Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 13c. Deze leeringe geeft ons een onuitsprekelijken troost, als wij door dezelve geleerd worden, dat ons niets bij geval overkomen kan, maar door de beschikking onzes goedertieren hemelschen Vaders, die voor ons waakt met een Vaderlijke zorg houdende alle schepselen onder Zijn geweld, alzoo dat niet een haar van ons hoofd (want die alle geteld zijn), ook niet één vogelken op de aarde vallen kan, zonder den wil onzes Vaders. Waarop wij ons verlaten, wetende dat Hij de duivelen in den toom houdt en alle onze vijanden, die ons, zonder Zijne toelating en wille, niet beschadigen kunnen. En hierom verwerpen wij de verdoemelijke dwaling der Epicureën, dewelken zeggen, dat zich God nergens mede bemoeit en laat alle dingen bij gevalle geschieden.

LIII

De Heere werkt alle dingen naar den Raad van Zijnen wil. Er geschiedt dan ook niets buiten Gods voorzienig bestel. Alles, zoowel het kleinste als het grootste, zoowel het minst als het meest aangename dat wij ondervinden, komt ons toe van de hand van Hem", "die alles, bestuurt. Wel kunnen wij niet alles verklaren, want Gods gedachten zijn zooveel hooger dan de onze als de hemelen hooger dan de aarde zijn, en vooral blijft het een onverklaarbaar raadsel dat ook de zonde niet ligt buiten het bestek dat de Heere van eeuwigheid heeft gemaakt, hoewel we nochtans den Heere nooit de schuld van de zonde mogen geven, maar dat komt, omdat wij de dingen hier nooit zien in hun samenhang met het geheel. Wat wij hier aanschouwen zijn slechts enkele fragmenten, enkele brokskens uit de legkaart der wereldhistorie. Wij zien hier het groote borduurwerk Gods altoos van den averechtschen kant en vandaar dat het vaak niet anders dan een verbijsterende verwarring schijnt te zijn. Maar omdat we gelooven dat de goede zijde eenmaal in haar geheel voor ons zal uitgespreid worden en dat we dan ook alle onderling verband zullen overzien, daarom willen wij hier de dingen die God voor ons verbergt niet curieuselijk onderzoeken, maar willen wij als leerjongens van Christus ons tevreden houden met wat God ons heeft geopenbaatd in Zijn Woord.

Al is echter deze leer, dat wij geen ademtocht kunnen doen, geen hand kunnen uitsteken, geen voet kunnen verzetten, geen gedachte kunnen denken en zelfs geen zonde kunnen bedrijven zonder Hem, al is deze leer te diepzinnig om door het menschelijk verstand doorzien en verstaan te worden, zij biedt niettemin aan de geloovigen een onschatbaren troost.

Ja, daarin hebben juist de geloovigen zooveel op de ongeloovigen voor. Immers waar de ongeloovige wereld in alles wat haar overkomt niet anders zien kan dan een grillig spel der fortuin of een beschikking van een onafwendbaar noodlot, daar ziet de geloovige Kerk des Heeren in alles wat over haar komt de Vaderlijke en eeuwige goedertierenheden van Hem die alles niet slechts tot Zijne eer, maar ook tot hare zaligheid strekken en gedijen doet. Wie gelooven mag in de Voorzienigheid Gods, hij weet dat al zijne lotgevallen zoowel wat zijn natuurlijk als wat zijn geestelijk leven betreft van eeuwigheid geteld en gewogen zijn door een hand van wijze en rechtvaardige liefde. En die wetenschap leert hem, zooals onze Heidelbergsche Catechismus het uitdrukt, „in allen tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar" te zijn.

