Uit de Pers.
In de Handelingen der Synode, in druk verschenen, lezen we o.a. ook de rede door den president van jaren Ds. H. A. Leenman's predikant te Harlingen den 16en Juli 1913 ter opening van de gewone zittingen gehouden.
Daarin had hij het over het edict van Milaan, in 313, de uitgave van den Heidelb. Catechismus in 1563 en ten laatste over de bevrijding van ons land van onder de Fransche overheersching in 1813.
Wat Ds. Leenmans in betrekking tot dit laatste zei laten we hier volgen:
"Nederland maakt zich gereed, voor zoover het niet reeds gedaan is, zijn eerste eeuwfeest te vieren ter gedachtenis van het herstel zijner onafhankelijkheid, nadat het uit de rij der natiën was uitgewischt en vernederd, — o, welk een smaad voor dat roemruchtig nakroost der Geuzen, dat zich aan het ondraaglijk juk van Spanje en van Rome had ontworsteld; dat volk van helden en martelaren, dat in den bangsten strijd met opoffering van goed en bloed en de taaiste volharding, met Gods hulp zich vrij had gevochten! verlaagd tot een in zeven departementen ingedeeld onderdeel van het groote Fransche volk. Ja, „'s volks eerkroon lag in 't stof; 's lands roem had uitgeschenen.',
Maar de profetie van Bilderdijk, omstreeks Nieuwjaar 1811, voor een uitgelezen gehoor van de Amsterdamsche Afdeeling der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en Kunsten aan het einde van zijn verrukkelijk gedicht, genaamd ., Afscheid", met zijne Onvergetelijke regelen: „Waar Meanders zilveren water door zijn kronkelbochten schiet, Groet de zwaan haar stervensstonde met een zacht en kwelend lied. Dan, dan suizen lucht noch stroomen; alles luistert, alles zwijgt, Zelfs het lied der filomelen, waar die toon ten hemel stijgt" — door.hem uitgesproken in die zangerige regelen: „Mocht mijn lippen Dat ontglippen, Wat mijn brekend oog hier ziet! Mocht ik 't zingen. En mij dringen Door dit wemelend verschiet! Ja, zij zullen Zich vervullen Deze tijden van geluk! Dees ellenden Gaan volenden; En verpletterd wordt het juk! Holland leeft weer, Holland streeft weer Met zijn afgelegde vlag. Door de boorden Van het Noorden Naar den ongeboren dag, Holland groeit weer! Holland bloeit weer! Hollands naam is weer hersteld! Holland, uit zijn stof verrezen, Zal opnieuw ons Holland wezen; Stervend heb ik 't u gemeld. Stervend zong ik. Stervend wrong ik Deze heilvoorspelling uit! 't Sterflot wenkt mij; Gij herdenkt mij Als u 't juichensuur ontspruit" — die profetie is — al heeft dat sterflot den dichter nog twintig jaren lang moeten wenken, want hij is pas in 1831 gestorven — heerlijk vervuld.
God die de Vorsten leidt Naar Zijnen wil, Ieder zijn weg bereidt, Woelig of stil; God, die de volken leidt Naar Zijnen raad. Wonderbaar, wijs en goed, In goed en kwaad; Die ze in den smeltkroes smelt, Loutert door druk, Die al hun leed bestelt. Al hun geluk" (naar Beets) die, trouwe, almachtige God heeft zich over ons volk allerheerlijkst ontfermd.
De geweldenaar vond de vernietiging van zijn leger in Rusland, zijne nederlaag op het slagveld van Leipzig. De ontzaglijke adelaar werd gevangen en in de kooi van Elba gekerkerd. En Hollands Leeuw, die zoolang verachtelijk was opgesloten geweest in een hok, kwam weer, vermagerd en verzwakt, maar niét veranderd van fierheid en moed, met fonkeling in de oogen en tanden in den muil, vrijelijk te wandelen door Hollands tuin, en legde zich weldra zoo rustig en weltevreden neder aan den voet van den Troon van Oranje, die — was het niet de stem van het bloed van 's lands kinderen, dat 's lands Vader had teruggeroepen? — met tranen van liefde jubelend was afgehaald van Schevening's strand, (den 30sten November) en door het dankbare volk, onder de leiding van het bekende edel driemanschap tot Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden werd uitgeroepen.
O! welk eene verademing voor onze natie, welk eene herleving als uit den dood, na zoo zwaren druk, na zoo diepe vertreding!
Kwam zij ook niet aan de Gereformeerde Kerken van deze landen ten goede?
