Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Adres aan de Synode.

Tot onze blijdschap kregen we van Ds. O. Groenewoud Ned. Herv. Pred, te Ee (classis Dokkum) bericht, dat in de voorjaarsvergadering van rechtzinnige kerkeraden binnen de classis Dokkum door hem als Voorzitter een wijziging der bestaande proponentsformule was voorgesteld onder instemming en goedkeuring van de vergadering, in de hoop, dat ook andere kerken in ons vaderland die wijziging zouden overnemen en rechtstreeks aan de Synode dezes jaars zenden. Ook zullen de classicale Vergaderingen verzocht worden de wijziging over te nemen en bij de Synode aanhangig te maken.

Bedoelde wijziging was in dézen vorm gegoten:

Aan de Hoog-Eerw. Synode der Ned. Herv. Kerk, vergaderd te 's-Gravenhage in den jare 1913.

„De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te.... (of ook: de Classicale vergadering te.... vergaderd 16 Juli 1913) wendt zich met eerbied tot het hoogste gezag der Kerk met het verzoek om een zoodanige wijziging in de proponentsformule aan te brengen, dat door de aanstaande predikanten beter gevoeld worde, dat de aard der predikiag niet aan willekeur is overgelaten, maar verband behoort te houden met de historische belijdenis onzer Kerk (art. 11 alg. regl.)

Moge daartoe de volgende verandering een gunstig onthaal vinden en ter consideratie aan de Kerk worden voorgesteld:

„Wij ondergeteekenden, beloven in het diep besef van onze roeping en in vertrouwen op God, dat wij daarin met ijver en trouw zullen werkzaam zijn, om, in overeenstemming met de belijdenis der Ned. Herv. Kerk, uitgedrukt door hare symbolische geschriften, het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen en de belangen van het Godsrijk in het algemeen en van de Ned. Herv. Kerk in het bijzonder naar vermogen te behartigen, in gehoorzaamheid aan het levend Hoofd der Kerk en met opvolging van hare verordeningen."

Over deze poging in het Noorden aangewend verblijden we ons hartelijk. Nu kan Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland niet achterblijven. Dat zou schande zijn! En hier is zoo'n prachtig terrein voor samenwerking.

Als er eens veel Kerkeraden waren die de zaak aanpakten; als het op onze Classicale Vergaderingen eens flink besproken werd; als zoo hier en daar in de Gemeente eens een paar menschen het wilden aanpakken om, met een eenvoudig gesteld adres rond te gaan en handteekeningen te verzamelen van meerderjarige mannelijke lidmaten — wie weet wat het gevolg nog kon wezen.

En al zou de Synode andermaal deze zaak wijzen van de hand — dan is er toch weer eens over deze dingen gesproken in de kringen van onze Herv. Kerk. Wat zeker niet zonder gevolgen zal blijven. Want er moet verandering komen. Dat moet diep gevoeld worden in de Kerk. Dat moet telkens uitgesproken worden overal. Daar moeten onze Kerkeraden, onze Class. Vergaderingen, onae Synode telkens weer bij vernieuwing van hooren. Zoo als het nu is kan het niet blijven.

En daarom geve de Heere, dat we schouder aan schouder gevonden mogen worden, allen die de belijdenis liefhebben.

„Dat zij allen éen zijn".

Eenheid is goddelijk. Verdeeldheid is uit den duivel. Ware de zonde niet in de wereld gekomen, dan zou het gezien zijn op aarde : ze zijn allen éen.

Eenheid dan in de verscheidenheid. Éénheid, groeiend uit éen levenswortel, uit éen beginsel.

Eenheid onder het schepsel, omdat de mensch leefde uit God.

Maar de zonde is tusschen beide gekomen. De zonde heeft den mensch losgescheurd van God. De zonde heeft heel de schepping verward. De duivel heeft verdeeldheid gebracht overal.

Door genade is er evenwel nog hope voor Gods gemeente. Om uitgerukt te worden uit de klauwen van den menschenmoorder van den beginne. Om overgezet te worden uit de duisternis in Gods wonderbaar licht. En voor die gemeente heeft de Heiland gebeden : dat zij allen éen zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij en ik in U, dat ook zy in ons éen zijn, opdat de wereld geloove, dat Gij mij gezonden hebt".

In Christus éen. Rondom den Christus éen. Bij Zijn Woord éen. Met de belijdenis van Zijn Naam éen. Eén in geloof. Eén in doop. Eén in hope om zalig te worden.

Neen — Christus en Satan zijn niet een.

Christus en Belial staan tegenover elkaar.