In tegenspoed geduldig en nog wel in allen tegenspoed. Nu moeten we dat geduld dat een kind des Heeren in tegenspoed oefent niet opvatten als een zekere onaandoenlijkheid, en ook niet als een Stoïcijnsche berus­ting die zich uitspreekt in de onder menschen zooveel voorkomende uitdrukking: „wij kunnen er toch niets aan doen." O neen, als wij geslagen worden, dan is het genade als we de pijn ook gevoelen van den slag die ons toegebracht is. Schrikkelijk is het zelfs, wanneer van een mensch gezegd moet worden wat de Heere eenmaal van Zijn volk Israel heeft getuigd: „Ik heb ze geslagen, maar ze hebben geen pijn gevoeld." Maar wat moeten we dan verstaan onder het geduld dat als een vrucht des geloofs kan aangemerkt worden ? Daar moeten we dit onder verstaan dat de geloovige ook den tegenspoed, dien de Heere hem toeschikt, als een zegen beschouwt en dat hij als 't ware de roede waarmee hij geslagen wordt leert kussen. Juist omdat hij weet, dat de slagen hem door een Vaderhand toegebracht worden, daarom gelooft hij ook dat zulk een kastijding hem ten goede komt, en een vreedzame vrucht der gerechtigheid voor hem zal afwerpen.

In tegenspoed geduldig. Dat was Aaron toen hij stille zweeg, nadat de Heere twee van zijne zonen hem ontnomen had. Dat was Job toen hij, alles verloren hebbende, het toch nog kon uitroepen: „de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd."

.Maar daarnaast leert het geloof in Gods voorzienig bestel ook om in voorspoed dankbaar te zijn. Dat wil niet alleen zeggen dat een geloovige verblijd is met de voorrechten én zegeningen die hij boven anderen geniet, maar bet beteekent ook dat hij daarin de Vaderlijke hand en goedheid van den Schepper opmerkt on speurt. En als hij daarbij dan doordrongen is van eigen onwaardigheid, dan zal het besef daarvan de belijdenis van Jacob in zijn ziel geboren doen worden: "Heere, ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uwen knecht gedaan hebt", ja dan zal hij met den Psalmdichter in verlegenheid uitroepen: „Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, dien trouwen Heer' voor Zijn gena vergelden."

Het geloof in de Voorzienigheid Gods beheerscht dus het gansche leven van den Christen, niet slechts wat het verleden en het heden, maar ook wat de toekomst betreft. Wat die toekomst in haar schoot verborgen houdt immers, is niemand bekend. Vandaar het twijfelmoedig vragen van zooveien wat die toekomst hun baren zal. „ Wie zal ons het goede doen zien ? " Dat is de angstvallige vraag, door zooveien gedaan. Maar wie in de Voorzienigheid Gods gelooft, hij ziet die toekomst liggen" in de hand van een God die machtig en van een Vader die trouw is. Dat geeft vrede in het hart, en sterkte aan de ziel, en doet zulkeen het hoofd omhoog heffen met de belijdenis van den dichter op de lippen: , De Heere is zoo getrouw als sterk; Hij zal Zijn werk voor mij volenden: Verlaat niet wat Uw hand begon, o Levensbron! Wil bijstand zenden.

Rijke troost dus als het geloof in de Voorzienigheid Gods ons onzen toevlucht doet zoeken bij Hem zonder Wiens wil geen haar van ons hoofd en geen muschje ter aarde valt. O, daar is niets troosteloozer dan dat wij zouden moeten gelooven dat er in de schepselen een macht bestaat, die onafhankelijk van den Heere zou zijn, dat dus de menschen konden doen wat zij maar begeeren - zouden. Maar dat .zelfs is met de duivelen nog niet het geval. Integendeel, ook de machten uit de hel, zij worden door den Heere in toom gehouden. Ook aan Satan wordt de grens voorgeschreven hoe ver hij met zijn verzoeking kan gaan. Denk maar aan de geschiedenis van Job, wiens leven door den vorst der duisternis verschoond moest worden. En zoo is het met alle schepselen. Zij zijn allen in de hand des Heeren en zonder Zijn alvermogenden wil kunnen zij zich zelfs niet roeren of bewegen. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, zegt God tot Zijn volk; en die instrumenten, die wel gelukken, zij kunnen Gods kinderen toch niet scheiden van de liefde Gods. Integendeel, zij moeten medewerken ten goede dergenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.

