Uit de Pers.
We nemen hier gaarne het Kort Overzicht van de groote Kerkelijke Vergadering van 16 April over uit De Standaard Voor een uitvoerig verslag hebben we. geen ruimte. Het verslag van de middagvergadering in De Nederlander vonden we zéér gebrekkig en op tal van plaatsen geheel foutief. Daarom dit korte overzicht (met een enkele kleine afkorting en aanvulling), dat ons zéér wel aanstaat.
De Standaard van Vrijdag 17 April schrijft dan:
Gister is te 'sGravenhage de door de Hervormde Synode saamgeroepen kerkelijke vergadering gehouden, waarvan verschillende bladen, ondanks het besluit dat de pers geen toegang had, uitvoerige verslagen bevatten.
De vergadering (waarvoor geen toegangskaarten waren uitgereikt) werd te 10 uur door den Voorzitter van de Algem, Synode Ds, H. A. Leenmans, Herv. predt. te Harlingen geopend met 't zingen van Ps. 65:1, 2, 't lezen van Joh. 17 en gebed. Zijn blijdschap sprak deze uit over de opkomst (de Kerk was stampvol) en wijst er op, dat oorzaak is geweest: de ontevredenheid, die van allerlei zijden is geuit. Spr. noemt deze samenkomst een. algemeene Classicale vergadering, geen voorstellen zullen worden gedaan, geen moties zullen worden ingediend, hel zal slechts gaan om bespreking. En alleen de twee punten van den oprpepingsbrief zullen worden behandeld; niemand hoopt op oplossing, maar op. licht en zegen hopen allen..
»De sprekers kregen elk.niet meer dan 20 minuten tijds en de debaters niet langer dan 5 minuten.
In de morgenvergadering (10 uur—kwart voor éen) werd de eerste vraag, rakende prop.-formule, belijdenisvragen enz. behandeld door de predikanten Dr, C. J. Niemeyer te Bols ward (links modern), Dr, J. J. Blèeker te Dronrijp (rechts modern), P. de Buck te Leeuwarden (evangelisch), Jac, Eringa te Woerden (confessioneel), M. van Grieken te Delft (Geref. Bond), en A. J. A, Vermeer 'te 's Gravenhage (ethisch, voorstander van evenredige vertegenwoordiging).
In de namiddagvergadering (kwart vóór 2—4 uur) werd over dit onderwerp debat gevoerd, aan welke discussie deelnamen: Mr. Dr. Schokking te Leiden, Dr. Slotemaker de Bruine te Utrecht, Ds. Karres te 's Gravenhage, Ds. H. de Jonge te Kimswerd, Dr. Chr. Hunningher te Amsterdam, Dr. P.J.Kromsigt te Amsterdam, Dr. Locher te Waspik, Ds. Schuller tot Peursum te Amsterdam, Dr. Oorthuys te Amsterdam, Ds. M. Jongebreur te Veenendaal, Ds. Willemse te Groningen, Dr. J. J. van Baarsel te Hei-en Boeicop, Dr. G. H. van Sanden te IJhorst en de Wijk, Ds. H, IJsebrands te Êexta, Ds. D, E, Boelce te Eierland (Texel), Ds. J. A. L. Hovy te Beilen, Ds. Westerman Holstijn te Apeldóorn, Ds, J. J. van Noort te Amsterdam, Ds. Rookmaker em. predt.. Ds. Boenders te Abbekerk en Ds. Hulsman te Groningen.
(Van de referenten sprak Dr. Niemeyer een woord van repliek, daarna nog Ds. Eringa en ten slotte Ds. van Grieken.
In de avondsamenkomst voerden de predikanten J, J. Meijer te Wijnaldum (Chr. Socialist), J. C. H, Scholten te Rotterdam en Dr, W, L. Slot Jr. te Rekken het woord over onderstaande vraag: »wat kan de Ned, Herv. Kerk doen om het Evangelie te brengen aan diegenen harer leden, die van godsdienst en Kerk vervreemd zijn? «
Aan de discussie over dit ondèrwerp namen deel: Dr, Weyland van Veere, Ds. Jolles van Hees, Ds, A, Voorhoeve van Amsterdam, Ds. Hogerzeil van Vlissingen, de heer Bruins ouderl. te Hoorn, Ds. Vossers, Wèst-Terschelling, Ds. Ekering van Woubrugge en Ds. de Jong Chr. Soc. te Veghel.
