Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beroering in de Kerk.

Er is al heel wat beroering geweest in onze Ned. Hervormde Kerk de laatste honderd jaar!

Vooral na een of andere belangrijke wijziging in de kerkelijke reglementen kwam er nog al eens wat beweging in de gelederen.

Zoo b. V. in het jaar 1885.

Toen hadden een zeventigtal predikanten (de geschiedenis herhaalt zich I) een adres aan de Synode gericht, om de nieuwe proponentsformule te wijzigen en daarvoor de oude weer in de plaats te stellen.

In 1882 toch had men nog al diep de schaar in het onderteekeningsformulier gezet en nog al groote verandering gebracht in de proponentsformule — en nu meende - een 70-tal predikanten, dat dit op den duur de grootste ellende zou brengen in de Kerk en de Kerk zou uiteen doen spatten.

Daarom verzocht men de proponentsformule van 15 Januari 1883 te wijzigen en weer de oude van 1 Januari 1855 in werking te stellen. Want was die formule van 1855 nu juist niet volmaakt te noemen, zij was toch honderdmaal beter dan de nieuwe van 1883.

Het verzoek van de 70 predikanten haalde evenwel niet veel uit. Want volgens de Kerkelijke Courant van 22 Aug. '85 blijkt wel, dat de Synode er geen zin in had, om op hun wensch in te gaan.

Dat heeft veel verbittering gegeven. Want het was duidelijk, dat men de ongebondenheid voor de vrijzinnigen zoo groot mogelijk wilde maken, terwijl men de ernstige bezwaren van duizenden in de Kerk als niets achtte!

Van Gods Woord en van de belijdenis mocht niét gesproken worden in de proponentsformule. De vrijzinnigen mochten volstrekt niet bemoeilijkt worden in eenig ding. En of daardoor de grondslagen der Kerk werden losgewoeld, de Christus, der Schriften werd gehoond en Gods inzettingen werden verworpen — daar bekommerde men zich niet om.

Als de vrijzinnigen maar vrij bleven — dan moesten de orthodoxen zich maar in de omstandigheden schikken en stilzwijgen.

Evenwel hebben de orthodoxen voorspeld, dat het tot groote schade voor de Herv. Kerk zou worden, indien, men aldoor naar Links keek om Links te behagen — welke profetie ook is uitgekomen!

Nu is er weer een verzoek geweest — nu van een 60-tal predikanten — om wijziging (verscherping) aan te brengen in de proponentsformule en verandering in de belijdenisvragen.

De proponentsformule toch? is veel te slap.

En wat de belijdenisvragen aangaat: in 1880 heeft men art. 39 Regl. op het Godsd.onderwijs zóo geformuleerd, met de woorden „althans wat den geest en de hoofdzaak betreft", dat nu ieder belijder eigenlijk mag gelooven, wat hij wil en ieder van de predikanten mag vragen wat hij verkiest.

De éénheid der Kerk is daardoor verbroken.

Voor alle wind van leer is daarmee de deur opengezet.

Ook is alle tucht in zake de leer daardoor in beginsel afgesneden, want nooit heeft men eigenlijk verhaal op iemand wat zijn belijdenis aangaat, daar hij zeggen kan en zal: „mijn opvatting is anders dan de uwe — en ieder van ons heeft ten slotte evenveel recht met zijn persoonlijke opvatting."

Ieder is zijn eigen rechter, om te beslissen wat hij in geloofszaken voor zijn overtuiging te houden heeft. Want het staat in 't geheel niet vast, wat iemand te gelooven heeft en belijden moet. om lidmaat te worden van de Herv. Kerk. Zelfs de hoofdzaak is niet bepaald en de geest is niet aangegeven.

Dat hebben zéér velen al sedert lang géi» voeld, dat met de invoeging in art. 39 Regl. Godsd.onderwijs van de woorden „althans wat den geest en de hoofdzaak betreft", die drie verderfelijke dingen binnen onze Herv. Kerk zijn toegelaten: 1e de eenheid der Kerk is verbroken; 2e voor alle wind van leer is de deur wijd opengezet; en 3e alle tucht in zake belijdenis is onmogelijk gemaakt.

En dat heeft al héél wat ellende over de Kerk gebracht; dat zal op den duur haar ondergang worden.

Immers kan een huis, waar ieder z'n eigen heer en meester, z'n eigen koning en rechter is, niet bestaan. Een huis, waar de éen dit wil en de ander weer wat anders, moet immers te gronde gaan!

Duizenden in den lande voelen dat en spreken het telkens uit.

