Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om recht en waarheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om recht en waarheid.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Referaat gehouden op de Vergadering van 16 April '14 door Ds. M. van Grieken van Delft.

Stellingen: 1 Geen Kerk zonder belijdenis; 2 De Ned. Herv. Kerk sprak haar belijdenis uit in de 3 Formulieren van Eenigheid; 3 en 4 De Ned. Herv. Kerk van 1816 is dezelfde als die van 1618 en is niet ingericht op het samenwonen van de meest verschillende richtingen; 5 en 6 Sinds 1816 heeft men wederrechtelijk veel gedaan om door wijzigingen van de proponentsformule en de belijdenisvragen de belijdenis der Kerk weg te doezelen en daarom achten wij het een zaak van recht en waarheid dat de proponentsformule verscherpt worde en dat de belijdenisvragen 260 gesteld worden, dat duidelijk uitkome, dat de Herv. Kerk een belijdende Kerk is en prijs stelt op de éénheid der Kerk,

1) In heel de geschiedenis is er geen machtiger feit dan dat der opstanding van onzen Heere Jezus Christus, Sions Borg en Middelaar, het Hoofd der Kerk.

Toen is Hij krachtelijk bewezen de Zoon van God te zijn.

En Zijne opstanding uit den dood is van de grootste beteekenis geworden voor het leven der wereld. Want zonder Zijne opstanding uit het graf zou er geen opstanding uit den geestelijken dood voor ons zijn. Dan zou er maar éen strooming des geestes gaan door de menschheid; een strooming der zonde en der ongerechtigheid; een strooming van den onheiligen geest der wereld, van vijandschap tegen God.

Maar als vrucht van de opstanding van Christus is er nu ook een strooming die uit de hoogte is, van geloof en Godsvrucht, een zoeken van God en van de dingen, die boven zijn.

Gelijk in de schepping van Adam het leven was gegeven voor heel het menschelijk geslacht en in zijn val de dood voor alle menschen, zoo is in het feit der opstanding van Christus de wedergeboorte van gansch Zijn gemeente. En gelijk haar opstanding uit den geestelijken dood is door den levendmakenden Geest dien Christus ons verworven heeft, zoo is haar leven te midden van een krom en verdraaid geslacht, dat de waarheid niet kent, de leugen mint en den dood liefheeft.

Dat doet de Kerk van Christus getuigen van haar Zaligmaker en Koning, met Petrus uitroepende: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden" (1 Petr. 1:8), tegelijk haar den nood opleggend om de waarheid Gods te verdedigen tegenover de leugen, die uit den duivel is.

Wanneer zij niet meer roemt in haren God, wanneer zij niet meer spreekt naar het Woord, wanneer zij niet meer getuigt van haren Christus, wanneer zij niet meer staat tegenover de listige omleidingen des boozen, gekleed in den geestelijken wapenrok en dragende het zwaard des Geestes, d. i. Gods Woord, dan is de Kerk des Heeren de Kerk niet meer, die door God getrokken is uit de duisternis en overgezet in Zijn wonderbaar licht, om te verkondigen Zijne deugden.

Denkt u Maria Magdalena, Thomas, Johannes, Petrus, Paulus zonder belijdenis van hun geloof en hun verwachting—dat kunt gij niet! „Rabbouni", „mijn Heere en mijn God", „Hij is onze vrede", „Hij is onze gerechtigheid" — 't vloeit vaiji de lippen, 't welt op uit het harte dat gelooft.

„Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, hebbende de woorden des eeuwigen levens" — springt als levende geloofstaal uit de levende ziel omhoog.

En Paulus jubelt het uit: „wie is het, die verdoemt — Christus is het, die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor ons bidt."

Terwijl Johannes, de apostel der liefde, getuigt: „gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn — en alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God niet, maar dit is de geest van den antichrist, welke geest gij gehoord hebt, dat komen zal en is nu alreede in de wereld."

De Christelijke Kerk moet belijdend optreden in het midden der wereld en in die belijdenis moet zij naspreken Gods Woord; in die belijdenis moet zij roemen den Christus der Schriften, overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking; in die belijdenis moet zij positie innemen tegen alle leer, die niet uit God is, niet naar Gods Woord, niet van Christus.

Doet zij dat niet, dan houdt zij op Kerk te zijnl

Dat heeft de Christelijke Kerk ook gevoeld van den beginne af aan, dat zij te wandelen heeft door den Geest naar Gods Woord; dat zij de Heilige Schrift heeft op te heffen als uitdrukking van haar geloof en dit haar geloof uit te spreken in haar eigen belijdenis.