Er ia een geweldige strijd tusschen licht en duisternis, tusschen leven en dood.

Christus-belijders en Christus-loochenaars kunnen niet saam zingen, bidden, danken.

Ze kunnen niet éen zijn in Kerkgemeenschap, niet éen aan de Avondmaalstafel. Wat gescheiden is openbare zich ook als gescheiden. De mensch vereenige het niet!

Maar die éen mogen zijn in levensbeginsel, éen in belijdenis, éen wat de prediking des Woords betreft, éen in zake de sacramenten — die, die behooren zich als éen te openbaren. Die behooren elkander te zoeken. Die moeten de éénheid openbaren bij alle verscheidenheid en veelvormigheid.

Wat droef liggen de dingen verward!

Wat niet bij elkander past, wat niet bij elkander hoort — ddt leeft in éen Kerkgemeenschap.

De Christus-belijder en de Christus-loochenaar bij elkaar.

En wat leeft uit éen levensbeginsel, belijdende saam den Christus Gods — dat is Kerkelijk gescheiden.

O ! wat heeft Satan in deze groote triomfen behaald, en wat rijdt hij voorspoediglijk voort van overwinning tot overwinning. Maar alzoo mag het niet zijn. Alzoo mag het niet blijven.

En dan begeeren we een éénheid, niet met schijnvertooning, niet uit hoogmoedsdrift, niet met onschriftuurlijke redeneeringen gezocht en verdedigd — neen, de éénheid groeiend uit den levenswortel Christus; de eenheid, naar den eisch van Gods Woord.

We begeeren dat gescheiden zal leven wat tegenover elkander staat in belijden.

We begeeren dat éen zal worden, wat leeft uit éen beginsel.

O! daar-staat zooveel tegenover.

De duivel port en stookt en blaast waar 't maar eenigszins mogelijk is. Maar de Heiland heeft èr om gebeden, dat er toch iets van de eenheid gezien mocht worden.

En wij belijden en blijven belijden: „ik geloof een heilige algemeene christelijke Kerk en de gemeenschap der heiligen." Waarbij de Catechismus spreekt van „gewilliglijk en met vreugde" zich als één openbaren.

O, we weten het wel, dat die heerlijke éénheid eerst recht beleefd en gesmaakt en gezien zal worden in den hemel hier boven.

Maar o! dat er toch iets van beleefd, iets van gesmaakt en iets van gezien mocht worden ook in déze bedeeling. Dat er toch een klein beginsel bij ons gevonden mocht worden nu we op aarde zijn. En dat een sterke bede en een sterk roepen tot God mocht opgaan om met al de broeders en zusters in den geloove éen te mogen worden. Opdat de tijd eens spoedig moge aanbreken, om met allen, die wenschen te bukken voor Gods Woord, met de belijdenis' van den Christus Gods in éen Kerk te kunnen saamwonen — om saam den Heere te dienen naar den eisch Zijner ordinantiën.

Weg, weg met het schelden op de broederen. Weg met dié valsche eenheid waar Gods Woord stout geschonden wordt en de Christus Gods geloochend.

En o! dat dan in de Kerk onzer Vaderen, in onze Herv. Kerk, waar de belijdenis der waarheid nu veelszins veracht wordt, dat op die Vaderlandsche erve, waar het bloed der martelaren de aarde rood gekleurd heeft, dat daar, in onze Gereformeerde Kerk, nog eens iets gezien mocht worden van 't geen gezien werd in de eerste Christen-gemeente: „en zij waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden."

Komt, laten allen die de waarheid zeggen lief te hébben in en buiten onze Herv. Kerk nog eens vluchten tot den troon der genade — waar veel zoo benauwend, beangstigend, bitter en smartelijk is, daar is de Heere toch nog altijd Dezelfde.

Hij wil van den huize Jacobs gebeden zijn — en onze groote Hoogepriester bidt, vol medelijden en kracht: „Vader, dat zij allen éen zijn!"

Op onze Kerkelijke erve zou het er dan gansch, anders gaan uitzien, dat is zeker.

Want dan moet onze Synodale organisatie als strijdig met Gods Woord en schadelijk voor het Kerkelijk leven, wég.

Met Groen van Prinsterer zeggen we nog altijd: „wij verlangen vrijmaking voor de Herv. 'Kerk, door opheffing van Caesaropapistische dwang — in welke Caesaropapistische organisatie van 1816 en 1852 de moderne richting haar steunpunt heeft."

