Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. Openb. 21 : 4.

Een heerlijke toekomst.

De openbaring van Johannes is veelzins een duister boek. Er komen dingen in voor, die zwaar zijn om te verstaan. En dat is ook geen wonder ook. Immers het laatste bijbelboek opent een vergezicht op de eeuwigheid. Daarom wordt er ook zoo vaak in beeldspraak gesproken. Alleen in een beeld toch kan tot ons bewustzijn gebracht worden de heerlijkheid van het Godsrijk. De bedeeling der eeuwigheid zal eenmaal een geheel andere zijn dan wij hier kennen. In de toekomstige Godstad wordt saamgebracht al wat lieflijk is en welluidt, maar vernieuwd, herschapen, opgevoed tot zijn hoogste heerlijkheid.

Ziet, wanneer wij lezen in het toekomstboek van Gods kerk dan krijgen wij telkens den indruk, dat al wat hier op aarde nog aan schoonheid te vinden is, eens in het niet zal zinken bij de heerlijkheid, die volgen zal. Wat in het Sion, dat boven is, gevonden zal worden, streeft het kloekst begrip ver te boven. Het is dan ook nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar dat weten wij, dat hetgeen geen oog heeft gezien en in geen 's menschen hart is opgeklommen, bereid wordt aan allen, die God liefhebben.

Als Johannes, in den geest zijnde op den dag des Heeren, een blik gegund werd op die zalige toekomst van Gods kerk, dan zag hij allereerst de heilige stad, het nieuw Jeruzalem nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid, die voor haren man versierd is.

En, zoo volgt er dan, ik hoorde een groote stem uit den hemel, zeggende: „Ziet, de tabernakel Gods is bij de menschen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God zelf zal bij hen en hun God zijn."

Dat is al reeds éen trekje van de toekomstige zaligheid, die Gods gemeente wacht. Dezelfde aarde nu de schouwplaats van zooveel strijd en ellende, zal dan gesierd zijn met gerechtigheid en de verlosten zullen er op wonen. Ja dan gaat het woord in vervulling :

De bergen zullen vrede dragen; De heuvels heilig recht.

Maar dat zal eerst dan zijn, als de profetie in de dagen van ouds tot het Israel Gods gesproken, werkelijkheid, wordt: „De Heere: zal u wezen tot een eeuwig licht en uw God tot uwe - sierlijkheid. Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal haar licht niet intrekken, want de Heere zal U tot een eeuwig licht wezen en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen. En uw volk zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten, zij zullen zijn een spruit mijner plantingen een werk mijner handen, opdat Ik verheerlijkt worde."

Zoolang er zonde op de aarde zal zijn, kan deze heerlijke toestand niet komen. De menschen hebben de illusie gekoesterd, dat zij zelf in staat zouden zijn, om zulk een paradijs op aarde te scheppen. Wetenschap, kunst, beschaving en wat niet al zouden er ons brengen. Langs lijnen van geleidelijkheid zou door den mensch het vrederijk hier worden gebouwd.

Hoe bitter is nu de ontgoocheling! Wat wreed spot de werkelijkheid met de mooie theoriën der menschen!

Zij, die leefden bij het Woord Gods, wisten het wel, dat de dwaze verwachting van het onherboren hart niet anders kon baren dan de bitterste teleurstelling. Misplaatst is daarom de aanklacht van hen, die het Christendom aansprakelijk stellen voor de rampen, die de volkeren nu teisteren. Ziet ge, zoo wordt met minachting en spot uitgeroepen, ziet ge 't wel, dat het Christendom nu reeds meer dan 19 eeuwen machteloos bleek om den vrede op aarde te brengen! Vergeten wordt echter, dat de kerk van Christus nooit met de bewering voor den dag is gekomen, dat zij in staat zou zijn het rijk des vredes hier op aarde te brengen. Veeleer heeft zij beleden, dat sinds den val in zonde, hier beneden niet anders zal gevonden worden dan ellende en moeite en strijd. En zoo God in Zijn algemeene genade de zonde niet temperde, het zou een oorlog zijn van allen tegen allen.

