Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Groningen. In de stad Groningen staat Ds. G. Hulsman. Als rechtzinnig predikant werd hij er in 1903 beroepen. Daarna heeft hij de belijdenis onzer Kerk, wat geest en hoofdzaak betreft, vaarwel gezegd, en is overgegaan tot de vrijzinnigen, maar bleef rustig in de Herv. gemeente van Groningen predikant. Nooit hebben de vrijzinnigen gezegd dat dit oneerlijk was, om rustig te blijven waar hij niet geroepen was. Wel was 'het van Ds. Tuinstra in Boskoop niet eerlijk dat hij bleef, toen hij van modern rechtzinnig was geworden, maar van Ds. Hulsman was het eerlijk na zijn verandering,

in Groningen te blijven.

Dat is óok een standpunt!  Intusschen is die Ds. Hulsman in Groningen, waar een rechtzinnige kerkeraad is. Nu kan hij zich moeilijk vereenigen met de belijdenisvragen van art. 39 Regl. op het godsd.onderwijs.

Natuurlijk. Een modern mensch kan die vragen niet onderschrijven en dus een vrijzinnig predikant kan ze niet aan z'n leerlingen voorleggen, evenmin als vrijzinnige leerlingen ze eerlijk kunnen beantwoorden door „ja" te zeggen. Bewijs dat de modernen niet in onze Herv. Kerk thuis hooren. En omdat ze er nu toch maar in blijven, gaan ze allemaal met die vragen knoeien.

De een zus en de ander zoo. Maar niemand van hen neemt ze, zooals ze zijn. En niemand legt ze voor aan de „aannemelingen", ook niet wat geest en hoofdzaak van de belijdenis, daarin vervat, betreft. Dat kunnen ze niet.

Ze zitten met de belijdenis aangaande het drieëenig Wezen; met de belijdenis aangaande de godheid van Christus — ja, ze zitten met alles in de moeilijkheid. Wat de Herv. Kerk altijd als belijdenis uitgesproken heeft en van hare leden vraagt — belijden zij niet, onderschrijven zij niet, vragen zij ook niet.

Daarom wilde Ds. Hulsman die 3 belijdenisvragen op zijn manier veranderen — alsof een predikant maar het recht heeft, om met de-belijdenis der Kerk te doen wat hij wil! 

Zóo wilde Ds. Hulsman voortaan vragen:

1 belijdt gij te gelooven in God, den Vader, den Almachtigen Schepper van hemel en aarde?

2 verklaart gg te willen leven naar de beginselen van Jezus Christus, onzen Heer?

3 belooft gij u te onderwerpen aan de verordeningen der Ned. Herv. Kerk, voor zoover deze met uw geweten niet in strijd zijn?

Hoe Ds. Hulsman er toe kwam om de officieele vragen op deze wijze te veranderen en te misvormen?

„Omdat ik", zoo verklaarde hij aan een journalist, „de officieele vragen dan alleen doen kan, als ik mijn eigen uitlegging en verklaring er maar aan geven mag en niet gebonden ben, om er in te lezen, wat de Kerk er nu 2000 jaar in gelezen heeft"....

Is het niet curieus?

De Christelijke Kerk belijdt te gelooven in een drieëenig God, onderscheiden in drie Personen, éen in Wezen.

Ds. Hulsman ziet dat anders.

De Christelijke Kerk belijdt te gelooven in Jezus Christus, den eenigen en eeuwigen Zoon van God, waarachtig God en waarachtig mensch, in Wiens bloed Sion verzoening yindt van de zonden en de schuld.

Ds. Hulsman ziet het anders.

De Christelijke Kerk belijdt te gelooven in den Heiligen Geest en de christen zegt daarvan met den Catechismus: , eerstelijk, dat Hij samen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is; ten andere, dat Hg ook aan mij gegeven is, opdat Hij mij, door een op recht geloof, Christus en al Zijne weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwig blijve" (Zondag 20.)

Ds. Hulsman ziet het anders.

En inplaats dat Ds. Hulsman dan als een eerlijk man heengaat, wil hij blijven om dan eigenmachtig de belijdenis der Kerk te gaan veranderen.

Waarbij hij zich heel nuchter beroept op menschen — nog wel „de grootste theologen" zooals hij zegt — die het óok niet eens waren met de belijdenis der Kerk!

Geen wonder dat deze zaak in het midden van den Bizonderen Kerkeraad (predikanten en ouderlingen) besproken is geworden.

Als dat niet besproken wordt, wat moet er dan in een Kerkeraadsvergadering besproken worden?