En daarom is er ook een verzoek van predikanten, kerkeraden, classicale vergaderingen enz. gekomen bij de Synode, vragende die woorden „althans wat betreft den geest en de hoofdzaak" in art. 39 Regl. Godsd.onderwijs te doen vervallen.

Dat zou een stap in de goede richting zijn, om de éénheid in de Kerk te bevorderen en de lijn in zake van het belijden en het gelooven in het midden der Herv. Kerk nader aan te geven.

En.... de Synode heeft naar dit verzoek geluisterd.

Aanvankelijk is besloten, die woorden te doen vervallen.

Maar nu is er groote ontstemming en bittere ontevredenheid bij de vrijzinnigen.

Die willen door geen wet gebonden, door geen band belemmerd worden.

Die willen niet, dat de Kerk zelve zal bepalen, wat men heeft te belijden in haar midden.

Neen — zij willen vrijheid, blijheid! Om dan vrij te kunnen loochenen den Christus Gods en onbelemmerd de aloude grondslagen der Geref. Kerk los te woelen.

O! die slimmelingen.

Vrijheid, blijheid — is hun leus. En hun streven is, om rondom die leuze „ieder zal z'n eigen heer 'zijn" groote menigten mee te vergaderen, om mogelijk de voorloopig aangenomen wetswijziging wéér ongedaan te maken.

De vrijzinnigen willen zoo gaarne Babylonische spraakverwarring in het midden van de Herv. Kerk. Ieder moet het recht hebben van bekende woorden en staande uitdrukkingen te maken wat hij wil Waarbij de pijnlijkste botsingen niet kunnen uitblijven — gelijk ieder weet.

Men wil liever een koninkrijk, dat geen wet hééft, en een huis dat tegen zichzelf verdeeld is — dan dat er eenige vaste lijn zou worden getrokken of eenige bindende bepaling-zou zijn.

En daarom die groote drukte en beweging onder de vrijzinnigen, van Friesland tot Zeeland en van N.-Holland tot N.-Brabant en Limburg toe! om de voorloopig aangenomen wetswijziging in zake art. 39 Regl. Godsd. onderwijs ongedaan te maken.

Wie evenwel in 't oog houdt, dat juist de woorden „geest en hoofdzaak" de eenheid der Kerk totaal verbreekt, de deur voor allen wind van leer openzet en elke tuchtoefening totaal onmogelijk maakt, die zal hoe langs hoe meer gaan gevoelen, dat die kleine wetswijziging door de Synode dezes jaars aangenomen weer van de grootste beteekenis is.

En de beweging onder de vrijzinnigen bevestigt ons in de overtuiging, dat we in den goeden weg zijn.

Waarom we ook, al gaf de wijziging lang niet wat we begeerd hadden, toch van harte hopen, dat de voorloopig aangenomen verandering door de Kerk zelve gunstig mag worden ontvangen en door de Synode van 1915 mag worden bevestigd.

Deze eenvoudige wetswijziging heeft groote beginselen ten grondslag en kan van ingrijpende gevolgen zijn, onze Herv. Kerk ten goede.

De eeniggeboren Zoon.

Wanneer de voorloopig aangenomen verandering van art. 39 Regl. op het Godsd.onderwijs in 1915 eens bevestigd mocht worden door de Synode — dan zal ieder predikant in de Ned. Herv. Kerk voortaan als 1ste belijdenis vraag moeten voorleggen aan de nieuwe lidmaten:

belijdt gij te gelooven in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere, en in den Heiligen Geest?

Dan gaat het dus om het belijden van een Drieëenig God: Vader, Zoon en H. Geest.

Wat in de Kerk allernoodzakelijkst is — maai wat de vrijzinnigen juist niet willen.

Zij gelooven niet, dat Jezus waarachtig God is en de ware menschelijke natuur heeft aangenomen, om , als Borg en Losser voor de Zijnen in de plaats te treden.

Zij onderschrijven 1 Tim. 3:16 niet, waar staat: God is geopenbaard in het vleesch". Of wat staat in 1 Joh. 5:20: Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven."

Zij onderschrijven niet wat art. 10 Ned. Gel.belijdenis zegt: „Dewelke is Gods Zoon niet alleen van dien tijd af, dat Hij onze natuur heeft aangenomen, maar van alle eeuwigheid."

Zij willen van de Godheid van Jezus niet weten. En ook belijden zij den H. Geest niet God te zijn, de derde persoon van het Goddelijk Wezen.

En daarom kunnen zij die eenvoudige eerste belijdenis vraag nooit doen en nooit beantwoorden.