En dan beschouwen we mét hem vele Hervormden niet als Hervormden en vele" niet-Hervormden wel als zoodanig. Of zei Groen van Prinsterer in de dagen van de vervolging der Afgescheidenen niet (1887): „mijn vriend Brummelkamp, geen lid van het in 1816 gestichte kerkgenootschap, is lid van de Hervormde Kerk — Ds. Zaalberg, lid niet slechts maar een der beroemdheden van het Kerkgenootschap, is niet lid van de Hervormde Kerk."

Dat zeggen we Groen na.

We beschouwen als onze broeders de predikanten der Geref. Kerken : Ds. Breukelaar van Utrecht, Ds. Bos van Bedum, Ds. Wielenga van Amsterdam, Ds, Landwehr van Rotterdam, Prof. Lindeboom, Bavinck en Honig — evenals de predikanten der Chr. Geref. Kerk Ds. Wisse van Zierikzee, Ds, Janssen van Leiden, Ds. Geels van Haarlem, Ds. de Groot van Rotterdam.

We erkennen saam Gods Woord als regel van leer, en leven. We wenschen saam te buigen voor den Christus Gods. We zijn saam éen in zoeken naar de rechte paden om God te dienen en onzen naaste tot zegen te mogen zijn.

En ja, véél, véél meer voelen allen die in onze Herv. Kerk de Schrift liefhebben ten slotte voor hen, die éen zijn in belijden, al leven ze nu ook Kerkelijk gescheiden van ons — dan dat we éénheid belijden kunnen en willen met mannen als Prof. Eerdmans, Dr. Niemeyer van Bolsward, Ds. Melchers van Almelo enz. enz.

Wij kunnen en wij mogen geen vrede hebben bij alles wat gedaan is om wreed en gewelddadig onze Geref. Kerk te dwingen, dat alle wind van leer vrij zou zijn, — terwijl zij die de waarheid zochten uit de Kerk werden uitgeknuppeld. Onze Herv. Kerk heeft in de zondige Kerkelijke verdeeldheid zoo'n groote schuld.

We zeggen met Groen, dat het ten hemel schreit wat er in onze Herv. Kerk gebeurd is.

„Geen nood!" zoo riep hij spottend uit, daarin de ware toestand onzer Herv. Kerk teekenend, „geen nood, al hebben we niet éen geloof .— als we maar éen Kerkelijk reglement eerbiedigen, dan zyn we éen."

Of op een andere plaats „den Bijbel mag ik verwerpen, mits ik de Kerkliederen, bij reglement ingevoerd, maar zing. Aan Christus mag ik de hulde der aanbidding ontzeggen, zoo ik aan de Synode maar onderdanigheid bewijs. Die het geloof der Kerk van harte belijden maar van de reglementen afwijken, zijn oproermakers ; die de reglementen eerbiedigen maar de Kerk vertrappen, zijn getrouwe leden, nauwgezette leeraars en waardige hoogleeraren der Kerk."

Zoo sprak Groen van Prinsterer in 1854 in zijn brochure-reeks „Confessioneel of reglementair" — en zoo spreken wij nóg.

Jammerlijke éénheid, uit het levensbeginsel der Gemeente van Christus mei voortgekomen, en steeds nog in bescherming genomen en vertroeteld.

Jammerlijke verdeeldheid, door de macht der leugen met geweld gewerkt en door de lasteringen van Satan nog steeds bestendigd.

Éénheid wenschen we.

Éénheid — maar niet tengevolge van geweld, dat alles in een gelijken vorm perst of het past of niet past, zooals in de Volkskerk en in de Volksschool.

Neen — eenheid, niet in mechanischen, maar organischen zin.

Éénheid — groeiend uit den levenswortel, welke is Jezus Christus, onze Heere.

Eén in geloof, éen in belijden; éen in kerkgemeenschap; éen in leven; éen in streven.... Jezus bidt: „dat zij allen éen zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij en ik in U, dat zij in ons éen zijn, opdat de wereld geloove, dat Gij mij gezonden hebt.

Er is nog hoop!

De Unie „Een School met den Bijbel."

Nu vele voormannen der openbare school al meer en meer een vijandelijke houding tegen het Bijzonder Onderwijs hebben aangenomen en nog aannemen, besloot het Bestuur der Unie een tweetal blaadjes ter verspreiding verkrijgbaar te stellen, waar onder meer twee grafische voorstellingen gegeven worden, waaruit zonneklaar blijkt de bevoorrechting van het openbaar boven het bijzonder onderwijs. Terwijl we deze actie van harte aanbevelen (de prijs der blaadjes is zob gering mogelijk gesteld), nemen we de vrijheid de op blz. 4 van de circulaire vermelde officieele opgaven uit regeeringsverslagen voor onze lezers even over te nemen.

