Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VRAAG. Hoe moet een orthodoxe Kerkeraad handelen met jongelui die ergens elders, waar een moderne prediking is, belijdenis hebben afgelegd en zijn bevestigd?

ANTWOORD, Onlangs hebben we daar een en alnder over gezegd en door allerlei drukte zijn we er toen niet nader op terug gekomen, hoewel ons nog wel een en ander toen gevraagd is.

Laat ons in 't kort nu nog weer eens over deze zaak iets mogen zeggen.

Onze Reglementen laten toè, dat jongelui naar een andere gemeente gaan öm belijdenis af te leggen en bevestigd te worden.

Hoe nu die bizondere reglementen voor Godsd.onderw., voor de Kerkeraden enz. enz, er ook mogen uitzien dit blijft een onomstootelijke waarheid, dat art. XI van het Algemeen Reglement (het hoofdreglement, de grondwet voor onze Herv. Kerk) boven al de bizondere reglementen staat.

Steeds — óok bij al het schikken en plooien in de biz. reglementen — blijft onomstootelijk staan: dat ieder Bestuur, ook elke Kerkeraad de leer der Kerk heeft te handhaven. Dat zetten we daarom voor op.

De biz. reglementen die allerlei schikkingen maken mogen dus nooit zóo uit gelegd worden, dat de leer der Kerk onderste boven mag worden geschopt.

Wel mogen er allerlei schikkingen worden gemaakt om zooveel mogelijk elkaar te hulp te komen, haar net precies het omgekeerde te doen wat het Algemeen Reglement voorschrijft mag natuurlijk niet.

Dat kan een klein kind begrijpen. Dat staat dan ook zoo vast als een paal boren water.

Wat die leer of belijdenis der Kerk betreft, vervat in de belijdenisschriften der Kerk — het Regl. op het Godsd.onderwijs, dat de zaak der "aanneming" en «bevestiging" regelt, handelt daar óok over.

Er moet bij de aanneming aan de jongelui gelegenheid gegeven worden «niet alleen om van hunne verkregen kennis te doen blijken maar ook om belijdenis af te leggen van hun Christelijk geloof. (Zie art. 38 op het Godsd.onderwijs.)

Dat christelijk geloof moet dus ook uitkomen. En het moet in het midden van de Ned. Herv. Kerk zijn naar het beginsel en het karakter van die Kerk, welke begrepen zijn in hare eigene belijdenisschriften.

Zulks moet voor de afgevaardigden van den Kerkeraad ter plaatse waar ze belijdenis doen blijken.

Daar moet althans gelegenheid voor gegeven worden. Want het gaat volgens art. 38 niet alleen om kennis, maar ook om het geloof. En niet alleen moet dat in de pastorie of Kerkekamer blijken bij de "aanneming, " maar bij die aanneming moeten de' a.s. lidmaten vernemen, dat zij ook in het openbaar belijdenis van hun geloof zullen moeten afleggen en wel door in het midden der gemeente op bepaalde vragen te antwoorden.

Die vragen zijn voorgeschreven. En ze zijn zoo gesteld, dat er in die vragen »een belijdenis vervat is", gelijk er ook een «verklaring" en «belofte" in voorkomt.

Zie art. 39 van het Regl. op het Godsdienstonderwijs. Die vragen zijn voorgeschreven.

Geheel in een vorm gegoten zooals ze gebruikt kunnen worden.

En zooals ze ook moeten gebruikt worden. Wel niet woordelijk.

Maar toch wel wat de geest en de hoofdzaak van de belijdenis, daarin vervat, betreft.

Dat staat duidelijk voorgeschreven. Dat is door de Synode in de bekende circulaire van Aug. 1912 bovendien nog eens nadrukkelijk aan alle Kerkeraden aangeschreven.

De Kerkeraden hebben voor het stellen van die vragen te zorgen.

Althans het komt voor hun rekening dat ze zoo gesteld worden, dat geest en hoofdzaak van de belijdenis in de vragen vervat ook tot haar recht komen. In alle gemeenten, zoowel orthodox als modern.

Vragen die niet naar den geest van art. 39 zijn en niet de hoofdzaak van de belijdenis, daar voorkomend, bevatten, zijn geoorloofd en verboden in onze Kerk.

Alles staat - dus onder Art. XI Algem. Regl. — en is nader geregeld in art. 38 en art. 39 Regl. op het Godsd. onderwijs.

Woordelijk behoeven de vragen niet te worden gedaan.

Zakelijk moeten de gestelde vragen evenwel met de voorgeschrevene vragen van art. 39 overeenkomen.

En ziet — daarmee wordt nu door menige moderne kerkeraad de hand gelicht.

