Uit het kerkelijk leven.
Een medewerker schrijft ons:
Een gereformeerde vraag en een confessioneel antwoord.
[Te verbeteren in het vorige artikel: periode der naieviteit moet tusschen » « staan, wir nichts moet zijn: mir nichts, het instituut der zichtbare Kerk, die moet zijn: dat; in de noten: Dr. A. Kuyper Pro Rege II blz. 140—180 moet zijn 170—180 en Seeberg, Harnack, Loofs D.G. § moet zijn S(eite).]
(Slot)
Hadden we het den vorigen keer over de pluriformiteit der kerk, thans over onze staatkundige opvattingen. Om deze, die conform gaan met de leer door Dr. A. Kuyper in zijn De gemeene gratie ontvouwd, te bestrijden,
beroept collega Lingbeek zich op de studie van Dr. Hoedemaker: Art. XXXVI onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarvan we weken, voordat de repliek van Ds. Lingbeek verscheen, aandachtig kennis namen. Nu is het eigenaardig, dat al wat Ds. Lingbeek in het midden brengt tegen Dr. Kuyper, in de genoemde studie van Dr. Hoedemaker is te vinden. Hoezeer wij nu ook geneigd willen zijn om het beste van onzen medemensch, vooral van onzen mede-Christen te gelooven en de autoriteit van den „geleerden en alzijdigen" Ds. Lingbeek hoog aan te slaan, versterkt dit ons in onze onderstelling, dat hij van De gemeene gratie slechts uit de tweede hand (i.'c. van Dr. Hoedemaker) kennis nam. Nu geven we het toe, dat het gemakkelijker is op een achtermiddag de 168 pagina's van Dr. H. over Art. 36 door te lezen, dan om de ruim 1700 compres gedrukte bladzijden van De gemeene gratie — drie dikke deelen — te bestudeeren. Ds. Lingbeek erkent, dat hij op 't oogenblik slechts oudere geschriften van Dr. A. Kuyper bij de hand had d. i. waarschijnlijk Ons Program, waaruit hij al de hem noodige kennis put om jaar in jaar uit tegen de denkbeelden van het (Neo)-Calvinisme te velde te trekken! De Èncyclopaedie en De gemeene gratie. Pro Bege en de Dictaten Dogmatiek kent hij alleen van buiten, d. i. niet wat de Franschen noemen: par coeur, maar van de banden of van hooren zeggen.
Het spijt mij het te moeten gelooven, dat dit ook zoo staat met zijn kennis van de werken onzer vaderen, ofschoon hij als een grootere dan hij is ex-cathedra spreekt, „'t is hem volkomen onbekend, dat art. 36 het ter dood brengen van de ketters zou eischen", zegt hij Dr. Hoedemaker na, die beweert, dat hiervan niets of zoo goed als niets aan is. 1) Men geve toch niet met een groot woord of holle phrase zij n beweringen voor bewijzen uit! 2) Juist omdat wij, indien mogelijk, in tegenoverstelling van Dr. Slotemaker de Bruine gaarne de stukken er bij geven om onze beweringen te staven, hebben we ons beroepen op Danaeus, die de ketterdoodstraf gemakkelijk kon bewijzen. 3) Lunius leidde eveneens uit Deut. 13 : 6, 8, Ex. 22 : 18 af, dat zij niet geduld mogen worden, die door een goddeloozè kunst den waren God verworpen hebben. *) In Calvijns tractaat tegen de dwalingen van M. Servet wordt geleerd, dat de ketters met het zwaard moeten getuchtigd worden. Beza ging in zijn voetspoor en Bogerman, die het tractaat van Beza dienaangaande vertaalde, dergelijks. De opvatting der Synopsis Purioris Theologiae, die niet zóó straf was, maar toch principieel een andere dan de verwaterde van Ds. Lingbeek. hebben we met nadruk gememoreerd. Én dan durft Ds. Lingbeek nog zeggen, dat hetgeen wij beweerden aangaande het standpunt onzer Vaderen ten dezen opzichte, hem volkomen onbekend is. Nu nemen we wel grif aan, dat dit metterdaad het geval was, en hij daarvan alleen via de studie van Dr. Hoedemaker Jïeeft kennis genomen. Om hem eventueel zoeken in de werken onzer Vaderen te vergemakkelijken, wanneer hij van hun meening dienaangaande op de hoogte wil komen, sla bij de plaatsen op, die in het Advies in zake het gravamen tegen Artikel XXXVI der Belijdenis van de Deputaten ad hoc der Gereformeerde Kerk en 5) door Dr. H. Bavinck in zijn Gereformeerde Dogmatiek6) of door Dr. A. Kuyper in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken 7) worden opgegeven.