Officieels opgaven volgens de Verslagen der Regeering.

Op 15 Jan. 1910. Op 15 Jan. 1911. I. Aantal scholen. I. Aantal scholen. a. Openb. scholen 3289 a. Openb. scholen 3303 b. Bijz. scholen 2016 b. Bijz. scholen 2060 Totaal 5305 Totaal 5363 c. Hiervan 915 scholen m, c. Hiervan 1008 scholen m, den Bijbel, den Bijbel. IL Aantal leerlingen. II. Aantal leerlingen. a. Openb. scholen 562824 a. Openb. scholen 563047 b. Bijz, scholen " 341318 b. Bijz. scholen . 353547 Totaal 904142 Totaal 916594 c. Hiervan 153410 op de c. Hiervan 158926 op de scholen m, d. Bijbel. scholen.m. d. Bijbel, III, Aantal onderw. III. Aantal onderw, a, Openb, scholen 16301 a. Openb. scholen 16449 b, Bijz. soholen 9772 b, Bijz, scholen 10261 Totaal 26073 Totaal 26710 c, Hiervan 4152 aan de c Hiervan 4420 aan de scholen m. d. Bijbel, scholen met den Bijbel IV, Bev, v, Nederland. IV, Bev, v, Nederland a. Mannen 2S9841 a. Mannen 2944079 b. Vrouwen 2959008 b. Vrouwen 3001076 Totaal 5857949 V, Bijdragen v. Rijk en Gem. a, h. Openb, O, In 1909. Voor 562824 leerlingen f 26, 119, 281.— d. i. f46.60 per leerling VI. Bijdragen v. h. Rijk aan het Bijz. Ond. Voor 341318 leerlingen d. i, f21, 20 per leerling. Hiervan ontvingen de Besturen van de Scholen met den Bijbel V 153310 leerl. f3, 250, 172, è. f21.20 per leerling, terwijl de ouders nog ongeveer f .1, 533, 100.— moesten bijpassen aan schoolgelden enz.. Totaal 5945155 V. Bijdragen v. Rijk en Gim. a. h, Openb, O, In 1910, Voor 563047 leerlingen f 26, 909, 533.— d.i. f47.80 per leerling VI. Bijdragen v. h. Rijk aan het Bijz. Ond. Voor 353547 leerlingen d.i. f 21, 80 per leerling. Hiervan ontvingen de Besturen van de Scholen met den Bijbel v, 158926 leerl, f3, 464, 586, è. f 21.80 per leerling, terwijl de ouders nog ongeveer f 1, 589, 260, — moesten bijpassen aan • schoolgelden, enz.

Als' men dit dus even napluist ziet men, dat we 15 Jan. 1911 hadden:

1008 scholen met den Bijbel,

158926 leerlingen en

4420 onderwqzers.

Terwijl wat de financiën betreft voor elke leerling van de Openbare School door 't Rijk en de Gemeente betaald wordt: . f47.80 tegen f 21.80 voor de leerlingen van de Bijz. Scholen.

Waarbij dan de voorstanders van het Bijz. Onderwijs, die het Openbare onderwijs mee moeten bekostigen, zelf nog f 1.589.260, zijnde meer dan 1 1/2 miljoen gulden uit eigen zak voor hun scholen moesten bijpassen.

Wat zijn we nog vér van de gelijkstelling af.

En wat is het, tegen beter weten in liegen lasteren van de linkerzijde, als men wil voorstellen, dat de voorstanders van het bijz. onderwijs nu reeds dubbel en dwars tevreden moesten zijn, daar de bijz. scholen nu reeds zulke hooge subsidies ontvangen, dat men er daar zoo zoetjes aan bij overhoudt!....

Wat moet de Openbare School toch een slechte school zijn, daar men met geen mogelijkheid op die school schijnt te kunnen uit rekenen, dat f47.80 méér is dan f21.80; en dat er bij die f21.80 nog f 26 (dus nog meer dan nu de héele subsidie is) bij moet komen om mei die f 47.80 in 't gelid te kunnen staan!

Aan onderwijzers, die zóo slecht rekenen kunnen, zouden wij onze kinderen niet gaarne toevertrouwen!

Schoolcongres.

't Is nu zoover gekomen dat er, door samenwerking van de verschillende School vereenigingen, een Nationaal Christelijk Schoolcongres kan gehouden worden en wel 9, 10 en 11 October 1913 te Utrecht Tivoli,

Zoo gaat het goed!