De vergadering werd te half elf gesloten door den Voorzitter Ds. Leenmans. die Constateeirt dat er veel reden is om dankbaar te zijn. De stemming is voortreffelijk geweest. Veel, is uitgesproken, wat ons aan het denken heeft gebracht. Móge alles zijn ten bate van de Kerk en ook van hen die van Kerk en godsdienst zijn vervreemd.
De opkomst was des avonds belangrijk minder dan in de morgen-en middagvergadering.
Men was over het algemeen zéér voldaan over den toon in de samenkomsten, niet over het resultaat natuurlijk.» '
In het Handelsblad schrijft C. E. H(ooykaas), Rem. predikant te Vlaardingen:
— »Naar onzen indruk hebben de vrijzinnigen bij de inleidingen, de confessioneelen daarentegen, bij de gedachtenverwisseling de meeste kracht ontplooid. Een berichtgever Schrijft ons : „Jammer dat in dè middagvergadering bijna, geen modernen het woord, voerden. Blijkbaar vertrouwden velen dat een ander het wel zou doen. Eenig overleg is in de toekomst, niet. overbodig"; Wij vragen óns 'af: 'moet men daartoe vooraf overleg plegen? En was er aan deze zijde zoo weinig aandrang tot het afleggen van een getuigenis ? Ovérigens, zou, behalve het-getal van hun sprekers ook niet dit de modernen op den achtergrond hebben gehouden, dat ieder hunner uiteraard een persoonlijk getuigenis geeft terwijl van de andere zijde steeds een gezamelijke' program-eisch wordt verkondigd ? en zet niet, in een openbaar debat dit bepaaldelijk aan de Confessioneelen eigenaardige kracht bij, dat zij onveranderlijk de schablone hanteeren?
Wij spreken van „schablone", bepaaldelijk in gedachten aan wat de hoofdwoordvoerders van confessioheelen en gereformeerden in hun referaten neerlegden; het zou zóó te knippen zijn uit hun blaadjes. Maar in de discussie zelve had het woord van hun voorgangers Schokking, Kromsigt, Karres, kleur en glóèd, en een hartstochtelijkheid, die, naar wij meenen, - in de discussie bij de moderne woordvoerders altezèèr gemist werd. Maar ook bij het temperamentvolle woord heeft hij veel voor, die zijn eischen kortweg weet te formuleeren in een bekende figuur: de stempelspreuken van de streng-orthodoxen zijn bekend en deden haar kracht gelden.
Op een vergadering móet dit indrukwekkend werken en éen indruk geven van onverzettelijkheid; wie echter let op de kerkelijke pers én bedenkt hoezeer repetitie daar de vaardigheid oefent, . hoe men daar andersdenkenden praten laat, zonder zelfs een poging tot weerlegging te doen, en zich .blind tuurt op een visie die men zich nu eenmaal ingedacht heeft en waarbuiten men niet wil of kan zien, "—' die spreekt niet meer als sommige' debaters van 'de massiviteit van het confessionalisme en hét reëele' van hun zaak.«
Ds. S.K. Bakker schrijft over de Haagsche vergadering in De Hervorming:
«Dé behandeling der belijdeniskwestie gaf mij den indruk dat het confessioneele gevaar door hét geraas dat de heeren maken veel grooter lijkt dan het is. Hoewel velen hunner woordvoerders zich lieten hooren, was toch dé groote'meerderheid der vergadering hun streven niét sympathiek gezind. De ethischen, 'zoö meende ik te gevoelen — en sommige particuliere uitlatingen bevestigen dit — zullen zich wel honderd' maal bedenken voordat zij zich vöor hun zegekar laten spannen. Het is goed geweest dat wij eens bij elkaar waren. Nu hebben wij aan den lijve gevoeld dat mét' dé confessioneelen een vredig samenleven onmogelijk is. "Wie de kollega's Eringa én van Grieken, in wie de 17e eeuwsche geest wel géïncarneerd lijkt, hoorde' zal zich daarover nimmer weer illusies maken. .
»Hoewel de 'meeningen scherp tegenover elkaar stonden, was nochthans de toon waardig. Daarop ten minste kan onze kerk trotsch zijn, dat zij twee duizend onverzoenlijke tegenstanders kan laten vergaderen' over zoo'n onderwerp en dat het debat geen óogenbltk". uit den toon valt.
»Wat de inleidingen betreft èn de speech van dr. Niemeijer, en die van dr. Bleeker mochten er zijn. Ze waren volkomen op de hoogte die hét onderwerp eischte. Bij het debat bleek het jammer, dat de modernen zich niet onderling hadden verstaan. De een heeft blijkbaar vertrouwd dat de ander het wel doen zou. Daardoor hebben zij niet dat aandeel in dé discussies genomen, dat we hadden moeten hebben hoewel ongetwijfeld zeer goede dingen zijn gezegd." Dr. Niemeijer was echter in zijn repliek voortreffelijk.
