Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere behoud mij. En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan en zeide tot hem: gij kleingeloovige, waarom hebt gij gewankeld ? Matth. 14 ; 30—31.

Een zinkende discipel en een reddende Heiland.

Zinkende, biddende, gered, aldus had ook het onderwerp kunnen luiden.

De Heiland, zoo leest ge in vers 22 heeft zijne dicipelen gedwongen in het schip te gaan en voor Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de schare van zich zoude laten.

Hoe wonderlijk toch, zegt ge, waarom liet de Heere Zijne discipelen niet zoo lang bij zich tot Hij de scharen had laten gaan. Dan konden ze straks met elkander varen naar de overzij. Ja, waarom niet gebleven waar ze waren; in den nacht zoo met het schip op de wateren en dan de Heere niet in het midden, neen, dat kon niet goed afloopen.

Zoude zoo niet de gedachte zijn bij velen ?

En toch zooals de Heere het deed was het goed.

'k Wil het best gelooven, zegt ge, maar toch zou ik gaarne iets van het waarom kennen.

Dan gaat het u net als de discipelen, vandaar dat ze gedwongen moeten worden; ze wilden niet en toch moesten ze. 't Was ook hier: na dezen zult ge 't verstaan.

Ze worden gedwongen en ze gaan. Ze gaan ieder huns weegs; de discipelen op het schip en de Heere op den berg.

Iemand, die niet verder ziet dan de opper­vlakte, die niet weet van de wakende trouw des Heeren, zou zeggen nu is er van een band tusschen die twee weinig te speuren.

We zullen het eens onderzoeken of ook het tegendeel waarheid blijkt.

De, discipelen zijn op zee, het schip verkeert al ras in nood van baren.

Zou de Heere het weten ?

Schijnbaar niet, want ééne nachtwake gaat voorbij: er is van Hem geen spoor. De 2e nachtwake komt en gaat heen: van den Heere nog geen teeken.

De nood is steeds klimmende. In het hartje van den nacht wordt het scheepke als onder de golven bedolven. Zou Hij nu komen ?

Ook de derde wake gaat heen en nog is de Heere er niet. Eindelijk als de nood het hoogste is, komt Hij tot hen.

En — let er nu eens op — hoe — als om te verschrikken. De woedende elementen zijn het pad, waarover Hij voorttreedt. Zonder Hem hadden ze het bange, maar naast Hem nog banger. Zij schreeuwen van vreeze.

Wanneer we de rekening nu eens opmaken van der discipelen zijde, dan gelooven we niet met de waarheid in botsing te komen, als we zeggen : daar is geen oogenblik voorbij gegaan of in hun hart en op hunne lippen is geweest de bede: „och Heere, nader en treed toe." De eenige wensch en deze werd hoe langer hoe levendiger, was deze - „dat Hij bij ons ware." De onmisbaarheid van den Heere werd hoe langer hoe duidelijker gevoeld.

Deze weg brengt dichter bij elkaar dan die daar vóór ligt. Zóó'n Koning kan het volk niet missen.

Maar nu eens belicht van de andere zijde.

Hoe zou de Heere daar geweest zijn op den berg ? Zou Hij in zijn gebed ook deze discipelen hebben vergeten ?

Onmogelijk zegt ge.

'k Vraag u hebt ge bewijzen.

Mogen wij u eens de behulpzame hand biên om deze naar voren te brengen.

In Marc. 6 : 47 en 48, waar deze zelfde geschiedenis ook staat beschreven leest ge, en Jezus was alleen op het land en Hij zag dat zij zich zeer pijnigden om het schip voort te krijgen Hij zag — hoort ge 't wel — maar omtrent de 4e nachtwake kwam Hij tot hen.

Kunt ge 't u duidelijker denken. Zijn oog ziet hen ieder oogenblik. Hij weet van elken nood af, en Hij komt, wanneer Hij meent, dat het noodig is.

Op Zijn tijd komt Hij.

Laat ons dit ook voor gezegd houden. Dit geldt voor Zijn volk in het algemeen en voor iedere ziel apart.

Het scheepke van Gods Kerk heeft tegenwind, daar mag en moet het op rekenen. Degenen, die zich daarop bevinden, verkeeren voortdurend in nood. 't Is eene pijniging vaak om vooruit te komen.