Er is zooveel te doen op schoolgebied en dan kan 't alleen bij goede samenwerking, Eendracht maakt macht. Schoolbesturen kunnen lid worden voor f5. Er kan dan éen afgevaardigde gezonden worden. Leden van schoolbesturen kunnen persoonlijk ook lid worden tegen betaling van f 2.50 (twee leden van hetzelfde Schoolbestuur betalen saam f4; 8 leden saam f5).

Ons dunkt hier mag geen enkel Schoolbestuur zich aan onttrekken. We moeten vooruit. En dan moet er eerst wat geofferd worden. Dan moeten we schouder aan schouder staan.

Ook predikanten hebben hier iets waaraan ze hun volle aandacht moesten geven. Het werk van den predikant en het werk van de School raakt elkaar zoo nauw, dat iedere predikant zich hartelijk moet verheugen als het onze Scholen met den Bijbel goed gaat,

Gaat het met de School goed, dan gaat het met de Kerk óok goed. En ook omgekeerd.

Dat het een belangrijk congres zal worden doet een vluchtig inzien van het program aanstonds opmerken. Prof. Dr. J. Woltjer houdt de openingsrede — Dr. J; Th. de Visser zal sluiten. Prof. Dr. H. Bavinck spreekt over Paedagogiek (kennen al onze onderwijzers en predikanten zijn boek Paedagogisch beginselen — uitgave J. H. Kok, Kampen —1904, 't is voor ons beslist onmisbaar) en Dr. P. J, Kromsigt over de Christianiseering der Openbare School, Verder spreken onderwijsmannen als P, Oosterlee van Nijmegen (Klokkenberg), A, Jonkman van Amsterdam, H, J. van Wijlen van Rotterdam, K. Brants van Goes enz. enz Een uitgelezen staalkaart!

Laat ons ten slotte nog even vermelden — voor allen die nog lid willen worden — dat J. Th, R, Schreuder, Frans van Mierisstr. 84 te Amsterdam secretaris is en A. Oosterwijk, Marconisstraat 68 's Gravenhage, penningmeester.

Dit Schoolcongres werpe nog een gezegende vrucht af voor onze Scholen en voor ons volk!

Een medewerker schrijft ons:

Ongevraagde reeensie van een recensie.

VIL (Slot)

Of er dan letterlijk niets in de artikelen van Dr. Gerretsen te loven valt ? — zoo vraagt ge ten slotte.

Zeker: één ding en dat is zijn polemiek tegen de confessioneele beweging. Die is in één woord afdoende, o. i. zoo goed, dat het den medewerker van Uw blad onmogelijk valt haar ook maar in eenig opzicht te verbeteren. „Er is, zegt Dr. G. terecht, een diepe verwantschap tusschen de mannen van den Gereformeerden Bond en de confessioneelen. De confessioneelen brengen vanzelf de mannen van den Bond te voorschijn. Deze zijn eenvoudig consequenter en intellectueeler dan gene". Alleen voor het laatste maken wij eenig voorbehoud; dat wij m.i. over meer intellect beschikken dan zij, mogen wij — onze bescheidenheid zij allen menschen bekend I — niet toestemmend beantwoorden; dat wij intellectualistischer zijn, evenmin — wij zijn zelfs op verre na niet zoo intellectualisch als Dr. G., die alles begrepen wil zien; dat wij  het weinigje intellect, dat we bezitten, beter gebruiken dan de confessioneelen het hunne, ofschoon dit zoo scherp en vooral zoo helder (!) is, dat zou mogelijk kunnen zijn. Dr. G. had er nog bij kunnen voegen, dat de confessioneelen de mannen van den Geref. Bond — vóór het meerendeel hun kinderen, gelijk ook de medewerker aan De Waarheidsvriend als links-confessioneel het studentenleven is ingetreden en dit als Bondsman heeft verlaten, al was hij toen nog niet aangesloten — zooals wijlen Kronos zijn kinderen, met huid en haar trachten te verslinden.