Het is gemakkelijk te zeggen, waarom dat standpunt feitelijk bij een bloote theorie bleef en in de practijk nooit werd toegepast — ten minste niet in zijn uiterste gevolgtrekkingen (het geval van Servet dan uitgenomen). Omdat de conscientie er tegen reageerde, de natuur ook hier boven de leer ging, en men er voor terugdeinsde om uit te voeren, wat men op grond van de Heilige Schrift (naar men meende) in Art. 36 had geponeerd. Inconsequent werd de gewetensvrijheid door onze Vaderen reeds geleerd, maar de vrijheid van het woord en van eeredienst geloochend. 8) Misschien wil Ds. Lingbeek ook dien kant uit, dat moderne predikanten een acte van stilstand zullen moeten teekenen of dat op zware geldboeten de godsdienstoefeningen der Mennisten zullen verboden worden of de uitoefening van elk ander dan het Gereformeerde geloof verboden, kinderen uit een huwelijk buiten de Hervormde kerk (b.v. van de Doleerenden) als onrecht zullen worden aangemerkt en ongedoopte kinderen niet mogen erven (Groninger placaat van 1601). 9) Dat was wel geen lichamelijke doodstraf, maar een geestelijke was het ongetwijfeld. Ds. Lingbeek, die zoo goed meent te onderscheiden, wat de eigenlijke bedoeling van Art. 36 is, de heel eigenlijke, vindt hier een program van actie, zijner waardig — nog principieeler dan dat van Hoedemaker, dat Roomschen niet zonder de noodige restricties tot de bediening van invloedrijke ambten in den Staat kunnen worden toegelaten! 1) (Over Liberalen wordt door Dr. H. natuurlijk gezwegen).
Volgens Ds. Lingbeek eischt Dr. Kuyper in zijn artikelen niet, dat de Overheid de Kerk van Christus als zoodanig zal erkennen, maar dat de Overheid alle lichamen, die zich als Kerk van Christus aandienen, als zoodanig zal erkennen. Met andere woorden: volgens Dr. K. moet de Overheid geen onderscheid maken tusschen Ware en Valsche. Kerk, maar die beiden openlijk erkennen als de Kerk van Christus.
We zeggen : hoe is hot mogelijk zulks neer te schrijven? Al heeft collega L. dan ook nooit De gemeene gratie in handen gehad, wij hebben hem nog wel het citaat daaruit gegeven, dat volgens Dr. Kuyper de Overheid het onbetwistbaar recht der Kerk erkennen moet om zich als Kerken aan te dienen d. i. als een verschijnsel suigeneris. En dat recht zal ze moeten toestaan aan alle kerken, die den historischen grondslag van het kerkelijk belijden d. i. de belijdenis van de XII Geloofsartikelen vasthouden. Nu vindt Ds. Lingbeek het vrij gemakkelijk voor de Overheid om uit te maken, wat de ware Kerk is in onderscheid van de valsche.
Hij doet ons denken aan twee predikanten, vader en zoon, die het beiden op wetenschappelijk gebied nog wel verder hadden gebracht dan candidaat in de Godgeleerdheid en om strijd eens op een vergadering betoogden, dat de grootste socialist nog zalig kan worden, als hij maar lid is van de Ned. Herv. Kerk, maar een doleerende nooit ofte nimmer: want die heeft den scheldbrief gegeven aan zijne moeder!
Men kan zich alleen over deze grenzelooze naieviteiten verwonderen, beter nog: men staat er paf van. In ons land is de ware Kerk natuurlijk de Ned. Herv., in Engeland de Bisschoppelijke, in Duitschland de Luthersche (bedenkelijk!), en in Spanje, Portugal, Roemenië en Bulgarije b.v. moeten de Roomsch en Grieksch Katholieke Overheidspersonen zeker de Geref. Kerken in hun land voor de Kerk van Christus erkennen, die er niet of bijna niet te vinden zijn. De Roomsche en Grieksche Kerk zal de Kerk van Christus wel niet wezen. Art. 29 van de Belijdenis is dienaangaande voor Ds. Lingbeek, die ons de afwijking der pluriformiteit verwijt, niet zonder belang, als ook het feit, dat de paus door onze Vaderen voor den Antichrist werd gehouden. 2) „Het baat u niets of ge al den nadruk legt op den absoluten plicht der Overheid, dien ook wij op den voorgrond stellen. Feitelijk stuit ge in elk gegeven geval op de onmogelijkheid van ieder mensch en dus ook voor elk Overheidspersoon om zonder persoonlijke geboorte uit water ên geest het Koninkrijk Gods ook maar te zien".3) Het heele standpunt is te dwaas om los te loopen, zou de Terugblikschrijver van „ Ons Tijdschrift' zeggen. 4)
Aldus wordt echter, zegt Ds. Lingbeek, „een stelsel verkregen waarin het Woord van God in naam bleef de lamp voor onzen voet en het licht op ons pad, maar waarin inderdaad dat Woord werd teruggedrongen van het terrein van het openbare leven en alleen gezag behield, waar 't betrof ons persoonlijk leven en onze zielezaligheid. Wel erkent Dr. K. dat de Overheid ook haar voordeel doet met het licht der bijzondere openbaring, dat aan het volk geschonken is, maar onmiddelijk wordt dat weer verzwakt door de bewering, dat de Overheid als zoodanig toch eigenlijk niet in staat is om den wil Gods uit het Woord te leeren kennen en dat er ook geen orgaan bestaat, dat bevoegd is om haar uit het Woord te onderwijzen. Waarom de Overheid dan ook alleen in staat is om met het Woord van God te rekenen, voorzoover de openbare meening dat eischt en daarmede instemt.