Neen, Gods kerk verwacht het niet van beneden maar van boven. Zij houdt vast aan de belofte, dat de Heere Zijn schepping weer zuiveren zal van alle zonde en ongerechtigheid. God zelf is daarmee reeds nu werkzaam. Hij is bezig Zijn Koninkrijk te doen komen. Hij schept een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, waarop de gerechtigheid woont, 't Gaat wel door voor ons raadselachtige en donkere wegen, maar na den nacht van strijden en lijden breekt aan de eeuwige morgen. Dan zal God alle tranen van de oogen afwisschen en ook de dood zal niet meer zijn. Ja, geen rouw of gekrijt of moeite zal er meer gevonden worden. O, met wat zalig heimwee kan Gods kind naar die zalige toekomst uit­ zien ! Het is toch zoo waar, dat het uitnemendste hier nog niet meer is dan moeite en verdriet.

Want het kind van God krijgt niet het minste deel van het leed hier op aarde. 't Gaat met hen door velerlei verdrukking. Vele zijn zelfs de tegenspoeden der rechtvaardigen. Het is waar, dat de weg naar het Kanaan der rust loopt door een huilende wildernis. 'Leven is lijden, zoo wordt er wel eens gezegd, maar op wie zou het meer van toepassing zijn dan juist op de kinderen Gods? Als anderen soms geen banden kennen tot hunnen dood toe, daar zijn zij in de moeite en worden geplaagd. En, o als dan hun oog gesloten is voor de heerlijkheid, die God voor hen heeft weggelegd en zij zien alleen op het lyden van dezen tegenwoordigen tijd, dan rijst de klacht: „Zou de Heere het wel weten en zou er wel wetenschap zijn bij den Allerhoogste ? "

Dan staan zij verbijsterd, tot dat zij in Gods heiligdommen ingaan. Want dan wordt het anders. Als zij een blik mogen slaan op het heerlijk einde, dan, gaan zij „weer bemoedigd voort, wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop, immers zij zijn in hope zalig. De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop en daarom waakt het heimwee op naar de dingen, die niet worden gezien. En zoo stemmen zij in met den apostel Paulus, als hij zegt: „Het lijden van dezen tegenwoordigen tijd is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal worden geopenbaard."

Dan zal er geen traan meer worden geschreid, want God zal alle tranen vam hunne oogen afwisschen.

De oorzaak van elke droefheid neemt Hij weg en eeuwige blijdschap zal op hun hoofden zijn. O, wat zal de Heere het toch wel maken met al Zijn volk, als Hij ze zal inleiden in Zijne heerlijkheid!

Daar zal al het lijden zijn vergeten, want daar zal geen dood meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite, de eerste dingen zijn er niet meer. Zo zijn weggegaan, immers de macht der zonde is voorbij voor altijd, voor eeuwig.

Laat ons dat laatste goed vasthouden. De zonde en zij alleen is de oorzaak van alle ellende, die er bestaat. Zij is de moeder van alle leed en verdriet. Wanneer wij dit voorbij zien, komen we tot allerlei verkeerde gevolgtrekking in het opbouwen van onze levens en wereldbeschouwing. Het geen rekening houden met het feit der zonde leidt dan tot allerlei misvatting. Gods Woord rekent met de werkelijkheid, met de ontzettende werkelijkheid der zonde. Zij alleen is de wortel van alle ellende. Wrang, zeer wrang zijn hare vruchten. Zij heeft de gansche schepping ontredderd. In haar uitwerking is ze verschrikkelijk. Ze draagt in zich den dood in zijn vollen omvang. Daarom moeten we van die zonde in de eerste plaats worden verlost. Ons door de zonde gansch verdorven bestaan moet vernieuwd en herboren worden. Uit onszelf zijn wij daartoe geheel onbekwaam. Wij kunnen onszelf niet wederbaren. Immers we zijn in misdaad en zónde dood. Wij kunnen niet anders dan zondigen. Alleen Gods genade is machtig een dooden zondaar levend té maken. Hier in dit leven moet deze verandering plaats grijpen. Want het is niet zóó, dat de dood het einde van het lijden en het begin van eeuwige zaligheid is. Neen, wie hier door Gods genade niet levend gemaakt en van zonde verlost wordt, die blijft onder Gods toorn en zal het leven niet zien. Met onverzoende zonden kunnen wij geen mede­ burger der heiligen worden. Want in de Godsstad komt niet in, iets dat verontreinigt of gruwelijkheid doet, maar alleen zij, die geschreven staan in het boek des levens des Lams.