We hebben het dan over Dr. G.'s polemiek tegen de confessioneelen. In zijn vierde artikel wijst hij er op, „dat de geheels Gereformeerde theologie sterk Oud-Testamentisch gekleurd is. Nu is een der in het Oude Testament meest naar voren springende gedachten deze, dat God met het volk Israel een verbond heeft gesloten. Dit verbond strekt zich uit over het geheele volk. ledere Israëliet behoort krachtens geboorte tot het verbond dat God met het volk in zijn gebed heeft opgericht, Aan de idee van de volkskerk nu ligt deze gedachte ten grondslag, dat gelijk God oudtijds met het volk Israel een verbond had opgericht. God nog aldus Zijn verbond opricht met de volkeren in hun geheel. Zoo spreekt b.v. John Knox altijd van een verbond door God gesloten met het volk van Schotland. Zooals oudtijds iedere Israëliet uit kracht van geboorte tot het verbond Gods met Israel behoorde, zoo behoort iedere Schot tot het verbond Gods, dat er tusschen God en Schotland bestaat, o) Op deze basis van gedachte nu steunt de idee der volkskerk. Een volkskerk is een kerk, die het geheele volk omvat. Zoo omvat onze volkskerk het geheele Nederlandsche volk, ook degenen, b.v. de Roomschen, die er feitelijk niet toe behooren willen. Op dit standpunt moet tot den doop als teeken van het met God gesloten verbond, een ieder, die tot het volk behoort, worden toegelaten. Dit is een der oorzaken van de breede doopspraktijk in onze Kerk in zwang. Men heeft met een gedoopte, dat is met een gekerstende natie te doen. Deze veronderstelling nu, waarvan de gedachte van de volkskerk uitgaat, is beslist onjuist. Zij gaat uit van de zeer zeker juiste veronderstelling, dat de Chr. Kerk een volk is. Doch zij begaat daarbij de fout de idee van volk in den natuurlijken zin des woords te nemen en als zoodanig over te brengen op de Chr. Kerk. Niet de kinderen des volks als zoodanig kunnen en mogen worden gedoopt, maar alleen, zooals ook ons doopsformulier zegt, de kinderen der geloovigen, d. i. de kinderen van het ware volk Gods. Onze breede doopspraktijk is een der oorzaken van het diepe verval in onze Kerk."

De lezers van De Waarheidsvriend zullen zich herinneren dat, hetgeen Dr. G. hier tegen de volkskerkgedachte te berde brengt, precies neerkomt op de beschuldiging, door Dr. A. Kuyper Jr. tegen de volkskerkmannen gericht, dat zij niet de kinderen der geloovigen, maar „de kleine vaderlandertjes" doopen, een beschuldiging, waartegen Ds. Lingbeek, zooals vanzelf spreekt, geweldig van leer trok 1) en in theorie deze beschuldiding wel van zich kon afwentelen, hoewel practisch Dr. A. Kuyper Jr. het gelijk aan zijn zijde had.

„Er schuilt waarheid in de idee van volkskerk — zegt Dr. G. Zij erkent dat de Kerk is een volk. Ongetwijfeld is het begrip volk, waardoor zij gedragen wordt, juister dan het begrip volk, waarvan de mystiek-bevindelijk Gereformeerde kringen uitgaan. Immers gaat bij de laatsten de organische samenhang, waardoor het begrip volk wordt gekarakteriseerd, geheel verloren en blijft dit bij het eerste gehandhaafd. Toch wordt de notie volk bij de eerste opvatting weer niet zuiver gehandhaafd. Want voor het geestelijk begrip van volk Gods, zooals.dit in het Nieuwe Testament gevonden wordt, substitueert zy een bloot natuurlijk begrip van volk. Zij is onjuist, omdat zij vergeet, dat Israel een afschaduwing is van. wat het wezenlijke volk Gods zijn moet. De volkskerk-idee neemt de de Oud-Testamentische idee van volk onmiddolijk over. Dat is verkeerd. Het Oude Testament schaduwt af, maar is niei de waarheid zelve." 2) Het is, alsof men de artikelen van Prof. Dr. H. H, Kuyper in De Heraut over: Ouders of getuigen leest, zoo goed gereformeerd — volgens velen neo-gereformeerd — is het. De overeenkomst is bijna letterlijk, 3) Is het hier: groote geesten ontmoeten elkander, of zijn het de uitersten die elkaar raken, gelijk b.v. Dr, Niemeyer en Uw onderdanige dienaar, wat betreft de oplossing der Hervormde Kerk? (zie de N. R. Crt. van 15 Mei 1913, Avondblad D.) Misschien geen. van twee, doch Dr. G. en Prof. K. constateeren eenvoudig, de een van zijn ethisch, de ander van zijn gereformeerd standpunt uit de groote fout der confessioneelen.