De drie voordrachten over het tweede punt, dat des avonds voor een uit den aard der zaak (de avondverg. was een verrassing) weinig voltallige vergadering behandeld werd, waren elk op zich zélf uitnemend.
Merkwaardig was dat Meijers woord, van het begin tot het eind socialistisch gedacht, vrijwel zonder tegenspraak bleef. Zelfs zijn uiting, waarin hij het goed recht in onze kerk van republikeinsche ggevoelens bepleitte.
*Uit dé gëhéele behandeling bleek 'gelukkig, dat in onze kerk vélen zijn, die déze dingen met niét minder liefde overdenken dan de belijdeniskwestie
***
Uit de N.R.CT van Zaterdag 18 April avondblad A knippen we het volgende relaas
»De Dordtsche synode was een vergadering van den staat, niet van de kerk. Maar dit kerkcongres van 16 April 1914 is geheel en uitsluitend een kerkelijke en kerkrechtelijk wettige vergadering geweest, ', alle haarklooverijen der confessioneelen ten spijt.
Wordt de Dordtsche synode als een achtbare 'én' deftige vergadering beschreven, moeilijk kan zij'öp den toeschouwer dieper'indruk hébben gemaakt dan dit bijeenzijn van bijna tweeduizend ambtsdragers der' Ned. Herv. Kerk, die de voor deze gelegenheid al; bijzonder geschikte Groóté Kerk juist geheel vulden. Op zichzelf reeds één indrukwékkénde aanblik, die kop aan kop gevulde banken; té indrukwekkender, als men bedenkt, dat élk dezer hoofden als middelpunt kan gelden van een afzonderlijken kring van godsdienstig leven. Toen üit hét gebed dér opeengëdrongen menigte hoofden omhoog rees en weer neerdaalde; toen al deze mannenstemmen tezamen een lied aanhieven: toen'éen eenvoudige gemeénschappëlïjke beweging als het ontstaan van een beschrijvingsbrief of het zich verheffen van zijn zitplaats door de talrijkheid der vergadering werd tot een oorvërdoovërid' geraas, kréég nien wél zeer sterk den indruk van hét' massale, dat éen »volkskerk" van de klëinere kerkgenootschappen" onderscheidt. Maar grootsch werd deze betooging Van kracht en eenheid éérst, toen dëze reusachtige vergadering onder volkomen stilte uren aaneen aandachtig bleek té kunnen töeluisteren naar hetgeen haar gemeenschappelijke levensbelangen zelf nauw raakte. De voorzitter die eerst voor de kansel en niet vanaf de kansel het woord voerde was van onze plaats volslagen onverstaanbaar; zijn openingsgebed klonk als, een lied zonder woorden, en kon met eenige inspanning als een zacht gemurmel in de verte worden opgevangen. Ofschoon op dat oogenblik bedenkend, dat door de onverstaanbaarheid dér sprekers deze bijeenkomst zou moeten mislukken, zullen toch zeker velen beseft hebben, dat de vergadering ook in dat geval als schouwspel, als betooging reeds'geslaagd kon heeten en door sterk suggestieven invloeden belangrijk zou kunnen zijn geweest. Want dit congres zou ook dan toch hebben kunnen gelden' als een volledige vertegenwoordiging der Ned. Herv. Kerk; telkens en telkens weer moesten wij ons over déze volledigheid verbazen, ' als we de meest üitéénlopende en ook de meest buiten het kerkelijk vereenigingsleven staande personen hier opmerkten; er werd er zóó goed als niet éën gemist. '
Den ganschen morgen bleef déze verheffénde indruk en eenheid ongerept; slechts één'oogenblik dreigde verstoring, en wederom wilde hét' dé humor van het noodlot, dat het juist dé spreker van den »wettige weg", ds." Jac.' Eringa, moest zijn, die zich tot* tweerriaal tóé tegen den voorzittershamer verzette en onder stijgenden weerzin dér vergadering bleef doorsprekën, tot de synode, die de wacht bij den kansel betrók, hem dit door krachtdadig optreden belette. Dé 'Vergadering, totnogtoe onverbeterlijk stil, bleef onrustig tot het krachtig, galmende preektopn geluid van den Gereformeerden spreker ds. van Grieken de aandacht terug deed keeren.