Enkelen der modernen mogen nu een grooten mond opendoen en zeggen: „we kunnen die vraag wel doen en wel beantwoorden"— ongetwijfeld staat de zaak zóo, dat, wanneer deze eerste belijdenisvraag, met de duidelijk uitgesproken trinitarische belijdenis, wettig verplichtend is gemaakt, de vrijzinnigen zullen moeten zeggen: „wij kunnen daaraan niet voldoen."

Dat is duidelijk als glas.

En wij durven het er dan ook op wagen, dat dat het resultaat zal zijn.

Maar wat dan?

Dan gaan de vrijzinnige leeraars en voormannen weg uit de Herv. Kerk.

Is 't niet vreeselijk? Is 't niet om te beven en te sidderen? Is 't geen oorzaak om de voorgestelde wetswijziging dan maar weer ongedaan te maken?

Neen!

En waarom niet?

Omdat degenen die daarom heengaan, — van de Herv. Kerk zullen uitgaan, omdat zij den Christus Gods, den Christus der Schriften niet willen belijden, maar met woord en daad loochenen.

En zij, die den Christus Gods niet belijden naar. de Schriften, hooren in onze Herv. Kerk niet thuis; zijn niets anders dan dwaal-en leugenleeraars; zijn ten slotte Kerkverwoesters en verdervers van het huis Gods.

Door de loochening van den Christus der Schriften !

De wegen van de orthodoxen en de vrijzinnigen gaan bij den Christus Gods uiteen in vlak tegenovergestelde richting.

Want, om bij die woorden: „Jezus Christus, Zijn eeniggeboren Zoon" eens te blijven, wat belooft en belijdt de orthodoxe en wat gelooft en belijdt de vrijzinnige?

De orthodoxe zegt:

„Dat Christus alleen de eeuwige, natuurlijke. Zoon van God is" (Zondag 13).

Jezus Christus is van eeuwigheid; is van eeuwigheid bij den Vader; is van eeuwigheid God; is van gelijke natuur en van hetzelfde Wezen als de Vader en de H. Geest.

Terwijl de orthodoxe dan ten opzichte van de geloovigen met Johannes getuigt: „zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven."

De orthodoxe belijdt dus de Godheid van Christus, Zijn Middelaarsschap en het werk der verzoening door Zijn bloed; daarbij sprekende van het eeuwige Zoonschap van Christus en het kindschap der geloovigen, die door het geloof in Hem in den tijd worden aangenomen tot zonen en dochteren.

Maar hoe gansch verschillend denkt en belijdt de vrijzinnige!

De vrijzinnige belijdt immers niet met Luc. 2, dat de Heiland geboren is uit de maagd Maria, op bovenaardsche wijze verwekt en op wondere wijze ontvangen zijnde van den H.Geest

De vrijzinnige schrapt hier al dadelijk het bovenaardsche en goddelijke weg en zet er het aardsche en menschelijke voor in de plaats.

Bij eene vrouw past een man — en is Jezus de zoon van Maria, Hij had Jozef tot vader.

Christus is niet van eeuwigheid.

Christus is niet God, die in de volheid des tijds de ware menschelijke natuur aanneemt.

Christus is niet God-mensch.

Christus is niet uit den hemel nedergedaald, de eenige, eeuwige, natuurlijke Zoon van God zijnde, van hetzelfde Wezen als de Vader, te aanbidden en te eeren met Hem tot in eeuwigheid.

Neen — dat heele verhaal van Luc. 2 is later verzonnen, 't Is een stuk Christelijke mythologie — zegt de moderne.

Om dan, als vrijzinnig mensch, te belijden, dat Jezus uit een aardschen vader en een aardsche moeder is ontvangen en geboren — maar een bizondere, werkelijk eenige overeenstemming des geestês met den wil van God bezittend.

Werkelijk éenig.

Meer nog Godsgezind en oprecht-vroom dan eenig priester of profeet vóór Hem geweest was. Uitblinkend boven allen. Ook boven die na Hem zijn gekomen. En zóo is Hij waarlijk eenig in Zijn soort. Werkelijk éenig!

Daarin dan een afbeeldsel zijnde des hemelschen Vaders; een zéér bevoorrecht kind des Vaders, een voorbeeld voor de andere menschen, die ook kinderen des Vaders zijn, maar niet zóo bevoorrecht als Hij was.

Ja, Hij was een afbeeldsel des Vaders! Hij had in zichzelf een af schijnsel van het hoogste Wezen, door Zijn werkelijk eenige godsvrucht en waarlijk vromen geest.