De beweging — hiermee eindigt Dr. G. 4) — waarvan Dr. Kromsigt uit Amsterdam de leidsman is, lijkt hem uit formeel oogpunt zoo onjuist mogelijk. Dr. Kromsigt wenscht, dat onze Kerk door de regeering als bevoorrecht boven andere kerken zal worden beschouwd en behandeld. Nu kan en mag een dergelijke steun voor de Kerk van Christus, omdat zij volgens Dr, G, het wetsstandpunt vertegenwoordigt, niet onmiddellijk worden verworpen. De Kerk van Christus kan de innerlijke kracht missen om door en uit den Heiligen Geest alleen te bestaan. Ook de Nieuw-Testamentische Gemeente kan een Oud-Testamentische periode doormaken. Dit is formeel genomen het aantrekkelijke in Dr, K.'s standpunt. Het is een ootmoedig standpunt. Het mist alle bravoure en overgeéstelijkheid welke het ethisch beginsel zoo gemakkelijk aankleven. Daarom is Dr, G, 's bezwaar tegen Dr, Kromsigt's standpunt niet, dat hij overheidshulp zoekt, maar wel dat hij dit standpunt normaal acht. Hij mag het alleen aanvaarden met belijdenis van zwakheid, die voor den Christen altijd een schuldbelijdenis is.

Met hetgeen Dr. G. hier tegen Dr. Kromsigt inbrengt, kunnen wè — zooals vanzelf spreekt (daargelaten dan die beschouwing over het wetsstandpunt alsof het „derde gebruik" der wet niet zuiver gereformeerd en schriftuurlijk ware) — van harte meegaan, al zijn wij nog scherper dan hij tegen de subsidieering, van staatswege aan de kerken te verstrekken, gekant, 5) Maar dan gaat Dr, G. aldus voort, waarmee wij volkomen instemmen — het zijn woorden als uit ons hart gegrepen: — „Wij zijn in de historische evolutie der tijden gekomen tot het moment, waarop van steun aan eenig Kerkgenootschap, ook niet van subsidie anders dan om billijkheidsredenen, omdat de Staat kerkegoed genaast heeft, sprake kan zijn. Wij leven onder een grondwet, voor welke alle Kerken gelijk zijn. Hoe het mogelijk is, dat Dr. Kromsigt in zijn argumentatie ten bewijze, dat de Ned. Herv. Kerk bevoorrecht moet worden zich op art. XXXVI der Nederlandsche confessie beroepen kan, is mij een raadsel. Onze grondwet gaat uit van andere beginselen. Laat Dr. Kromsigt op grondwetsherziening aansturen en dan bevoorrechting van de Ned. Herv. Kerk van de regeering eischen. Maar onder de vigeerende grondwet een bevoorrechting der Ned. Herv. Kerk te verlangen van de regeering, is een dwaasheid en een onmogelijkheid. Doch beter dan op een grondwetsherziening in de richting van art. XXXVI (natuurlijk een onmogelijkheid in onze dagen!) aan te sturen, zou Dr. Kromsigt beter doen de toestanden, zooals ze zijn, uit Gods hand te aanvaarden en in deze toestanden een aanwijzing te zien, dat de Kerk van Christus volkomen zelfstandig moet worden en geheel uit eigen geestelijke kracht moet leven. Is naar Dr. K.'s gevoelen het noodzakelijk gevolg van dit loslaten van de staatshulp, dat de volkskerk valt, welnu, zij valle! Dan is dit mede een bewijs, dat het oogenblik, dat de Ned. Herv. Kerk op moet houden volkskerk te zijn, gekomen is. Dr, Kromsigt's standpunt staat aan het mondig worden der Kerk van Christus in den weg. Dr, K, bederft èn de politieke èn de kerkelijke atmosfeer. Meent Dr. K. dat, als onze Kerk ophoudt volkskerk te zijn, ons volk ontkerstend zal worden, dan deelt hij, Dr. G., die vreeze niet. Wij hebben onze greep op de massa verloren, omdat er veel te weinig zedelijk-geestelijke kracht van ons uitgaat."

Tot zoover dan de polemiek van Dr. G. tegen de confessioneelen, die waar, doeltreffend om niet te zeggen doodelijk is.

