch is later ingezien, dat alleen het eerste Christus' bedoeling weergeeft." 1)

Daarom keeren wij de vraag om, die Ds. Lingbeek ons stelt: waar is in den Bijbel de klaar uitgewerkte ordening te vinden, die de zichtbare eenheid van de Chr. Kerk in , haar veelvormige ontwikkeling de eeuwen door kan handhaven en alle Christenen hoofd voor hoofd omvatten ? Die ordening ontbreekt ten eenenmale. Het is aan het natuurlijk verloop der dingen overgelaten, die zeker niet gaat buiten Gods Voorzienig bestel om. Wanneer collega Lingbeek evenwel ons den modus vivendi weet aan te geven, geput uit de Heilige Schrift, waardoor alle Christelijke kerken en secten zich in eene uitwendige organisatie kunnen saamvinden zouder dat wij aan de waarheid behoeven te kort te doen, dan houden wij ons aanbevolen.

Eenig inzicht ook in den gang der dogmenhistorie had hem anders doen schrijven. Omdat de openbaring in de Heilige Schrift zoo rijk was, heeft het eeuwenlang geduurd eer zij eenigermate in haar hoofdwaarheden was doorzien. Om een bekend voorbeeld te noemen: Athanasius, die den eerenaam ontving van „vader der orthodoxie", was volgens onze tegenwoordige begrippen zoo weinig orthodox, dat er volgens hem heilige d.i. zondelooze menschen zijn geweest, waartoe hij zich beriep op Jer. 1:6 on Luk. 1:44. 2) Hieruit ziet men, wat grove dwaling zelfs nog aan een der grooten in de geschiedenis der Christelijke Kerk kleefde, eeuwen nadat de Bijbel was te boek gesteld, En indien het alzoo met een man als Athanasius was, hoe moet het dan niet zijn geweest met de eenvoudige leden der Corinthische en Klein-Aziatische gemeenten? Kwam het zelfs niet voor, dat sommigen onder hen zeiden dat er geen opstanding der dooden was (1 Cor. 15 : 12) ? Het is het onuitgegroeide rudimentaire, dat we in de oudste Christelijke gemeenten aantreffen zoowel wat aangaat leer als leven (denk b.v. aan het feit, dat ontucht door velen voor iets middelmatigs werd gehouden. Hand. 15 : 20, 29.) Het was aan latere eeuwen voorbehouden om hetgeen potentieel in de Schrift was geopenbaard, actueel in al zijn deductien uit te brengen. 3) Bij het uitwerken, doordenken en trachten op te nemen van hetgeen de Bijbel ons leert, begonnen de verschillen zich steeds meer te openbaren, ja werden ze zoo groot dat er practisch geen mogelijkheid meer bestaat, dat allen, die uitgaan van eene basis, nl. de Heilige Schrift, in ééne Kerk kunnen saamwonen. Wat Ds. Lingbeek wil, is 1". door de geheele dogmenhistorische ontwikkeling een streep halen door terug te keeren tot datgene wat in "deperiode der naïeviteit nog mogelijk was, wijl toen ternauwernood door vele leden der Christelijke Kerk een aanvang van dogmatisch en ethisch inzicht in de waarheid, door het Woord Gods geopenbaard, was gemaakt, blijkens het feit, dat zij een cardinaal feit loochenden en een zeer zware zonde niet telden; 2e. als Confessioneel uitkomen bij de Synode van Dordrecht, die op zijn standpunt het accoord van kerkelijke gemeenschap moet zijn om alle Christenen in ééne zichtbare Kerk te vereenigen, zoodat Christelijk en Gereformeerd elkander dekken. Dit te verwachten is het werk van een kind. Hij schijnt echter niet in te zien, dat het een met het ander onbestaanbaar is.

Men zou op ander gebied — merkt Ds. Lingbeek op — dan het feit van de gescheurdheid der Chr. Kerk met evenveel recht kunnen zeggen: de mensch  nu eenmaal een in zonde gevallen schepsel, onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad: wat eischt God de Heere dan nog dat die zondige mensch Zijne wet zou onderhouden. De fout hierin is voor iemand, die even nadenkt, zoo helder als de dag. Hij schijnt het antwoord van onzen Catechismus: Doet dan God den mensch niet onrecht, dat Hij in Zijne wet van hem eischt, wat hij niet doen kan? Neen Hij, want God heeft den mensch alzoo geschapen dat hij dat konde doen, wir nichts dir nichts toe te passen op het instituut der zichtbare Kerk, die gelijk de Overheid [art. 36!) ja ons geheele leven, ja op de onderstelling van zonde en genade is gebouwd. Dit blijkt uit het feit, dat er ouderlingen zijn die naarstig hebben toe te zien of een iegelijk zich behoorlijk gedrage in belijdenis en in wandel gelijk Dienaren des Woords om de gemeente Gods in goede tucht te houden. Om aan Ds. Lingbeek de door hem gemaakte tegenwerping af te snijden, hebben we in ons tweede artikel zonde en genade ook nog wel cursief laten drukken, maar dit schijnt evenmin geholpen te hebben. Buiten de zonde valt het instituut der kerk met zijn tastbare organisatie weg. 1) Daarom moet er met het feit van de zonde gerekend worden. Nimmer komen wij hierboven uit, (Zeker verliezen wij niet uit het oog, dat dit droevig is, maar wij hebben dit feit niet weg te doezelen.)