Een zeldzame figuur dus in de wereld — allen nu opwekkend om Hem na te volgen en te streven naar een zelfde heiligheid als Hij bezat

Voelt gij het verschil tusschen het belijden en het gelooven van den orthodoxe en den vrijzinnige!

Want al die omhaal van woorden van den moderne is om Gods Woord te verdraaien; om onze belijdenis onderstboven te redeneeren; om de Godheid van Christus te loochenen; om Hem tot een mensch te maken, zeldzaam bevoorrecht; om alle menschen in wezen aan Hem gelijk te stellen; om het feit van de zonde weg te redeneeren en de zonde te maken tot gebrek en tot tekortkoming — waarbij de goede Meester en groote Leeraar Jezus van Nazareth ieder mensch leert, dat de mensch een kind van God is en moet streven naar dezelfde heiligheid als Jezus bezat.

Hij wordt dan een eenige Leeraar in het midden van het menschengeslacht, die ons leeren wil Zijn godsdienstige overtuiging te deelen. Zijn beginsel na te jagen — waarvoor we misschien moeten ondergaan den haat en de vijandschap van onze medemenschen. Maar dan heeft de eenige en voorbeeldige Leeraar Jezus ons geleerd, dat we ons kruis op ons moeten nemen, dat we desnoods voor ons beginsel moeten kunnen sterven.

Want — zoo leert de vrijzinnige — Zijn kruis en Zijn dood moet ons leeren voor ons beginsel te willen ondergaan, geloovende dat het goede beginsel leven zal en zal toenemen in kracht.

Het Kruis is het teeken van overwinning.

Het graf van Jezus sterkt ten leven voor Zijn volgelingen.

Hij die gestorven is leeft voor hen die Zijn discipelen zijn en Zijn voorbeeld wenkt ben om niet te vertsagen, maar voort te varen.

Ja •—• Jezus leeft.

Zijn kruis is het zegetéeken Zijns volks.

Zijn bloed hun kracht om voort te gaan.

Zijn graf geeft hun moed.

Hij leeft voor hen; Hij is niet meer onder de dooden; Zijn voorbeeld leeft en spreekt en wenkt en bekrachtigt. En die Hem liefhebben volgen Hem als schapen hun Herder, als leerlingen hun Meester

Voelt gij het verschil in belijdenis van den orthodoxe en van den moderne?

Want al die mooie woorden van den vrijzinnige moeten dienen om de Schrift te verdraaien, onze belijdenis te verkrachten.

't Zijn allemaal mooie woorden om het aloude, rechtzinnig geloof te ondermijnen.

En bij dat alles wordt Jezus gemaakt tot een mensch.

Tot een mensch, die in gansch eenige betrekking stond met den Vader in den hemel.

Maar een mensch uit de menschen.

En van Zijn verzoenend lijden en sterven, van de kracht Zijns bloeds; van de wegneming der zonde door Zijne gehoorzaamheid — blijft niets over.

God heeft in Hem geen Verzoener gegeven voor de zonde.

God heeft in Hem een Voorbeeld tea goede geschonken.

En Hem na te volgen, standvastig, onbewegelijk, sterk — ziet, dat is onze roeping als kinderen van één Vader. We moeten de zonde, de slechtheid, het booze overwinnen, ziende op Jezus. We moeten ons geheel leeren overgeven aan God en buigen onder Zijnen wil, ziende op Jezus.

Zóo kunnen we vrede smaken.

Zoo zijn we kinderen Gods en zullen als kinderen leven, om eeuwig dan den Vader te aanschouwen in het licht!....

Voelt men wel het diepgaand verschil tusschen den rechtzinnige en den moderne in zijn belijdenis aangaande den Christus?

De moderne verwerpt wat aan de Kerk van Christus van alle tijden voorgekomen is als de hoeksteen der belijdenis en als de vreugd des geloofs nl. dat Jezus Christus, Gods Zoon, in de volheid des tijds de ware menschelijke natuur heeft aangenomen, om zondaren te verlossen door Zijn bloed en doodschuldigen te redden door Zijn borggerechtigheid.

En omdat de moderne den Christus Gods alzoo loochent en Hem, die ons van den Vader gegeven is en in de Schriften is geopenbaard, verwerpt, ziet, daarom is de moderne niet gerechtigd met z'n moderne belijdenis in de Herv. Kerk een plaats in te nemen.

Die de grondslagen der Kerk wil loswoelen en de kern van de christelijke belqdenis ontkent, die moet, tenzij hij zich bekeert, uit het midden der Kerk worden geweerd, opdat het huis Gods niet worde verwoest en de zielen niet bedrogen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's