De vraag, die hier opduikt, is dus deze: weet gij alreede, dat uw zonden verzoend zijn? Alleen voor Gods verloste gemeente breekt eenmaal een heerlijke toekomst aan. Kunt gij door genade zeggen dat ge daarvan een levend lidmaat zijt? Met minder kunt gij niet toe voor de eeuwigheid. Of gij al den naam hebt, dat gij leeft, doch in werkelijkheid dood zijt, baat u niet. Integendeel, dat zal uw oordeel des te zwaarder maken.

Daarom, onderzoek uzelf nauw. Zoo gij de zonde nog niet hebt leeren vlieden en haten, leeft gij op voet van oorlog met God. O hoe zult gij voor Hem bestaan, die een verterend vuur is voor den goddelooze? Nog wil de Heere vrede met u maken. In Jezus Christus wil Hij zich over zondaars ontfermen. Want Hij droeg de straf, die ons den vrede aanbrengt. Wend u dus naar Hem toe en word behouden, nu 't nog is de welaangename tijd.

Indien gij uw nek blijft verharden en naar Gods stemme niet hoort, dan kan 't niet anders, of gij wordt buitengeworpen in den poel van eeuwigen jammer. Zie dan wel toe en hoor des Heeren Woord. Och, dat gij nog een arme vluchteling mocht worden naar den troon der genade, dan zult gij wel alles moeten achterlaten, maar een schat daarvoor in de plaats vinden, die meer waard is dan het fijnste goud op aard; Denk er toch wel aan, dat de wereld voorbijgaat met al hare heerlijkheid. Maar, die den wille Gods doet, die blijft tot in eeuwigheid. En dit is de wil van God, dat gij gelooft in Hem, die gegeven is tot een verzoening voor onze zonden. Hij is het alleen, die de poorten ontsloot van de Godsstad. Alleen in Hem en door Hem kunt gij ingaan in 't nieuw Jeruzalem.

Zalig ons, als wij door genade getrokken, het Lam mogen volgen, waar het ook heen gaat. Hoe moeilijk dan ook de weg zij, het eind is zeker zalig. Hij, die getrouw is, heeft het beloofd, dat Hij alle tranen van de oogen Zijns volks zal wegwisschen. Na lijden volgt verblijden.

O zeker, de wereld spot met de toekomstverwachting van Gods gemeente. Ze noemt dat smalend „een wissel op de eeuwigheid." Maar wij weten, dat God geen man is, dat Hij zou liegen. Hij zal Zijn Woord gestand doen. En bovendien, in beginsel wordt de eeuwige vreugde reeds hier in het hart van Gods volk gesmaakt. Als zij staan op den Nebo des geloofs, dan blikken ze over den Jordaan des doods heen, in het land van Immanuel. Dan zingt het daar in hun hart:

De schoonste plaats mat gij met ruime snoeren O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren.

En waar deze ervaring des geloofs ons deel is, daar hebben we ook het onderpand van de zaligheid, die voor al Gods volk bereid is. Dan behooren wij tot hen, van wie geschreven staat: „Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion." In het Nieuw Jeruzalem, de stad des vredes, waar geen leed meer wordt gedaan, geen moeite wordt gevonden, geen gekrijt wordt gehoord, geen rouwkleed wordt gedragen, geen traan wordt geschreid, want de eerste dingen zijn weggegaan en ziet het is alles nieuw geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's