Gevoelt gij nu niet hoe het geloof in de Voorzienigheid Gods stof tot onbezorgdheid geeft? Niet dat wij zorgeloos mogen zijn. Immers onbezorgdheid en zorgeloosheid zijn volstrekt niet hetzelfde. Dat wordt wel eens gedacht, en vandaar dat er wel eens menschen zijn die meenen dat hij die in een Godsregeering gelooft, zich zou moeten onthouden van alle middelen en eigenlijk niet mag spreken van „natuurlijke oorzaken." Dit nu is geheel ten onrechte; het geloof in Gods Voorzienigheid sluit het gebruik van middelen en zelfs het gebruik van z.g.n. voorbehoedmiddelen niet uit, maar sluit zulk een gebruik juist in. Immers we mogen nooit vergeten dat de Heere zelf ook in den weg der middelen werkzaam is, dat er b.v. voor den regen, voor de sneeuw, voor den bliksem, voor den donder en voor alle natuurverschijnselen wel terdege ook natuurlijke oorzaken bestaan. En zoo is bet ook bij het uitbreken van besmettelijke ziekten zoowel aan menschen als aan vee. Maar nu heeft de Heere ons in Zijn genadig bestel door de wetenschap ook de middelen gegeven om het kwaad in zijn verschillende vormen zooveel mogelijk te bestrijden. En nu doet geen zonde wie die middelen gebruikt maar nu maakt zich juist aan zorgeloosheid schuldig wie, misschien met een beroep op Gods Voorzienigheid, die middelen veracht. Niet dat we de middelen mogen gebruiken buiten den Heere om, alsof ooit door het middel op zichzelf het kwaad geweerd óf voorkomen kon worden. Wie dat meent, is natuurlijk aan alle geloof in het voorzienig bestel des Heeren gespeend. Zijn vertrouwen is in plaats van op den Heere op het middel gevestigd. En tegen zulk een »steunen op zijn verstand" en tegen zulk een „vleesch tot zijn arm stellen" kunnen wij elkander nooit genoeg waarschuwen, omdat de Heere dit in Zijn Woord heeft vervloekt. Maar tegenover het misbruik, dat op deze wijze van Gods middelen wordt gemaakt, staat het gebruik daarvan. De geloovige nl. gebruikt de middelen in gehoorzaamheid aan Gods Woord en tevens aan de menschelyke rede, die hij ontving. Hij wendt ze aan in het besef van zijne diepe afhankelijkheid van God, met gebed om onderwerping aan Gods wil indien de uitkomst niet aan zijn verwachting mocht beantwoorden. Hij vertrouwt dus niet op de middelen, zelfs niet op de beste, maar zijn vertrouwen is alleen op Hem in Wiens hand zijn leven is en bij Wien al onze paden zijn.

Niet in zorgeloosheid mogen we dus onzen weg gaan, als het geloof in Gods Voorzienigheid door genade ons deel is geworden. Integendeel, de middelen die de Heere ons in Zijn voorzienig bestel schonk, mogen niet slechts, maar moeten door ons aangewend worden. Wij mogen den Heere in geen enkel opzicht verzoeken. En dan eerst, als wij niet zorgeloos zijn geweest, dan kan en dan mag en dan moet daar een heilige onbezorgdheid in onze harten bestaan, wetende dat „niemand onzer met bezorgd te zijn een el tot zijn lengte (een seconde tot de lengte zijner dagen) kan toedoen. Ja, eerst als wij gedaan hebben wat wij schuldig waren en wat onze hand vond om te doen — waardoor we intusschen nog niet anders dan onnutte dienstknechten zijn — dan zal daar een kalm vertrouwen, een rustige onbezorgdheid, een heilig optimisme bij ons gevonden kunnen worden. Dan zijn wij eerst recht overtuigd dat de leer der Epicureën, volgens welke God zich nergens mede bemoeit, een verdoemelijke dwaling is. Immers dan weten we dat we te doen hebben met een God die zich met alles bemoeit, tot in de kleinste bijzonderheden toe. En zoo eerst wordt het geloof in Gods Voorzienigheid, de wetenschap dat God al de draden van ons leven in Zijn Vaderlyke hand houdt, de staf op het moeitevolle pad door dit leven, de steun voor het behoeftige hart, de star der hope waarop wij ons veilig kunnen laten afdrijven in nood en dood. Ja, zoo eerst zullen we verstaan wat de dichter van Psalm 62 eens zong: „Vertrouw op Hem te allen tijd, o gij volk; stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een toevlucht."

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's