Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is. Rom. 3:24.

„Om niet gerechtvaardigd."

Het rechtsbesef slijt sterk uit in onze dagen* Op tergende wijze wordt in onze rechtszalen misdaad tot krankheid verzacht, straf tot een zedelijke herstellingskuur vervluchtigd, en zoo wordt nergens sterker dan in de rechtszaal het recht ontwricht..

In de onderlinge verhouding der volkeren is het al weinig beter gesteld, 't Is volstrekt niet noodig om tot de middeleeuwen terug te gaan, om te zien hoe macht boven recht gaat.

Geven de toestanden en stroomingen in het maatschappelijk leven u niet gelijke droeve uittering van het rechtsgevoel te aanschouwen?

Maar wat het ergste en van al 't genoemde oorzaak is, vindt ge in de verhouding van den mensch tot zijn hoogen Maker.

Dat God de Heere onvervreemdbare rechten op den mensch heeft; van die rechten niets afstaat; Zijne eer aan geen ander geeft en de schennis Zijner heiligheden niet straffeloos duldt — hoe weinigen worden 't, die daarvan doordrongen zijnl

En dat moet ge niet enkel in de kringen der volslagen ongeloovigen zoeken.

Neen, er zijn o zulke lieve christenen, zulke door-godsdienstige menschen onder degenen, die er schuld aan dragen, dat de rechtsidee in onze verhouding tot den levenden God wegteert.

En als er onder ons waren, die stand hielden bij de waarheid: „geen verzoening zonder voldoening", dan werd dit vasthquden aan de Waarheid der Schriften uitgekreten als een indragen van den hartstocht der wraakzucht in den God aller Barmhartigheden.

Van den eisch der geiechtigheid mocht niet gerept. Liefde, ontferming, barmhartigheid, dat immers waren veel meer passende woorden.

Dat zoodoende met 't recht ook Gods Liefde wierd ondermijnd en vervalscht; Golgotha met zijn ontzaglijke sprake van Recht en Liefde onverstaanbaar werd en alle vastigheid van Gods Verbond, dat op Recht en Waarheid pal staat, wierd losgewoeld, daaraan werd niet gedacht.

Immers, heel deze richting lijdt aangrenzelooze oppervlakkigheid.

Een zondaar is haar enkel maar een deerniswaardig schepsel, dood-krank en droefongelukkig; een Heelmeester slechts behoeft zulk eene; een Heelmeester, die zijn wonden heelt en krankheid geneest; o 't klinkt zoo teer, zoo deernisvol; maar dat die arme zondaar 'n diep-schuldige rebel is tegen de Allerhoogste Majesteit; 'n doemwaardige Bondsbreker en Wetschender, die allereerst behoeft delging zijner schuld, daarvan wordt gezwegen.

Zoo wordt 't hartverbrekend zondeberouw onmogelijk gemaakt; van ziels verbrijzeling niets gevonden, die toch alleen maar 't harte bereidt tot de inwoning van den Ontfermer, Die in 't Verhevene woont.

Zoo hebben 't onze Hervormers nooit bedoeld, toen zij 't werkheilig geknutsel van Rome's Kerk omverwierpen.

Hun stond 't in de ziel gebrand dat tot 't nieuwe Jeruzalem niet zal ingaan wat onrein is, wat gruwelijkheid doet of leugen spreekt. Maar alleen die geschreven staan in 't Boek des Levens des Lams.

En daarom klemde hun zoo ontzaglijk de vraag: hoe word ik rechtvaardig voor God ?

Wij zijn in rechten met den hoogen God.

Tot Zijne heilsgemeenschap zal niet ingaan, wie niet gerechtvaardigd is.

En als Rome's Kerk dan dien zielehonger naar gerechtigheid voor God zoekt te verzadigen met hare inzettingen van boete en werken en aflaat en biecht, dan maakte zich daartegen 't woord van heilige verontwaardiging los, niet omdat de rechtsvraag voor God niet bestaan zou, maar omdat al zulk geknutsel voor God niet in aanmerking kwam.

Voor Hem bestaat alleen zulk eene gerechtigheid, die gansch volkomen is; en zonder die zal geen ziel het leven zien noch beërven.

De Wet is geestelijk, maar ik ben vleeschelijk verkocht onder de zonde, zoo kreet 't de Apostel uit.

En zoolang die Wet één onvervulden eisch te stellen heeft, blijft de slagboom liggen op den weg naar den Boom des levens in het eeuwig Paradijs.

Dat maakt onze ellende zoo nameloos groot. Luther had niets waarmee hij voor God kon bestaan; hij had niets om zich te bukken voor den-hoogen God, Hem hongerde naar gerechtigheid en in dien toestand was hem 't schijnvoedsel van het eigen werk ééne bange bespotting.

Totdat de Heere zelf ziijn zielsoog afwendde van de ijdelheden der eigene gerechtigheid en hem den eenigen Borg deed zien, het Lam, dat geslacht is van de grondlegging der wereld, Jezus Christus, Die gestorven was om zijne zonde en opgewekt tot zijne rechtvaardigmaking; en toen brak 't licht door, en jubileerde 't in zijne ziel: „Heere Jezus, ik ben Uwe zonde, en Gij zijt mijne gerechtigheid."

De rechtvaardige zal uit zijn geloof leven. Om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade!

Maar is dit dan geen woordenspel? zoo vraagt in ijdele tegenwerping wie dit heilgeheim niet vat.

Neen, want door het wondere instituut der plaatsvervanging heeft de. vrij machtige God 't zóó geordend, dat wij arme zondaren, voor wier schuld betaald moet, dit of door onszelf, of door een ander mochten doen.