Men kan die vragen trouwens ook niet doen in een moderne gemeente, als men eerlijk is.

Men kan zakelijk niet blijven in het spoor van die vragen.

Daarvoor is de moderne gedachte veel te veel in strijd met Gods Woord en onze belijdenis.

En in plaats dat men eerlijk heen gaat blijft men in onze Herv. Kerk, om nu brutaal met de belijdenis te knoeien en met de Reglementen de hand te lichten.

Daar zijn bewijzen voor.

En daarom moet geen enkele orthodoxe kerkeraad voortaan meer leerlingen inschrijven in de lidmatenregisters zijner gemeente, alvorens zich te wenden tot het Class. Bestuur met het verzoek: wel te willen onderzoeken of bij de bevestiging van die en die op dien en dien datum in die of die gemeente aan art. 39 Regl. op het Godsd. onderwijs voldaan is en vragen zijn gesteld, die in geest en hoofdzaak de belijdenis, de verklaring en de belofte van die vragen uit art. 39 Regl. op het Godsd. onderwijs bevatten.

Men kan dat verzoek doen met verwijzing naar art. 13 algem. Regl. en op grond van de willekeurige handelwijze van menigen Kerkeraad, waarvan het bewijs geleverd is.

Op grond ook van de verklaring van het Class Bestuur van den Haag, van April 1914, waardoor de vragen, in de moderne Gemeente Rijswijk gedaan, veroordeeld zijn.

Het Classicaal Bestuur heeft dan als staande boven beide Kerkeraden, te onderzoeken en te beoordeelen of aan art. 39 voldaan is.

Is daaraan voldaan dan moet en kan men natuurlijk inschrijven — waardoor men de nieuwe lidmaten onder eigen opzicht krijgt om dan verder te handelen gelijk men meent te moeten handelen.

Is er niet aan art. 39 Regl. op het Godsd. onderwijs voldaan (zooals b.v. naar het oordeel van het Class. Best. te 's Gravenhage in de gemeente Rijswijk niet naar art, 39 is gehandeld, door vragen te stellen die niet in geest en hoofdzaak met de voorgeschrevene overeenstemmen) dan behoeft men natuurlijk niet in te schiijven.

Wij meenen dat dit de aangewezen weg is.

Dezen weg te bewandelen wordt ons opgelegd door de ongeoorloofde en dwaze practijken der modernen.

En het is een weg, die geheel reglementair is. (Zie art. 13 Algem. Reglement).

Gaat een kerkeraad eigenmachtig weigeren om in te schrijven, dan loopt men vast.

Waarom ? De eerste regel van het Gereformeerd Kerkrecht zegt het ons,

Immers is een van de grondbeginselen van ons Gereformeerd Kerkrecht, dat ieder zich bepalen zal binnen eigen grenzen en de eene kerkeraad niet zal heerschen over de andere. Men moét binnen de grenzen van eigen bevoegdheid blijven.

En dat doet de Kerkeraad van A. niet wanneer hij de handeling van den Kerkeraad van B. eigenmachtig gaat onderzoeken, beoordeelen en veroordeelen.

De Kerkeraad van A, mag een handeling van den Kerkeraad van B. niet naar eigen oordeel krachteloos maken.

De Kerkeraad van A. moet met deze zaak hóoger op. Vroeger — naar de Class. Vergadering, opdat in deze meerdere vergadering, waar meerdere Kerken samen kwamen, over een kwestie tusschen den Kerkeraad van A. en den Kerkeraad van B. moest worden gel)andeld.

En dus nu — naar het Class. Bestuur. Op grond van art. 13 Algem. Reglement. En dat Bestuur moet dan oordeelen.

AVant de roekelooze schending van de reglementen door de modernen geeft aanleiding te over. En de Kerkeraad van B. mag maar niet doen wat men wil, te meer daar zijne handelingen in de gemeente van A. ingrijpen. Het Class. Bestuur om raad en hulp gevraagd zijnde moet dus optreden en oordeelen.

En zoo wandelt men in rechte wegen, wat ons kerkelijk leven betreft.

Dat intusschen die woorden «althans wat geest en hoofdzaak betreft» uit art. 39 Regl, op het godsd. onderwijs uit moeten, is duidelijk.

Wij willen nóg iets opmerken. En dat is dit:

Zoolang men geen belijdenis des geloofs heeft afgelegd staat men niet onder kerkelijke tucht. Wel natuurlijk onder kerkelijk opzicht; maar niet onder kerkelijke tucht, gelijk art. 3 van het Regl. voor kerkelijk opzicht en tucht luidt: »Het kerkelijk opzicht strekt zich uit tot allen, die volgens art. 2 van het Algemeen Reglement, door belijdenis, doop, geboorte als anderszins tot de Nederl. Hervormde Kerk behooren.

Aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten .... «

Heeft men dus lidmaten moeten inschrijven, dan komen zij van zelf onder opzicht en tucht van den (orthodoxen) Kerkeraad.

En deze staat allereerst onder Art. XI Algem. Regl. dat voorschrijlt handhaving van de leer der Kerk. Vervolgens onder art. 148 Regl. voor de Kerkeraden, dat zegt: «het toezicht op de belijdenis en den wandel van de leden der gemeente is opgedragen aan den Kerkeraad». En eindelijk onder art. 3 al. 2 Regl. voor kerkelijk opzicht en tucht dat zegt »Aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten... ter zake van onchristelijken wandel, van openbaren strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Herv. Kerk vervat in art. 39 Regl. op het Godsd. onderwijst.

Ieder lidmaat mag dus niet gelooven, belijden, propageeren wat hij wil. Hij zal in de lijn van de beginselen van de belijdenis der Herv. Kerk moeten blijven, zooals die nader ontvouwd zijn in art. 39. En zeker, art. 39 is volstrekt niet alles omvattend in zake de belijdenis der Kerk, maar de belijdenis aangaande een drieeenig Goddelijk Wezen is daar toch weergegeven en Jezus Christus wordt daar als de Zaligmaker van zondaren en de Heere Zijner Gemeente geëerd.

De Kerkeraad behoeft dus volstrekt niet ieder maar te laten gelooven, belijden en propageeren wat hij of zij wil. De Kerkeraad heeft als dure roeping en hooge plicht op de belijdenis der lidmaten toe te zien en bij openbaren strijd met de hoofdbeginselen der Herv, belijdenis tusschenbeide te komen.

De Kerkeraad behoeft volstrekt niet ieder toe te laten tot het Avondmaal,

De vragen die voor de Avondmaalsviering gedaan kunnen worden bewijzen dat.

De Kerk wil dat er opzicht en tucht zal zijn. In beginsel is onze Herv. Kerk een belijdende Kerk. En wanneer iemand eerlijk voor de hoofdbeginselen van onze belijdenis gesteld wordt, zooals die in art,

39 Regl. op het Godsd.onderwijs en in de vragen voor de Avondmaalsviering en in de vragen van het Doopsformulier liggen, dan moet hij — modern zijnde— èn van den Doop èn van het Avondmaal zich terug trekken naar eigen getuigenis en belijdenis zal hij dan, bij samenspreking met den Kerkeraad, openbaren in beginsel met de belijdenis der Herv. Kerk te verschillen.

In een drieëenig God gelooft de moderne niet — zooals de belijdenis onzer Herv. Kerk dat uiteenzet.

Jezus Christus te erkennen als Gods Zoon en Zijn bloed te roemen als de losprijs van arme zondaren kan en wil de moderne niet — zooals de belijdenis onzer Herv. Kerk dat eischt.

En zoo loopt men vast. Als men het maar eerlijk bespreekt en kerkelijk behandelt.

Een herderlijk bezoek (predikant en ouderling) kan het begin zijn, (Zie art. 4 Regl. Kerkel. opzicht en tucht).

Daarna kan men bedoelde lidmaten (zie art. 5, 7 en 8 Regl. voor Kerkel, opzicht en tucht) voor een commissie uit den Kerkeraad of voor de volle vergadering laten komen. Terwijl art. 9 van voornoemd Regl. zegt: «Die voor een Kerkelijk college geroepen wordt is verplicht in persoon en zonder bijstand van een ander als raadsman of zaakgelastigde, te verschijnen."

Zeker — hier liggen veel moeilijkheden, voetangels en klemmen.

Maar onze Herv. Kerk is een belijdende Kerk. Alle Kerkeraden staan onder art. XI Algem. Regl. dat handhaving van de belijdenis eischt.

En modernen enz, die openlijk in strijd zijn met de hoofdbeginselen onzer belijdenis leggen het er op toe om door woord en daad den ondergang onzer Herv. Kerk te bewerken. Daarom moeten de Kerkeraden toezien. En naar 't geen mogelijk is in onze Herv. Kerk onder de huidige organisatie moet door iedere Kerkeraad eerlijk, ernstig, en zoo getrouw mogelijk worden gewaakt.

Onze Kerk is geen Kerk waar wettelijk leervrijheid heerscht.

Integendeel. Die dat drijven willen gaan tegen alle wetten in en verwoesten de Kerk.

En dat moeten ze niet straffeloos langer kunnen doen. Daarom moet er worden gewaakt en gedaan wat mogelijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Vragenbus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's