En geen openbaring van Christus' Kerk is denkbaar, noch in Amerika, noch in Engeland, noch in Duitschland, noch in Nederland, welke niet belijdend moet optreden in het midden van een booze wereld, dragende het licht op den kandelaar, zijnde zelve van God gemaakt tot een stad op een berg. Geen Kerk zonder belijdenis

2) Dat deel van Christus' Kerk, dat in de dagen der Reformatie hier in ons Vaderland tot openbaring kwam en dat zich in deze landen nog steeds als Gereformeerde Kerk openbaart, heeft van den beginne gevoeld, dat gelooven en belijden bij elkaar hoort.

Zij verstond, dat zij naar het woord van Paulus te handelen had, die zegt: met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid" Rom. 10:10.

En in hare Geloofsbelijdenis sprak zij dan ook: „wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond" — vervolgens stuk voor stuk in de 3 Formulieren van Eenigheid uiteenzettende wat zij als Kerk van Christus te belijden had in het midden der wereld en wat allen, die zich bij haar voegden of in haar midden leefden, van harte hadden aan te nemen.

Dat moest zij doen: om haren God te loven; om haren Koning te eeren; om de waarheid naar de Schriften uiteen te zetten en te verdedigen ; om de zielen, haar toebetrouwd, te leiden; om de leugenleeraars te bestrijden; om de geesten van den antichrist te oordelen en tegen te staan.

En dat zou zij méér, beter, duidelijker, krachtiger, heerlijker gedaan hebben, indien de leugenleer geen misbruik van aardsche macht gemaakt had, om haar te verhinderen na 1619 in Synode te vergaderen.

Dat is onze Gereformeerde Kerk zéér tot schade geworden, dat heeft haar in haar belijden belemmerd, dat heeft veelszins aan de leugenleer triumfen bereid — wat allerminst tegen haar uitgespeeld mag worden door hen, die uit hetzelfde beginsel leven als de on-gereformeerde overheden van de vorige eeuwen.

In hare belijdenisschiiften, in heel de liturgie, niet 't minst bij de sacramentsbediening en bevestiging van dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen, kwam onze Gereformeerde Kerk uit aIs de Kerk van Christus in dezen lande, die Gods Woord eerde als eenigen regel voor leer en leven, den Christus der Schriften als den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker en Gods vrije genade als oorsprong des heils.

Daarbij viel niet twijfelachtig te vragen; wat leert en wat belijdt de Gereformeerde Kerk van Nederland?

Want de lijnen waren duidelijk getrokken, de waarheid helder uiteengezet, de leugen krachtig bestreden en afdoende weerlegd.

De proponenten hadden niet te vragen: wat is nu eigenlijk de belijdenis der Gereformeerde Kerk? evenmin degenen, die tot het Avondmaal toegang vraagden.

De Kerk had haar belijdenisschriften, voor vriend en vijand duidelijk en klaar om te verstaan.

3 en 4) Dat is in 1816 in beginsel niet veranderd. 7 Jan. 1816 is aan onze Gereformeerde Kerk door een vriendelijke Oranjehand wederrechtelijk de Dordtsche Kerke-orde ontnomen en wederrechtelijk een Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk gegeven.

Maar kwam er een nieuwe Kerk-vorm, de Kerkleer bleef dezelfde, gelijk in de redevoering van Z.Ex. den Commissaris-Generaal werd verzekerd, in het rapport van Prof. Royaards nog eens duidelijk uiteengezet, in art. 9 van het Algemeen Reglement werd geformuleerd, welk artikel gebleven is tot op dezen dag (art. XL).

Men behoefde niet bevreesd te zijn voor verandering van de leer der Kerk, die overeenkomstig Gods heilig Woord in de formulieren van eenigheid begrepen was, want elke proponent moest bij zijn examen verklaren die leer te zullen verkondigen; vóór zijn bevestiging moest hij daarna nog eens verklaren, dit goed begrepen te hebben en daarin niet van inzicht te zijn veranderd; terwijl Prof. Royaards, onder instemming van de Synode, verzekerde, dat er gezorgd zou worden voor „een wijs, voorzichtig en aan de ware Hervormde leer verkleefd Kerkbestuur."

Men moet de woorden van den Commissaris-Generaal, de woorden van Prof. Royaards, de Synodale Resolutie omtrent de Kerkelijke approbatie van geschriften van 23 Juli 1816, het Regl. op het Examen, het Regl. op het godsd. onderwijs, het Regl. op de Kerkvisitatie en art. 9 van het Algemeen Regl. op het Bestuur nog eens nalezen en men staat verwonderd over het feit, dat er menschen zijn, die declareeren, dat in 1816 de belijdenis afgeschaft is en de Herv. Kerk is ingericht op het samenwonen van de meest verschillende richtingen.