Evenwel is dit eene waarheid, die van troost druipt. Zij heeft een Heiland, die schijnbaar haar alleen laat tobben, maar inderdaad, al hare pogingen gadeslaat, en die tot haar komt op Zijn tijd, wandelende over de woedende elementen.

Ditzelfde is ook waar met betrekking tot iedere ziel afzonderlijk, die het bevel heeft ontvangen, af te varen.

Het gaat door een nacht van duisternis, temidden van fel bewogen wateren met schijnbaar de Heiland op een afstand. Vaak kan het gebeuren, dat ze nederzit, als het ware moegewerkt en afgezwoegd. Het is alles tegen, eene pijniging om het scheepke voort te krijgen, alles loopt tegen, het heeft den schijn, dat alles zal mislukken.

Maar ook hier mag toegeroepen: Gewis de Heer' zal uitkomst geven Hij, Die 's daags Zijn gunst gebied. Gij moogt in dit vertrouwen leven.

De Heere komt op Zijn tijd.

En dan mag het gebeuren, dat Zijn komst de vreeze eerst nog grooter maakt, het einde zal zijn, dat uit Zijn mond mag beluisterd: zijt goedsmoeds. Ik ben het, vreest niet.

Legt gerust uw moede hoofd in Zijn schoot. Hij zal u nimmer om doen komen in duren tijd en hongersnood.

De Heere kwam over de golven. Zijne discipelen hébben Hem niet gezien, of een hunner. Petrus, kan de lust niet bedwingen, uit te roepen: Heere, geef mij bevel tot U af te komen."

Daar klinkt het boven de stormen uit: „kom."

Petrus gaat op het woord. Hij klimt neder en wandelt op het water.

Maar nu komt dé moeilijkheid. Zoolang hij gaat op het woord, met den Heer voor oogen, gaat" het zoo goed als hij wenscht, doch, ""wat geschieden móést, 'komt: de sterke wind voert een der golven op, zóo hoog, dat de jonger begint te vreezen en... te zinken. Hoe weinig is er toch voor noodig, om iemand, die wonderen verricht als een arme drenkeling te zien wegzinken.

Zou ik me wel juist uitdrukken: wegzinken — neen, die van 's Heilands lippen gehoord heeft: kom, zal niet omkomen. Ze mogen zinken, ook. daarin is des Heeren hand.

Ge moet het u zóó voorstellen: als het oog op den Heere is en het oor alleen open voor Zijn mond, dan is er voortgaan in Zijne kracht.

Maar als het oog van Hem wordt afgetrokken en men ziet op zich zelven, of op de omstandigheden, hoorende, naar al de geluiden van den stormwind, die de golven opwerpt, dan trekt Hiij zijn arm van onder de okselen uit en dan wordt het vanzelf een zinken. Ge kunt gerust zeggen: Hij doet zinken.

En daar heeft Hij Zijne wijze bedoelingen mede. Hij wil het laten zien, en doen gevoelen, dat het werkelijk waar is: „zonder Mij kunt gij niets doen."

Maar nu heeft dit wonder tevens plaats als Hlij Zijn hand wegtrekt en het een zinken wordt, doet Hij het-harte in bangheid roepen zoodat de bede oprijst: „Heere behoud mij." De zinkende discipel wordt een biddende jonger.

Tijden van zinken zijn tijden van bidden voor 's Heeren volk, zegt een bekend prediker. De nood moet eerst rijzen, alvorens het gebed oprijst. Als al de vastigheid onder den voet wegzinkt, wordt men uitgedreven tot den Heere. Dan wordt Hij ons behoud.

Als de vervolgde en verschrikte duif achter zich, vlak achter zich, den wiekslag van den havik merkt, het suizen als het ware voelt is daar slechts ééne gedachte: hoe kom ik in de spleten van de steenrots.

Als de storm geweldig is en het scheepke wordt her-en derwaarts geworpen, is maar één wensch bij de bemanning: was ik maar in de haven binnengevallen.

Zoo ook de bidders in nood.

„Heere behoud mij."

Van den hemel moet het komen.

Van den Heere moet onze redding afdalen.

Als de zondaar maar oprecht in den nood komt houdt alle redeneering op, dan wordt niet gevraagd: zou ik het ook nog niet eens anders probeeren? Dan is er geen tijd te verliezen, dan is het zinken en roepen. Dan valt de mensch er buiten. Dan wordt de Heere alles.