Want immers daar in den Kerkeraad moet het toch gaan over de belangen der gemeente en daar in den Kerkeraad heeft men toch toe te zien, dat de belijdenis der Kerk niet verkracht wordt en de bepalingen der reglementen niet stout worden geschonden?

En bizonderlijk hoort het dan in den Kerkeraad thuis om te spreken over „de afneming van de belijdenis des geloofs en de bevestiging van de nieuwe lidmaten in de gemeante".

Dat gaat den Kerkeraad aan.

Lees art. 145 van het Reglement voor de Kerkeraden maar eens; daar staat duidelijk : aan den bijzonderen Kerkeraad is bepaaldelijk opgedragen: de afneming van de belijdenis des geloofs en de bevestiging van de nieuwe lidmaten in de gemeente."

Dat is zoo duidelijk als iets.

De afneming van de belijdenis des geloofs en de bevestiging van de nieuwe lidmaten is dus geen zaak van den predikant, die doen kan wat hij wil.

Neen, het is een zaak van den Kerkeraad.

Dat is het handelend lichaam, dat verantwoordelijk is en blijft.

Zie ook maar art. 38 Regl. op het godsd. onderwijs, waar staat: „de aanneming van lidmaten geschiedt vanwege den Kerkeraad.

De predikant „neemt dus niet aan" en de predikant „bevestigt" dus „de nieuwe lidmaten" niet.

De predikant doet dat namens den Kerkeraad.

En de Kerkeraad heeft en houdt dan ook het recht om te zeggen hoe de predikant moet aannemen en hoe de predikant de nieuwe lidmaten moet bevestigen.

Zeker, zij die als lidmaten der Kerk wenschen te worden aangenomen hebben zich daartoe aan te melden bij den predikant, die hen heeft onderwezen (zie art. 38 Regl. op het godsd.onderwijs) maar de Kerkeraad moet dan den predikant benevens éen of meer ouderlingen tot de aanneming afvaardigen (art. 38 al. 3).

En wanneer de predikant het onderzoek geleid heeft, waarbij ên de kennis èn de belijdenis van de leerlingen moet uitkomen, dan oordeelt de Kerkeraad, bij monde van de ouderlingen door den Kerkeraad afgevaardigd, of het onderzoek voldoende is. En —zoo schrijft art. 38 Regl. godsd.onderwijs al. 5 voor — de aanneming zal dan voortgang hebben, wanneer de aannemelingen zich bereid verklaren toestemmend te antwoorden op de vragen, die hun naar art. 39 zullen worden gedaan. s

Daar moet de Kerkeraad, bij monde van zijn afgevaardigden, zich dus van overtuigen bij „de aanneming".

Dèn moet er over de belijdenisvragen gesproken worden. Dèn moeten die vragen aan de aannemelingen worden voorgelegd. En de Kerkeraad heeft zich dèn te overtuigen, of de leerlingen van art. 39 willen ea kunnen beantwoorden.

Willen en kunnen ze dat niet, dan zal de aanneming geen voortgang hebben en komt het niet tot de bevestiging. De Reglementen zeggen dat duidelijk.

Men voelt, dat het alzoo geheel een zaak van den Kerkeraad is.

En dat bij de aanneming beslist moet worden, of de leerlingen willen antwoorden op de vragen van art. 39.

Is dat in orde — dan volgt de bevestigingsure.

En daaromtrent schrijft het Regl. voor: „elk predikant heeft het recht, zijne eigen aannemelingen te bevestigen" — waar dan ook niets tegen is, daar de Kerkeraad, wanneer alles ordelijk ts toegegaan, dit veilig aan den predikant kan overlaten.

Heel die gekke geschiedenis van belijdenisvragen improviseeren op het oogenblik dat „de bevestiging" plaats heeft, is dus in strijd met het reglement.

De belijdenis-vragen behooren aan de leerlingen voorgelegd te worden op het oogenblik dat de leerlingen „aangenomen" worden. En de Kerkeraad overtuigt zich dan of die vragen naar art. 39 zijn en of de aannemelingen ze kunnen en willen beantwoorden.

Bij de bevestiging wordt dan publiekelijk herhaald, wat voor den Kerkeraad reeds beloofd en verklaard is.

Vandaar dat de Kerkeraad van Groningen nu ook over die dwaze manier van Ds. Hulsman gesproken heeft.

De Kerkeraad kan en mag toch niet dulden, dat namens hem door Ds. Hulsman iets wordt gevraagd, waarmee hij zich niet vereenigen kan.