Daar is geen woord van waarl

In 1816 is plechtig verzekerd en in het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk gecodificeerd: dat de Hervormde Kerk als haar overtuiging uitsprak, dat de leer, vervat in de formulieren van eenigheid, de eenige ware leer was, overeenstemmende met Gods Woord, tot wier erkenning ieder lid der Kerk gehouden was. En het is nadrukkelijk uitgesproken, dat met de verloochening daarvan de Kerk haar beginsel zou prijs geven en haar karakter zou verliezen.

De leer der Kerk werd dan ook voor alle hare leden en leeraars verbindend gesteld — wat ook volgens Prof. Scholten het onbetwistbaar recht der Kerk is om dat te doen, zoowel in 1618 als in 1816.

Geen proponent is na 1816 in onze Herv. Kerk tot het predikambt toegelaten dan na vooraf met een eed bevestigd te hebben, de leer der Herv. Kerk, overeenkomstig Gods heilig Woord, vervat in de formulieren van eenigheid, van harte te zijn toegedaan en die leer te zullen prediken en te zullen handhaven.

Geen lidmaat is na 1816 tot het Avondmaal toegelaten en in de rechten der belijdende leden ingegaan, dan na vooraf openlijk te hebben uitgesproken met de leer der Kerk, overeenkomstig Gods heilig Woord vervat in de formulieren van eenigheid van harte in te stemmen.

En al het pogen na 1816, door de Kerkbesturen die „aan de ware Hervormde leer verkleefd waren, " om niet alleen aan de preciese onderschrijving van de formulieren te ontkomen, maar om het zóo ver te krijgen dat de grondwaarheden der Gereformeerde Kerk in het midden van die Kerk vrij konden worden ontkend en geloochend, komt voor ons in een droevig licht te staan.

Want dat pogen is voor de rechtbank der .historie niet te verdedigen, dat pogen moet voor de rechtbank der conscientie gebrandmerkt worden als oneerlijk en dat pogen heeft voortgang gehad, ook in weerwil van ernstig en luid protest van hen, die in de Herv. Kerk geboren, haar belijdenis, die naar de Schrift is, van harte onderschreven en met den mond kloek beleden.

' Wat men deed, om van de Kerk van Christus in dezen lande, met haar belijdenis naar Gods Woord, een vereeniging van „elk wat wils" te maken.

5 en 6) In 1816 stond in de proponentsformule: „de leer, welke overeenkomstig Gods Heilig Woord, in de aaugenomene formulieren van eenigheid der Ned. Herv. Kerk vervat is."

Dat is gebleven tot 1841.

Toen is door de Synode ontkend, dat de formule van 1816 geheele instemming bedoelde met alles wat in de belijdenisschriften vervat is.

Daar had de Synode geen recht toe om dat te verklaren. Men heeft niet het recht om de hand op den mond der Kerk te leggen, om de vergaderingen der Kerk in den weg te staan en dan ondertusschen iets wat er staat anders te gaan uitleggen dan geschreven is.

Maar, hoe 't zij, de Synode verklaarde uitdrukkelijk tot geruststelling van velen en tot voorkoming van misverstand bij allen: dat het formulier van 1816, al vordert het ook geen instemming met den ganschen inhoud der belijdenisschriften, zich echter niet vergenoegt met de aankleving van deze of gene waarheid daarin vervat, maar in 't algemeen, de leer, die in dezelve voorkomt, gelijk die in haren aard en geest, het wezen en de hoofdzaak uitmaakt van de belijdenis der Hervormde Kerk, door den leeraar dier Kerk wil aangenomen hebben."

Een uitspraak die door de Synode van 1842 en 1854 bekrachtigd werd.

Onze Hervormde Kerk bleef dus volgens deze Synodale uitspraak een belijdende Kerk.

De leer der Herv. Kerk bleef.

Ook mocht men maar hier en daar niet een waarheid uitkiezen om die te onderschrijven, terwijl men anderen dan gerust mocht verwerpen.

Neen in 1841, 1842 en 1854 is nadrukkelijk gezegd: het beginsel van de Formulieren van eenigheid was het echt Hervormde beginsel en daarom moest ieder Hervormde het beginsel van die Formulieren van harte aannemen, belijden, prediken, handhaven. In de belijdenisschriften klopte het hart van de Hervormde Kerk.

Het karakter van de Hervormde Kerk werd door de belijdenisschriften kenmerkend weer gegeven en duidelijk uitgebeeld.

Sinds is er groote verandering gekomen, terwijl de Kerk in haar wettige vergaderingen nooit ordelijk over haar belijdenisschriften heeft kunnen handelen met beroep op Gods Woord.