Doch toen in den middag de gedachtewisseling was ingezet, bleek al spoedig hoe schijnbaar deze eenheid was. Voor velen is het een openbaring geweest, dit uur waarin ze de klanken hoorden uit het tegen hen overgestelde koor in de gemeenschappelijke kerk. Men kon de verbazing, soms ergernis, schik over het ongewone ook wel, op de gezichten der vrijzinnigen lezen, toen daar in onverpoosde opeenvolging de strijdbare helden der orthodoxen met groteske neusklanken den banvloek uittrompetten over hen, die heidensche keizers en wijsgeeren boven den opgestanen Christus heetten te stellen. Het was een droefgeestige litanie, waar bovenuit echter nu en dan hartstochtelijke vlagen van geestdrijverij opklonken. Geen wonder, dat een zachtzinnig man als ds. Hovy het angstig begon te vinden met deze broederen nog langer in't zelfde huis te wonen en tot uiteengaan aandrong, en dat een woordvoerder der modernen uitriep, dat hij zich met de zijnen als in Bogerman's tijd hier geen raadsman maar gedaagde gevoelde. De modernen waren trouwens met hun woordvoerders bij de gedachten wisseling zoo ongelukkig, als ze met hun sprekers in de morgenuren fortuinlijk waren geweest.
Er heerschte nog al wat ontstemming over 't gebrekkig overleg, dat hen belet heeft met hun groote mannen in't vuur te komen en hen er in moest doen berusten, dat op dit gewichtig oogenblik de verdediging hunner belangen aan een paar dii minores werd toevertrouwd. De meer „algemeen" vrijzinnigen, dr. van Senden en dr. Hulsman, maakten gelukkig voor de vrijzinnige linie als geheel genomen veel goed. Ook van ethische zijde werden voortreffelijke woorden gesproken. Doch ondanks sommige oogenblikken van welsprekendheid, mag de vraag worden gesteld, of van een gedachtewisseling eigenlijk wel spraken kan zijn geweest, waar de beide partijen op zóó uiteenloopend standpunt stonden, dat ze elkander onmogelijk konden begrijpen, laat staan waardeeren. Treffend kwam de tegenstelling uit in de verklaring van dr. Kromsigt, dat hij zich niet in de woorden der vrijzinnige sprekers kon begeren, omdat hetgeen zij zeiden „buiten de orde" was, daar het immers lijnrecht indruischte tegen hetgeen art. 11 Alg. Regl. eischt, n.l. de handhaving der leer. Wij zijn bij het aanhooren dezer „gedachtewisseling" versterkt in onze meening, dat het verschil tusschen confessioneel en vrijzinnig aanzienlijk dieper ligt dan louter in de verstandelijke sfeer.
Kunnen twee zoo weinig tezamen hooren de groepen blijven samenleven in hetzelfde kerkgenootschap ? En zoo ja, op welke formule? De door dr. Niemeyer voorgestelde belijdenisvragen dunken ons niet bizonder gelukkig geformuleerd; dan zal het vervangen van de belijdenisvragen door de tegenwoordige proponentsformule raadzamer blijken; temeer omdat op dit punt alle vrijzinnige groepen kunnen samengaan. Terecht is echter reeds ter vergadering opgemerkt, dat de belijdenis nog meer te vinden is in de prediking, die men gemeenschappelijk aanhoort, de gezangen, die men gemeenschappelijk zingt en de liturgische symbolen, waarvan men zich gemeenschappelijk bedient, dan louter in de bevestigingsvragen.
Ging de vergadering des middags uiteen met het toch voor ieder ten slotte ook weer onbevredigende denkbeeld, dat de eenige oplossing van het vraagstuk boedelscheiding zou zijn, toen des avonds het tweede punt der agenda in behandeling was gekomen, kwam er een verheffende geest van verzoening over de menigte. De avond, met zijn korte en zakelijke redevoeringen, welker inhoud voor 't werkelijke leven toch zoo uitermate veel belangrijker was dan het dorre g«schil over de leer; de avond met zijn getuigenissen van echt Christelijke ontferming; met zijn ruime verdraagzaamheid, die zich zelfs niet ergerde aan een sociaal-democratisch predikant op den kansel der hofstad; met zijn hoogen ernst en verheven gemeenschapszin, zich uitend in het onmiskenbare verlangen tot eendrachtelijk samenwerken in den geest der Christelijke liefde, werd nogmaals tot een betooging van eenheid en kracht, nu van zooveel meer waarde, omdat ze de felle stormen van den middag bleek te hebben doorstaan.
Praktische gevolgen moge deze bijeenkomst voorshands niet hebben gehad, dat het Haagsche kerkcongres van 16 April 1914 zonder belang is geweest, zal niemand thans na afloop meer durven beweren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1914
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's