De modernen springen hier wel makkelijk over heen en die nemen maar het air aan, alsof ieder persoonlijk en vooral een predikant doen mag wat hij wil. Maar onze Herv. Kerk beschouwt dat toch anders.

En de Kerkeraad van Groningen heeft nu ook besloten:

1e. Bij de bevestiging van lidmaten worden geen vragen, afwijkende van de in art. 39 van het reglement op het godsdienstonderwijs geformuleerde, gedaan, tenzij ze vooraf aan het oordeel des Bijzonderen Kerkeraads onderworpen en door dezen goedgekeurd zijn;

2e. de Bijzondere Kerkeraad vaardigt naar elke bevestigingsbeurt één of meer ouderlingen af, om toe te zien dat geene andere vragen worden gedaan dan door dien kerkeraad zijn vastgesteld en deelen binnen twee dagen hunne bevinding schriftelijk mede;

3e. personen, die blijkens rapport der afgevaardigden op andere dan door den Kerkeraad goedgekeurde belijdenisvragen bevestigd zijn, worden niet als lidmaten der Ned. Herv. Kerk erkend en dus niet in de lidmatenboeken ingeschreven.

Wij hopen van harte, dat deze kwestie-Hulsman er toe mag meewerken, om het duidelijker te maken, dat de afneming van de belijdenis des geloofs en de bevestiging van nieuwe lidmaten geschieden moet vanwege den Kerkeraad.

Alsook, dat de belijdenis-vragen van te voren aan de aannemelingen, vóór de bevestigingsbeurt, moeten bekend gemaakt worden.

Dat die belijdenis-vragen moeten zijn naar art. 39 Regl. godsd.onderwijs.

Dat de Kerkeraad te beoordeelen heeft of ze dat zijn, ja of neen.

Dat in de bevestigingsure dan geen andere vragen mogen worden gedaan, dan die te voren aan de aannemelingen zijn bekend gemaakt, waarmee ze te voren instemming betuigd hebben en die te voren door den Kerkeraad zijn goedgekeurd.

Alleen onder die voorwaarde heeft elke predikant het recht zijn eigen leerlingen te bevestigen.

Dit zijn gewichtige dingen.

Want wat blijkt hieruit duidelijk?

Immers, dat een modern predikant op deze manier in een orthodoxe gemeente met rechtzinnigen Kerkeraad geen leerlingen kan „aannemen" en „bevestigen".

Want — wanneer hij althans eerlijk voor z'n gevoelens uitkomt en wil zijn wat hij is — zit hij met de belijdenis-vragan van art. 39.

Die kan hij niet stellen.

Die kunnen de „aannemelingen" niet beantwoorden.

En hij moet ze stellen namens den Kerkeraad, aan wien de „aanneming" bepaaldelijk is opgedragen.

Waarbij ook dit duidelijk uitkomt: dat een moderne Kerkeraad beschaamt komt te taan tegenover een orthodox predikant.

Want de rechtzinnige leeraar heeft het recht om de vragen naar art. 39 voor te leggen. En dan kan de Kerkeraad die er tegen is eigenlijk niets doen. 

Wat staat de moderne toch in alles machteloos.

Wat komt in alles de scheeve, gewrongen, oneerlijke positie der vrijzinnigen in onze Herv. Kerk uit.

Wat blijkt het, dat zij wettelijk en zedelijk alle recht in onze Kerk missen.

Over het belijdenis doen.

In ons artikel „Groningen" (dat verleden week niet geplaatst kon worden) schreven wij, dat de Kerkeraad van Groningen recht had, om over de belijdenis-vragen te spreken en daaromtrent bepalingen te maken, in overeenstemming met art. 145 Regl. Kerkeraden en en 38 Regl. Godsd.onderwijs.

In het Weekbl. voor de vrijz. Herv. schreef Dr. Niemeyer in denzelfden geest — waar tegenover Prof. Eerdmans een andere meening zet.

Deze is niet van gedachte, dat de Kerkeraad hier zeggenschap heeft; wel de predikant.

In het kort genomen redeneert hij aldus:

„In de wet staat het niet, dat de Kerkeraad het recht heeft te beslissen in welke formuleering de belijdenis-vragen zullen worden gesteld".

Uit die wet vloeit juist het omgekeerde voort. Want in art. 14 Regl. Kerkeraden staat wel, dat „de afneming van de belijdenis des geloofs en de bevestiging van de nieuwe lidmaten in de gemeente" aan den Kerkeraad is opgedragen — maar er staat bij, dat de Kerkeraad zich bij deze handelingen gedragen moet naar art. 38—41 van Regl. Godsd. onderwijs.