En nu moeten we leeren, dat wij door ons zelf dit nimmer vermogen; veeleer de schuld nog dagelijks meerder maken.

Gevoelt ge, lezer, hoe dit alle eigen werk bij onze handen afbreekt; alle eigengerechtigheid met wortel en tak uitroeit.

Wat blijft ons anders over dan — van onze zijde gezien — om niet, als goddeloozen gerechtvaardigd te worden, uit enkel genade.

Als ge geen penningske hebt om uwe schulden aï te lossen, en toch moet ge den kwijtbrief uwer schuld hebben, en ge ontvangt dien nu metterdaad, wijl uw borg voor-u voldeed, wat hebt gij daar dan toe bijgedragen; immers niets.

Is 't dan niet om niet, uit enkel genade ? Maar dat uw schuld is betaald, is maar geen schijn, geen fictie, maar werkelijkheid, getuige de kwijtbrief. Dus ge zijt metterdaad gerechtvaardigd. Zoo staat 't nu in 't geloof, in 't stuk dier wondere rechtvaardigmaking eener doemschuldige zondaarsziel voor God.

Wat hebt gij gedaan, vrijgesproken zondaar, om uw schuld af te lossen ? Niet anders dan ze dagelijks meerder gemaakt. Wat dan, om Jezus tot een Borg te krijgen ? Niets, dan Hem wederstaan, zoolang daar kracht toe in u was. Niemand komt tot den Zoon, tenzij de Vader hem trekke.

't Staat dus zoo, dat in den schoot der eeuwigheid God Drieëeuig u in Christus Jezus uitverkoor; in Hem u aanzag; tusschen Hem en u dien wonderen eeuwigen band lei, die nooit verbroken wordt.

En van dat heilige Godslam roept de apostel uit dat het geslacht is van de grondlegging der wereld, wat beduidt dit anders, dan dat het oflfer, waartoe de Borg zich bereid verklaarde, in den eeuwigen Vrederaad kracht van geldigheid bij God had eer de wereld was.

In dat ofter, dat de Borg van eeuwigheid bracht, en waardoor al uw schuld volkomen is bedekt, zag u 't oog des Eeuwigen van voor de tijden der eeuwen, en zóó omringde u eene eeuwige liefde eer de stofkens der aarde waren.

„Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde", zoo roept 't Paulus in zahge verrukking uit.

Maar Gods Raad is Daad.

Dat werd gezien in de volheid des tijds, toen Jezus Christus is geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, den vloek heeft getorst, stierf om uwe zonden en aan den derden morgen oprees uit den dood, met al de Zijnen, Hem van den Vader gegeven, op Zijn Middelaarshart gebonden.

Dat is de verlossing, die in Christus Jezus is, en die eeuwige geldigheid had bij God.

Ging dat alles niet buiten u om?

En hebt ge hier anders te fluisteren dan genade, om niet.

Maar daar is meer nog.

Straks zendt nu de Heere Zijn Geest uit. Wiens werking onwederstandelijk is, om droefheid en honger te wekken in 't hart van Zijn voorgekend kind; droefheid naar God en honger naar gerechtigheid; dan herhaalt zich wat 'n Luther loswrong uit de strikken van Rome's werkheiligheid, 'n Calvijn en zoovele anderen aan leeringen, die geboden van menschen zijn, den rug deed toekeeren, en in stervensnood hecht zich 't oog der ziele aan het Lam, dat geslacht is van voor de grondlegging der wereld.

„Heere Jezus, ik ben Uwe zonde en Gij zijt mijne gerechtigheid."

Weer blijkt Gods Raad dan Daad; want door 't geloof, dat uit God is, komt dan de daadwerkelijke vereeniging met Immanuel tot stand, en de aanneming van al Zijne weldaden.

En als dan ten laatste, straks, in 't Hoog Gericht van den jongsten dag al degenen, die God van eeuwigheid in Christus verkoor en rechtvaardig stelde, zullen uitkomen in de lange witte kleedèren, zonder vlek en rimpel, heilig en onstraffelijk, zal dan 't goddelijk schoon van dit „om niet gerechtvaardigd", niet ten hoogste toppunt stijgen.

Laat men dan nu in Christus' Kerk ophouden met smalend van 't Recht Gods te spreken, en gevoelen, dat ge door dit prijs te geven merg en pit der waarachtige religie verliest, en 't schoonste juweel uwer belijdenis, waarin zich de glans van Recht en Liefde bei weerkaatst, ontglanst.

En als gij, mijn lezer, meenen mocht, zoo wordt 't heil voor u onbereikbaar; maar zoudt ge 't dan bereiken willen door het te verkleinen ?

Ach, ge begeerdet maar één korrelke van al dit heil, zegt ge. Maar ook in dat ééne korrelken ligt alles in, en ook dat werpt de bergen uwer schuld in een zee van eeuwige vergetelheid.

En ge kunt ook met minder niet toe.

Ge behoeft den Rotssteen, Wiens werk volkomen is, en als ge op anderen grond wilt bouwen, straks verzwelgt u de vloed van het oordeel, dat uitbreekt tegen allen, die den Heere Jezus Christus niet toebehooren.

Arme zondaar, gij moet den rijkdom van uw Borg niet verkleinen, want gij, arme, hebt juist zulk een rijken Borg van noode.

Zie, zoo past gij bij elkander.

Jezus met Zijne onuitsprekelijke schatten, en gij met uwe namelooze ellende.

Klimme uw bede geduriglijk, dat de band des geloofs u maar meer met Hem vereenige, opdat gij leven moogt uit Hem, en in Hem rechtvaardig voor God moogt zijn.

„Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde gemaakt voor ons, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem."

Zij dit de, toevlucht onzer ziele in nood en dood.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's