„Heere behoud mij."

Heeft Hij deze bede afgeslagen?

Ge hebt hier het antwoord: en Jezus terstond de hand uitstekende greep hem.

Terstond op hetzelfde oogenblik. De verlegenheid van den discipel is de genegenheid van den Heere.

Als waarlijk ons oog maar op Hem is gericht en alle onze verwachtingen van Hem, dan is de zinkende, de biddende discipel gered.

's Heeren tijd om te behouden is als wij aan het zinken zijn, als de dood, om zoo te zeggen ons de vingeren op de keel zet. De nood moge hoog klimmen voor Gods volk, voor een bange ziel, nooit zoo hoog dat de tijd van helpen voorbij is.

Terstond. Welk een liefelijke gedachte. De Heere staat als het ware, te wachten op de bede die Hij zelf in het harte werkt. Die om moest komen wordt gegrepen.

Let er eens op, hoe de Heere doet. Eerst grijpt' Hij en daarop volgt het woord van vermaning; gij kleingeloovige» waarom hebt gij gewankeld, of zooals de kantteekening zegt: waarom hebt gij getwijfeld?

Bestaat er, zoo ge op Mij ziet ook maar de minste reden om aan uw behoud te twijfelen?

Lezer, als ge dat eenmaal ondervonden hebt: Zijne reddende genade, wilt ge 't toegeven: niet in het minste. In de grootste gevaren is Hij nog machtig om te helpen.

Daar is nog nimmer één, die het van Hem verwachtte omgekomen.

Toen Petrus zonk en de bede oprees greep de Heere hem aan, en nu het ging hand aan hand. Alle gevaar is verdwenen.

Met Christus verbonden is geen zinken meer mogelijk. Hij gaat van stap tot stap en klimt met Hem in.

Zoo is het met ieder van Gods kinderen. Ieder moment dat het geloofsoog gesloten is, of de blik zich wendt naar iets buiten Hem, zoo rijzen de golven en zinken de knieën.

Daar heeft de wereld nooit iets van begrepen. Zij meent dat juist Gods kinderen nooit moeten struikelen. Wanneer ze er een ziet vallen, dan sluit dit, volgens haar zijn kindschap buiten.

Wat 'n dwaasheid.

Zoolang en uitsluitend als het geloofsoog alles van den Heere verwacht is het wandelen iets dat vanzelf gaat. Maar ook zoodra dit ophoudt, liggen ze.

Nu moet hierop evenwel gewezen. In deze critiek ligt een waarheid nog opgesloten.

Gods volk moest veel meer behoefte hebben aan den Christus. Niet alleen dat ze zelf het zoo kwaad kunnen hebben, als ze de golven om zich voelen toesluiten, maar ook hun Heere wordt smaadheid aangedaan.

Waarom, zoo klinkt hun telkens tegen, hebt gij gewankeld?

Is er bij Mij iets wat Ik u niet geven wil?

Ontbreekt u ook maar één ding wat bij Mij niet is te vinden?

Petrus' wegzinken heeft ons zooveel te zeggen. Buiten Hem is het wegzinken en omkomen.

Wie we ook zijn, en hoe de wereld ons ook moge noemen, als ons oog niet op Hem is gericht en de bede niet opklimt is het verloren.

Kent ge dat bij ervaring?

Petrus is gezonken, heel diep. Denkt maar eens aan de Paaschzaal. En toch heeft de Heere zich over hem ontfermd. Hij zag naar hem om en stak toe de reddende hand,

O, wonderlijke liefde. Zinkende discipelen worden door Zijne hand gered.

Troost u daarmede, gij, die van u zelvén belijden moet: ik ben tot hinken en tot zinken ieder oogenblik 'gereed. Hij strekt uit de machtige arm des behouds tot den smeekeling die uitroept „Heere behoud mij."

De zoodanigen wil Hij vasthouden, tot ze met Hem inklimmen.

Een van Gods kinderen heeft het zoo heerlijk weergegeven:

Mijn kracht, ze wijkt;

Mijn hart bezwijkt;

Maar Hij mijn Al,

Mijn rots staat pal.

Hij spreekt tot Mij:

'k Ben u nabij

In allen nood

Tot in den dood.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's