Wat echter onze totaalindruk is van de artikelen van Dr. G. om hiermee onze ongevraagde recencie te besluiten. Er is ongetwijfeld een groote rijkdom van gedachten in te vinden — meer dan in de brochure van Dr. Slotemaker de Bruijne — maar al die gedachten zijn — behalve die over de volkskerkidee, kinderdoop en wat daarmee samenhangt — onjuist en verkeerd. Letterlijk geen enkele is er houdbaar, met hoeveel aplomb en verzekerdheid zij worden voorgedragen. De bekoring schuilt in het nieuwe kleed, waarin zij worden gehuld; het is echter geen oude wijn in nieuwe lederen zakken, dien wij te proeven krijgen, maar het zijn oude ketterijen, waarop wij hier bij vernieuwing worden vergast, zooals de schrijver zelf gevoelt, van Montanistischen en Labadistischen, van Irvingiaanschen, in 't algemeen van sectarischen aard,

Die artikelen schijnen ons toe — en dit is betrekkelijk een verdienste — een afdruk van den persoon van den schrijver te zijn. Impulsief als hij is, komt hij spoedig met zijn ideeën voor den dag en gaat daarop dan verder door zonder zich in 't minst te stellen onder de tucht van logica en werkelijkheid, onder de tucht bovenal van de H Schrift, een gebrek, dat ook aan zijn anderen wetenschappelijken arbeid, b.v. over de rechtvaardigmaking aankleeft. Leeg zijn zijn artikelen niet. Er wordt iets in gezegd, iets in beweerd, maar waar het op aankomt, het een is nog onhoudbaarder dan het andere.

Dr. G. is — de lezer zal wel begrepen hebben, hoe onze bezwaren over diens „intellectualisme" moeten worden opgevat — een gevoelsmensch, laat zich daardoor soms ongewild zeer intellectualistisch uit, omdat hij er niet verder bij nadenkt, schrijft onder den indruk van een oogenblik zouder zichzelf af te vragen of hij" niet te ver gaat, .te eenzijdig is, redeneert in het ijle, heen. Aldus is hetgeen hij te berde brengt, niet bestand tegen een welbezonnen nauwwikkende critiek, die wij in deze artikelen hopen te hebben toegepast. Het is niet bezonken wat Dr. G. schrift, „meer merkwaardig dan weldoordacht"; 6) het is een torso, zoo gij wilt op zijn gunstigst, een chaos, op zijn slechtst beschouwd. Het heeft de gebreken van de hoedanigheden des schrijvers in hooge mate en laat — hoezeer het op het eerste gezicht mag boeien door de schijnbare verrassende nieuwheid — bij voortgezette lezing en herlezing een steeds grooter wordend gevoel van onvoldaanheid, wijl het niet ontsproten is aan een geest, die 'zich het kerkelijk probleem, zooals het zich thans voordoet, naar alle zijden heeft ingedacht, maar die zich eenvoudig laat gaan gelijk het oogenblik hem ingeeft.

Typeerend voor Dr. G. b.v. is, dat hij in deze artikelen op een geheel ander standpunt staat dan hij vroeger, enkele maanden te voren, in hetzelfde Kerkelijk Weekblad heeft ingenomen, 7) hetgeen Dr. Bronsveld de gelegenheid gaf ironisch in een noot bij zijn bovenvermelde 8) bespreking de opmerking te maken: het Kerkelijk Weekblad is in zijn tweeden jaargang.

Daarom is Dr. G. niet de geschikte leidsman om te staan aan het hoofd van een richting, die weet wat zij wil, om op te treden ook als wegwijzer om uit den doolhof der kerkelijke verwarring te geraken. Daartoe is Dr. G. te impulsief, te spontaan, te subjectivistisch en bovenal te onhistorisch 9) en te onlogisch !


o) Zie Dr. P. J. Kromsigt, John Knox als kerkhervormer, blz. 332, 333. \) De Geref. Kerk van 31 Oct. 1012.^

2) Art. IV. ,

3) Zie vooral de nummers van 9 Mrt. en 23 Mrt. j.l. V en VII. Dit is geschreven voordat De Heraut van 27 April j.l. verscheen, waarin we lezen: Dr. G. beweert hier (d. i. in het bovenstaande) precies hetzelfde, wat meermalen door ons tegen Dr. Kromsigt en de zijnen is aangevoerd. Terwijl eindelijk niet minder kras is wat Dr. G. zegt over de breede doopspractijk, die een noodzakelijk gevolg is van de volkskerk-idee. Ook hier staat Dr. G, weer principieel aan onze zijde.

4) Art. VI.

5) Zie daartoe onze recensie van Dr. Kromsigt's Geen coalitie zonder vast accoord inzake Kerk en School I, De kerkelijke kwestie in ons nummer van 15 Nov. 1912.

6) Prof. Eerdmans over Dr. G.'s werk over de Christologie (zie boven ons vierde artikel.

7) Art. VI.

8) Zie ons art. I.

9) Ook in zijne eschatologie, schoon we weten, dat alle wereld-en levensbeschouwing in een eschatologie eindigt {Dr. H. Bavinck, Wijsbegeerte der Openbaring blz. 248 en 264).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's