De zonde wordt door Ds. Lingbeek — dit is zijn groote fout — op perfectionistische wijze niet in hare ontzaggelijke gevolgen doorzien en gegeven, dat de kerk in haar uit-en inwendig bestaan, gelijk gezegd, op de feiten van zonde en genade is gebouwd — in den staat der rechtheid toch zou hare verschijning , een geheel andere zijn geweest — vragen we aan Ds. Lingbeek eenigszins gevarieerd het antwoord van den Catechismus na, of de Christenen alzoo zijn, dat zij zich in .ééne zichtbare kerk kunnen saamvinden ?

Wij leggen ons neder bij den toestand van de verdeeldheid der kerk zegt Ds. Lingbeek, doch wij hebben de werkelijkheid te zien gelijk zij is en ons niet een rad voor de oogen te draaien door een geredeneer ins Blaue hinein, waarvan hij het twijfelachtige voorrecht bezit en dat hem in hoogst eigen persoon in de chronische periode van overgroote naïeviteit doet verkeeren. Hij besloot zijn artikelen tegen ons met een vers van Da Costa:

't Geheim van allen zegen. Oranje en Neerland [hoor 't is in Gods vrees gelegen. Zijn gunst, Zijn dienst. Zijn Woord.

Wij willen, hoewel wij de waarbeid van deze regelen van harte beamen, dit ons eerste contra-artikel besluiten met de variatie van een oud versje:

Och waren alle menschen (i. c. alle Christenen) gereformeerd

En wilden daarbij wel. Dan was deez' aard een Paradijs. Nu is ze vaak een hel.

Waar dit echter tot de vrome wenschen (pia vota) zal blijven behooren, is de pluriformiteit der kerk in deze bedeeling een onafwendbaar iets. Alle pogingen echter, die er gedaan worden om Roömschen en Lutherschen. Baptisten en Apostolischen tot de zuivere Gereformeerde belijdenis te brengen. Juichen wij natuurlijk als Gereformeerden van harte toe, waarmee wij toonen ons niet lijdelijk neer te leggen bij het bestaan van allerlei dwalingen die er in den boezem der Christelijke kerk worden gevonden.

Een volgende maal over hetgeen Ds. Lingbeek van ons Staatkundig standpunt heeft gezegd.

Unie-collecte.

Ook wij willen een woord wijden aan de Unie-collecte, die in het jaar 1912 gehouden is.

Van 723 Locaal-comité's zijn giften ingekomen tot een totaal bedrag van f 110.821 54.

Meer dan 100 duizend gulden is dus weer bij elkaar gebracht voor de Christelijke Scholen, die bij de Unie zijn aangesloten.

De Oranje-collecte voor de scholen van Christelijk Volksonderwijs is daar dus niet bij gerekend. Die komt nog afzonderlijk! Het resultaat is dus prachtig!

Wel zegt de vijand smalend, dat de liefde verkoelt en de offervaardigheid tot het vriespunt is gedaald — wat ook zelfs wel eens door anderen gedachteloos wordt nagesproken.

Maar we hebben, Gode zij dank! weer een nieuw bewijs, dat er bij ons volk nog liefde zit voor de Scholen met den Bqbel.

Want vergelijken we de collectie van dit jaar met die van het vorige, dan bemerken we, dat er dit jaar nog weer f 5781, 565 meer is gegeven dan verleden jaar.

Gode alleen de eer!

Nu wij toch over deze zaak schrijven, willen we ook nog eens op iets anders wijzen. Wanneer er aan onze scholen met den Bijbel onderwijzers of onderwijzeressen noodig zijn, van de Hervormde Kerk lidmaat zijnde en van gereformeerde belijdenis, is er vaak geen voorraad. Hoe komt dat toch? Studeeren onze jongens niet voor onderwijzer? Of gaan ze verloren voor het geref. beginsel eer dat ze klaar zijn? Letten ouders van geref. belijdenis niet op déze zaak, dat er voor onze scholen groote behoefte is aan Herv. leerkrachten van geref. beginsel?

Er ontbreekt iets in deze zaak.

Onze opleiding is óok niet in orde. Van de Geref. Kerk en van Christ. Volksonderwijs heeft men kweekscholen.

Van Hervormde zijde, waar men vasthoudt aan de Geref. belijdenis, heeft men nog niets.

Wij willen nóg eens den voorslag doen: zou er b.v. in Utrecht geen plaats zijn voor een Ned. Herv. Kweekschool op Geref. grondslag ?

Een directeur was wel te vinden, Onderwijskrachten ook wel.Leerlingen zouden er ook wel zijn.

Als er nu eens een paar menschen waren, die het flink aanpakten.

Wat denkt men er van?


i) Blz. 198, 199.

ï) Dr. A. Kuyper a. w. blz. 50, 51.

2) Gereformeerde Dogmatiek IV 2 blz. 349. Letterlijk: een Christendom vgl. zijn: Het Christendom, Baam 1912, blz. 26.

3) a.w. blz. 231, 232.

\) Dr. A. Kuyper Pro Rege II blz. 140—180 passim.

2) Zie R. Seeberg Lehrbuch der Dogmengeschichte 112 Leipzig 1910 § 71 en A. Harnack D. G. Il* Tubingen 1909 § 147 en Loofs D. GK Halle 1906 § 336.

3) A. Kuypers Encycl. der H, Godgel. II a blz. 597

I) Dr. A. Kuyper Encycl. der H. Godg. III  blz. 215, 216.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's