Want nu luidt de proponentsformule: „wij ondergeschreven .... beloven .... overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande, het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen."

Wél de woorden „overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Herv. Kerk hier te lande" — maar niet meer „overeenkomstig Gods heihg Woord, " of „overeenkomstig de formulieren van eenigheid."

In een belijdende Kerk, die haar leer wil gehandhaafd zien, een wegmoffelen van de belijdenisschriften!

Natuurlijk kan niet anders bedoeld zijn dan naar het beginsel der formulieren van Eenigheid. Maar waarom geeft men nu alles over aan de persoonlijke willekeur van den proponent?

Natuurlijk kan in een Christelijke, Protestantsche. Gereformeerde Kerk niet anders bedoeld zijn dan het Evangelie van Gods genade, geopenbaard in Jezus Christus, die gestorven is om onze zonden, opgewekt om onze rechtvaardigmaking.

Maar waarom formuleert men het nu zóo, dat ieder er van maken kan wat hij wil? Is 't het Evangelie, het woord, de leer, zooals eenmaal sprak en leerde de wijze van Nazareth, de bloem der menschheid ?

Of is het 't Evangelie, dat Jezus Christus den Gekruiste, tot inhoud heeft?

Dat moeten we toch weten in een Christelijke, Protestantsche, Gereformeerde Kerk? En als we zien, dat de hoofdzaak van onze belijdenis geloochend wordt n.l. dat Jezus Christus door Zijn dierbaar bloed verzoening heeft aangebracht voor een arm, in zonde gansch verloren volk — dan roepen we hier met ernst uit: laten we toch niet langer spelen met woorden in onze Vaderlandsche Kerk, maar laten we als eerlijke christen menschen zeggen wat we willen en laat onze Gereformeerde Kerk weer buigen voor Gods Woord, Christus weer verkondigen als den Middelaar Gods en der menschen Gods genadewerk weer roemen in de vergeving onzer zonden om de wille van des Middelaars bloed, op Golgotha gestort.

En zoo ook met de belijdenisvragen.

Waarom een uittreksel uit een uittreksel waarvan ieder maakt wat hij wil?

Waarom gespeeld met de heiligste waarheden in betrekking tot God den Vader, den Zoon en den H. Geest? Waarom de verzoening door Christus' bloed geloochend in Christus' Kerk?

Waarom de goddelijke waarheden, die naar de Schrift zijn, vervangen door ijdele redeneeringen eener onchristelijke filosofie, waarbij in al de woorden, al de uitdrukkingen, al de titels, al de omschrijvingen onzer belijdenis een beteekenis gelegd wordt vlak het omgekeerde zijnde van 't geen er mee is bedoeld?

Neen, wij willen de Kerk van Christus niet door formules op de been houden! Christus zelf houdt Zijn Kerk in stand.

Maar daarom behoeven we nog niet toe te laten, dat in het midden van Christus' Kerk de waarheid Gods tot leugen gemaakt wordt.

Dat komt de eere onzes Konings te na, die in het belijden van Zijnen Naam behagen schept. Dat is voor de zielen .ten verderve, die alleen kunnen leven bij de woorden Gods en zoo lichtelijk afgevoerd worden in een schadelijken weg.

Dat zou Satan tot groote vreugd zijn — die nooit grooter triomfen behaalt, dan wanneer de Kerk zwijgt, evenals de dief voordeel heeft van het slapen van den wachthond.

En daarom, neen! het is ons niet te doen om formules als zoodanig.

Maar met de formuleering hebben ze ons Christus ontstolen, zij die den hoeksteen, van God verkoren, haten.

En daarom, geef ons waarborgen, voor ons en voor onze kinderen; voor onze Kerk en voor ons volk, dat er in onze Hervormde Kerk van gemeente tot gemeente zal gepredikt, beleden, gedoopt. Avondmaal bediend zal worden niet naar de willekeurige, onchristelijke, onprotestantsche, ongereformeerde opvatting van dezen of genen dominé of Kerkeraad, rhaar naar uitwijzen van Gods Woord, tot eere van Christus, onzen Heere, naar den zin van onze Hervormde belijdenisschriften.

En laat zoo de Kerk van Christus in Nederland zich gewilliglijk buigen onder de hand van Hem, die krachtiglijk bewezen is de Zoon van God te zijn; die door den Vader verhoogd is aan Zijn rechterhand endieder Gemeente is gegeven tot een Hoofd.

- Dan zal Hij al Zijn volk beheeren, Rechtvaardig, wijs en zacht; En de ellendigen regeeren; Hun recht doen op hun klacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Om recht en waarheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's