Wij behoeven nu niet aan te toonen, hoe deze leer onder meer de algenoegzaamheid en de duidelijkheid van het Woord van God loochent, alsmede den Christus berooft van Zijne Koninklijke heerschappij over alle Koningen en Koninkrijken der aarde, waarvan de tweede Psalm zoo verheven spreekt".
Dit alles is in Dr. H. 's studie min of meer geadstrueerd te vinden 5) evenzeer als collega Lingbeeks uiteenzetting over het nieuwe leerstelsel, dat Dr. K. onder de oude namen van alge, meene en particuliere genade tracht te doen doordringen, gelijk de opmerking over den eisch van Dr. A. K., dat Godslastering moet gestraft. 6)
Terecht zegt o.i. Dr. A. Kuyper, dat men zich in ijdele bespiegeling verliest, indien men weigert met het verschil tusschen de ideale eischen en het practisch mogelijke te rekenen. Het zou dwaas wezen voor de practische onmogelijkheden, die aan de vervulling van dien eisch in den weg staan, het oog te sluiten, 1) Of denkt Ds. Lingbeek nu werkelijk, dat het uitvaardigen van wetten die op Schriftuurlijken grondslag rusten, veel aan den feitelijken toestand van een volk verandert, wanneer die wetten geen weerklank vinden in den boezem des volks? Het pensioneeren anders van onze Zondagswet, die zich op Hoedemakeriaansche lijn beweegt, schijnt Ds. L. niets dienaangaande geleerd te hebben. Hij denkt, dat het al heel wat gewonnen is als er meerdere van zulke wetten in het Staatsblad verschijnen, alhoewel de openbare meening daarmee niet instemt, en hare feitelijke beteekenis dra tot nul reduceert. „Beter is een levende hond dan een doode leeuw" zegt de Prediker; beter gerekend met het practisch bereikbare, dan met het theoretisch misschien niet onverdedigbare, dat evenwel een doode letter blijft. Heeft ook niet meermalen de Christelijk Historische Heer Mr. H. Verkouteren gezegd, dat juist de liberalen te veel verwachten van goede wetten? 2)
„Alles hangt tenslotte af van de kracht, waarmee de Christelijke overtuiging ook over de zaken - van Staat licht verspreidt en het aldus verspreide licht zoo helder en krachtig doet schijnen, dat ze als vanzelf den geest en de denkbeelden van het wetgevend gezag met den eisch van Gods Woord in overeenstemming brengt. 3)
Het anders voor te stellen is niets dan een ijdel geredeneer, dat buiten alle werkelijkheid omgaat, dat offert aan den schijn en het wezen miskent, en blijde doet zijn met een doode musch.