Op andere wijze dan in die artikelen van het Regl. op het Godsd.onderwijs is geteekend kan en mag de Kerkeraad dus dat recht niet uitoefenen.

En die art. 38—41 Regl. Godsd.onderwijs houden — mits historisch bezien — zeer duidelijk in, dat de Kerkeraad niei het recht heeft, zijn geloofsovertuiging tot maatstaf aan te leggen bij aanneming of bevestiging.

De aannemelingen hebben in dit opzicht alleen te maken met den predikant, die hen aanneemt en bevestigt.

Bij de aanneming wordt éen onderzoek ingesteld naar verkregen kennis.

De kennis alleen weegt hier. Bij de bevestiging, die hierop volgt, stelt de predikant vragen. Juist het feit, dat het beantwoorden dezer vragen tot moeilijkheid leidde, wanneer niet de predikant-leermeester de vragen stelde, heeft er toe geleid, dat in art. 38 Regl. Godsd.onderwijs de bepaling werd opgenomen: „elk predikant heeft het recht zijn eigen aannemelingen te bevestigen".

Deze woorden zijn ingevoegd met de zeer bepaalde bedoeling, om aan het bezwaar te ontkomen, dat vragen zouden worden gesteld, die niet naar den geest van den leermeester waren.

En nu komt Gij — zoo schrijft Prof. E. tegenover den Hoofdredacteur van het Weekblad voor Vrijz. Herv. — betoogen, dat de Kerkeraad het maar voor het zeggen heeft, wat de predikanten van de gemeente zullen moeten vragen!

Uit de bepaling van art. 14 Regl. v. d. Kerkeraden volgt dit geenszins — zoo vervolgt Prof. E.

Want de Kerkeraad is gebonden aan het Regl. op het Godsd. onderwijs (art 38—41.)

En daar bewijst de historie precies het omgekeerde van wat door Dr. N. is beweerd.

Dat volgens art. 39 Regl. Godsd. onderwijs de bevestiging plaats heeft in een godsdienstoefening, waarbij vgl art. 21 Regl. Kerkeraden de leiding is opgedragen aan den predikant, toont voldoende aan, dat de Kerkeraad geen zeggenschap heeft over de wijze waarop dit onderdeel der Godsd. oefening zal worden geleid.

De Kerkeraad heeft toch niet te zeggen, wat de predikant spreken moet? — ook al zegt art, 14 Regl. Kerkeraden dat aan den Kerkeraad „de zorg voor de betamelijke viering van de openbare Godsdienstoefeningen" is opgedragen. De leiding is en blijft aan den predikant.

Ik geloof — zoo eindigt Prof. E. — dat het zeer bedenkelijk is, dat ook van uw zijde het recht van den Kerkeraad in deze is erkend geworden en het zou mij zeer verheugen, indien gij, door het bezien der bepalingen in het licht harer wording, tot andere gedachten mocht komen.

— Tot zoover Prof. Eerdmans contra Dr. Niemeijer.

En wat antwoordt nu Dr. Niemeyer ?

„ Wij zouden wel wenschen, dat Prof. Eerdmans gelijk had, maar kunnen dat onmogelijk toegeven.

Wetten mogen toegelicht worden door de historie. Maar wat er staat beslist, tenslotte.

En wat staat er geschreven?

Het is onjuist wat Prof E. zegt, dat bij de aanneming alleen de kennis weegt. Het Regl. zegt uitdrukkelijk, dat na het ingestelde onderzoek, als de kennis voldoende is bevonden, de aanneming voortgang heeft „ wanneer de aannemelingen zich bereid verklaren toestemmend te antwoorden op de vragen, die hun naar art. 39 zullen worden gedaan en voor zoover zij niet gedoopt zijn, den Doop te ontvangen."

Dat moet hun dus worden gevraagd.

En wie anders kan dat doen dan de Commissie, die tot de aanneming door den Kerkeraad is afgevaardigd?

Wij meenen — zegt Dr. N. — dat deze bepaling de kwestie al beslist.

Aanneming en bevestiging mogen niet worden gescheiden.

Verder zegt Dr. N.:

„Een vergelijking met het artikel, dat aan den Kerkeraad opdraagt „de zorg voor de betamelijke viering van de openbare Godsdienstoefeningen" zou opgaan, als den Kerkeraad ook was opgedragen „de zorg voor het betamelijk plaats hebben van aanneming en bevestiging."

Maar deze vergelijking is nu waardeloos, omdat het aannemen en bevestigen zelf den Kerkeraad is opgedragen".

Tot zoover Dr. Niemeyer.

We nemen dankbaar nota van deze discussie.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's