Hoe schrikkelijk hadden zij geleden, en niet het minst de voorgangers der Gemeenten! Geslingerd tusschen bange vrees en fiauwe hoop, dat niet hare inrichting, met verkrachting van haar wezen en haar rechten, zou gewrongen worden in het Keurslijf, dat Napoleon , haar dreigde om te doen, terwijl reeds Franeker en Harderwijk van hare hoogescholen waren beroofd, en Utrecht, Groningen, Amsterdam en Deventer hare inrichtingen van hooger onderwijs behielden; maar slechts als tweede-rangs scholen.
En wat het financieele betreft, men moet maar eens Ypey en Dermout (Gesch. der Nederl. Herv. Kerk Deel IV blz. 536 enz.) er op nalezen, om een diepen indruk te bekomen van de schrikkelijke ellende, waaronder moest worden gezucht.
Vele diaconiebeurzen, Kerkekassen, vooral vele pastoriefondsen waren door de verlaging der renten van de nationale schuldbrieven tot op een derde schromelijk benadeeld. Zoodanige predikanten die uit de pastoriefondsen hun inkomen hadden, leden daardoor aanmerkelijke verliezen. Zwaarder ramp trof echter zulken, die hunne inkomsten genoten uit 's lands kassen. Deze waren, onder Lodewijks regeering, reeds met eene zeer trage hand betaald, zelfs in de laatste tijden vooral, door hun toe te reiken zoogenaamde verpondingskwitanties, waarop zij soms geen geringe schade moesten lijden. En eindelijk, nadat, volgens des keizers decreet van 18 October 1810, de inkomsten der predikanten over dat jaar slechts tot aan den 1sten December aangezuiverd waren, staakte voor die maand en het geheele jaar 1811 het Fransche gouvernement eensklaps alle, hoe ook genoemde, betaling. Gedurende dat gansche jaar liet het Fransche gouvernement de predikanten hulpeloos en zonder hoop. De depulaten der onderscheidene Synoden hadden in de bescheidenste brieven den minister van eeredienst te Parijs om betaling der traktementen gebeden, gesmeekt, maar alles was vruchteloos geweest. In den zomer van 1812 ontvingen de Hervormde predikanten het eerste vierde gedeelte hunner inkomsten van het jaar 1811, en in November van hetzelfde jaar een achtste gedeelte, ook van het jaar 1811.
Bij velen was het tractement het eenig of bijna eenig middel van bestaan. Lichtelijk kan men berekenen, tot welk eene verbazende hoogte de nood dier predikanten toen gestegen was en hoe kommervol, hoe angstvallig hunne uitzichten moesten zijn voor de toekomst.
Vele, zeer vele predikanten verkeerden met hunne huisgezinnen in de armzaligste omstandigheden; terwijl weinigen bij hunne Gemeente voldoend vermogen of goeden wil vonden, om hun hulp te bewijzen.
Vele lieden van vermogen en aanzien hadden ook sedert het jaar 1795 zich de belangen van het Hervormde Kerkgenootschap weinig aangetrokken. Ontbloot van alle ondersteuning wenschten die ongelukkige predikanten telken morgen, dat het avond ware en elken avond, dat het weder morgen zijn mocht. Alle bronnen waren uitgeput. Het krediet was verminderd en hield eindelijk op. Ontbrak het hun nog al niet geheel aan brood, het ontbrak hun aan zuivel. Alles wat men bezat moest men van lieverlede verkoopen. De mannen moesten hun studieboeken missen, dé vrouwen ontdeden zich van hare kleinooden, van haar goud en zilver, van hare meest, geachte huismeubelen, van hare beste kleedingstukken, van de minder benoodigde keukengereedschappen.
Men wachtte met taai geduld op uitredding. Maar het gevaar werd gaandeweg grooter en gevaarlijker. Een volslagen gebrek aan alles scheen het toppunt der ellende te zijn, dat men eenmaal beklimmen moest. Sommigen waren zelfs reeds in de noodzakelijkheid gebracht, om tot de armenkassen hunne toevlucht te nemen, of om aalmoezen te bedelen. In èen woord, zij, die de hoofden en bestuurders dèr Gemeenten behoorden te zijn, zagen zich als verlaagd tot den stand van den geringsten lidmaat, onder eene gestadige ontboezeming van billijke verontwaardiging zoo over de lauwheid van niet weinige Hervormden, als over de onverschilligheid van het gouvernement, dat van dit alles wist.
{Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1913
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1913
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's