Doch wordt dan niet inderdaad het Woord teruggedrongen? Neen geenszins, want in volstrekten, en hoogeren zin genomen; blijft het eisch, dat de Overheid, bij het licht zoowel van de Algemeene als van de Bijzondere Openbaring helder en klaarlijk inzie welke de ordinantien Gods zijn. En nooit mag worden toegegeven, dat eenige Overheid, uit wat oorzaak ook, van die allesbeheerschende verplichting ontslagen zou zijn 4)
Het verschil echter .tusschen Dr. A. Kuyper en ons eener-en Dr. Hoedemaker c.s. anderzijds is dit, dat wij meer rekenen rnet het woord, dat de menschen verijdeld zijn in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden en door Ds. Lingbeek in navolging van Dr. Hoedemaker het feit der erf-sonde op Roomsche wijze verzwakt wordt. 1 Cor. 2 : 14 zij hem ter aandachtige overweging aangeboden. Dan zal hij inzien, dat de Overheid als zoodanig, die wortelt in de gemeene gratie, den wil Gods in de H. Schrift geopenbaard, niet verstaan kan, omdat daarvoor de particuliere genade noodig is. Alhoewel wij wel weten dat er een uitwendige kennis van Gods Woord bij onwedergeborenen menigmaal is. Wanneer hij echter weten wil, wat de leer van de doorzichtigheid der H. Schrift inhoudt, hij neme dan kennis van het woord van prof. Bavinck: Zij bedoelt niet, dat de H. Schrift ook in de leer der zaligheid klaar en duidelijk is voor ieder mensch zonder onderscheid, maar dat iemand, wien het om de zaligheid zijner ziel te doen is, gemakkelijk door eigen lezen en onderzoek uit de H. Schrift die waarheid kan leeren kennen. 5)
Niet Dr. Kuyper loochent de algenoegzaamheid en duidelijkheid van het Woord van God, maar Dr. Hoedemaker c.s. loochenen impliciti, de verduistering van 's menschen verstand door de zonde, die doorgaat — we zijn niet Roomsch noch Mennonietisch, — op alle gebied. Scheiding toch te maken tusschen de dingen des natuurlijken en des geestelijken levens is onmogelijk, is ongereformeerd, is onschriftuurlijk. De godzaligheid is tot alle dingen nut. Door de zonde zijn wij dwaas geworden, onwijs en dwalende. 6)
Christus wordt door ons niet beroofd van Zijne Koninklijke heerschappij over alle Koningen en Koninkrijken der aarde, waarvan de tweede Psalm zoo verheven spreekt — integendeel : we belijden het, dat Christus' Koninkrijk heel het menschelijk geslacht aangaat, een macht is, die geheel de ontwikkeling van ons persoonlijk en in 't gemeen van ons menschelijk leven beheerscht en de Overheidspersonen zijn dan ook in hun conscientie gebonden naar de ordinantien Gods, in H. Schrift vervat te handelen.
In onzen weg is volgens Ds. Lingbeek wel een tijdelijk succes doch geen duurzame zegen, maar vloek te verwachten.
1) De gem. gratie III blz. 191,
2) Mr. H. Verkouteren. Waarom Christelijk Historisch. Amsterdam 1904. De linkerzijde verwacht alles van goede wetten; de Christelijke partijen willen eerst de zeden hervormen. Goede zeden maken vele wetten overbodig; slechte zeden worden door geen menigte van wetten verbeterd.
Hij hou de het ons ten goede, dat wij het laatste niet kunnen toestemmen, evenmin als dat wij afwijken van de H. Schrift — anders toch erkenden we de onhoudbaarheid van ons standpunt — doch wat het eerste betreft: 't doet ons genoegen, dat hij ziet, dat onze beginselen kans van slagen hebben — de zijne al heel weinig — en het zij met alle bescheidenheid gezegd: wanneer wij ons aan een voorspelling zouden wagen, dan is het deze : gelijk wij in onzen jongenstijd hebben gelezen, misschien wel verslonden: De laatste der Mohikanen en nu spreken van: Wintgens, de laatste der Conservatieve partij, zoo zal men het een paar generaties later hebben over Hoedemaker, gesecondeerd door Dr. Kromsigt en Ds. Lingbeek — de laatste van het uitgestorven ras der mannen van Art. 36.
1) a, w. blz. 46. z
2) Dr. A. Kuyper De gemeene gratie III blz. 206. m
3) Ethices Christianae II c. 13 fol. 1851^. i
4) Bibl. Reform. I ed. Kuyperus p. 359 in de legibus iudicialibus et earum observatione.
5) a. w. blz. 19, 31.
6) a. w. IV2 blz. 448, 449.
7) a. w. blz. i85. d
8) Zie het Advies blz. 22, 32 Dr. A. Kuyper, Het Calvinisme, Het Calvinisme en de staatkunde. i
9) J. Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk *) 1899 blz. 168. Zie ook D* Waarheidsvriend van 3 Jan. 1913.
2) Natuurlijk weten we wel, dat volgens onze Vaderen in de Roomscbe Kerk de Kerk van Christus is te vinden.
3) Dr. A. Kuyper. De gem. gratie blz. 219.
4) Zie tDe Waarheidsvrienda. van 7 Febr. 1913.
5) Blz. 65, 68, 69, 70.
6) Blz. 55, 56, 151.
3) De gem. gratie III blz. 194.
4) De gem. gratie III blz. 190.
5) Gereformeerde Dogmatiek. I blz. 507. Vgl.
W. d Brakel Redelijke Godsdienst, ed. Donner I blz. 39 (Hdst. II. 23). De Schrift is verstaanbaar voor een bekeerde, die verlichte oogen des verstands heeft.
6) Zie Dr. A. Kuyper. Ons Program § 35. Het feit der zonde.
7) Dr. A. Kuyper. Pro Rege I blz. 362, 363. vgl. III blz. 311, Christus' Koningschap gaat uit over heel de wereld.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1913
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1913
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's