Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenicing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenicing.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En een van de ouderlingen zeide tot mij : ween niet, zie de Leeuw die uit Juda's stam is, de wortel Davids heeft overwonnen, om het boek te openen en zijne 7 zegelen open te breken Openb. 5 : 5.

De Leeuw uit Juda's stam.

„Ween niet."

Ge kent de benaming niet waar, aan deze wereld waarop wij wonen gegeven: „tranendal."

Daar wordt wat geweend. Daar worden wat tranen vergoten. 'k Lees hier „Johannes weende zeer": Wat mocht de reden hiervan zijn ? 'k Dacht, zegt ge, dat hij, die met den hemel in aanraking kwam, die eene geopende deur zag, toch niet zoo behoefde te weenen.

'k Stel het me zóó voor, zoo is uw gedachtegang, ais ik den Heere gezien had, zooals Johannes, als een blinkende morgenster. Die me zulke heerlijke dingen te beluisteren gaf, dan zou ik nooit, tenminste niet om geestelijke zaken, meer één traan vergieten.

't Kan best zijn, dat ge dit eerlijk meent, maar de werkelijkheid is anders.

Daar is geen hart zóó licht bewogen, daar is geen oog dat zóó gemakkelijk een springader van tranen wordt als dat der toegebrachte kinderen Gods. Ze zijn zoo week. Johannes weende zeer.

Wat mocht nu de oorzaak zijn? Hij zag in de hand des Heeren in die rechterhand, d.w.z. waarmede al de besluiten worden opgesteld en uitgevoerd, een boek, eigenlijk een rol van binnen en van buiten beschreven, verzegeld met 7 zegelen.

Dit is het boek van Gods raadsbesluit. Wat de Almachtige doen zou voor en met Zijn kerk

. Hier in dit boek stond het niet alleen geschreven, maar het moest gelezen. Het moest stuk na stuk overgebracht in werkelijkheid. Zooals het plan van een Architect niet gesloten mag blijven, maar uitgevouwen als regel en voorschrift voor de bouwlieden. Ziet, zóó verstaat ge het

. Daar ligt op deze wereld zoo wanhopig veel dooréén. 't Is een toonbeeld van verwarring. Als ge 't aanziet het leven van één mensch

, zoo wendt ge u reeds vragende om en zegt: wie zal het regelen? Wie brengt dit scheepken ten haven in? Wie zal het behouden ? Wat daar nu plaats heeft in het klein, dat ziet ge en dan nog veel ingewikkeld erin de wereld in het groot. Johannes zag dat boek van binnen en van buiten beschreven d.w.z. geheel beschreven, vol.

Daar kan niets worden gemist want daar zou iets ontbreken. Daar kan niets bij, want daarvoor is geen ruimte. Eene heerlijke gedachte. Gods werk, dat Hij doen zal voor en aan de Zijnen is af. Het is een compleet werk. God maakt het heelemaal vol.

Maar nu komen de moeilijkheden. Dat boek moet geopend en daaraan hangen 7 zegelen. Dat beteekent dat het volmaakt gesloten is. En nu moet dit gelezon. Een Engel, een machtige Engel, die zelf over buitengewone sterkte heeft te beschikken gaat gansch de schepping door, roepende , wie is waardig? " In den hemel is er niemand, die het kan.

Voeg legioenen naast legioenen en nog kunnen ze dit boek niet'openen, laat staan, lezen, nog minder een syllabe in werkelijkheid overzetten. Mogen we deze gedachte nu eens zonder eenige toevoeging voor u blootleggen? Wat God de Heere doen wil on doen zal voor Zijne schapen, kan door al de Engelen tezamen niet verricht. Een enkelen zondaar tot God brengen vermogen ze nog niet eens. Op de aarde is er geen.

Ge zegt „dat spreekt, wanneer daar in den hemel niemand woont, op de aarde zeker niet". Zoo - lezer, zijt ge daarvan wel geheel overtuigd ? Weet ge dan wel, dat ge er zelf ook buiten valt? Dan zult ook gij moeten uitroepen „niet waardig Heere". Onder de aarde ook niet. Nergens in heel de schepping. Zelfs de Duivel kan het niet. Dat deze het niet waardig is, wist ge, maar dat het ook niet zal kunnen. O, hier schuilt ook; weer eene gedachte, welke het bange twijfelmoedige hart van menige ziel kan troosten. De Duivel kan de zegelen niet openen, hij kan niet inzien, hij weet er dus niets van wat Gods plannen zijn met Zijne kinderen. Maar nu, Johannes, hij ziet en hoort niets dan enkel den roependen Engel.

En alles blijft stil, daar is niemand, die aan den oproep gehoor geeft. Och zegt hij, zal het nu mislukken? Zal er niets van kunnen komen? Verstaat ge 't, hoe' zijne oogen zich vullen. Gods zaak, Gods koninkrijk, 's Heeren heerlijkheid stond hier op het spel. Niemand, die voor Gods aangezicht bestaan kan, allen onwaardig. Vandaar zijne tranen. Och Heere, zucht hij, wat zal er nu van worden? De zucht is evenwel niet geslaakt en zijn tranen hebben nauwelijks geblonken of daar geeft de Heere zelf het antwoord. Bij monde van een der 24 ouderlingen wordt hem toegeroepen „ween niet. Let er op lezer, een der ouderlingen wordt met dezen lastbrief voorzien, „troost mijn knecht". In die 24 ouderlingen - van de Oude en de Nieuwe bedeeling ieder twaalf om de eenheid van Christus' Kerk af te beelden - wordt de Kerk van Christus aangegeven. Deze zal rondgaan om te troosten.

Dit is zijn heerlijke, hooge roeping: de neergebogenen, de verdrukten, de weenenden toe te spreken. Zoo is het van ouds geweest: «O Zion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hoogen berg. O Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uwe stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: zie hier is uw God. Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen, spreek naar het hart van Jeruzalem en roep haar toe dat haar strijd vervuld is". Heerlijk, deze zoekende liefde des Heeren. Een der ouderlingen zeide tot mij: „ween niet.: : Én waarom niet? De Leeuw uit Juda's stam, de wortel Davids heeft overwonnen.

De troost hteft een deugdelijken grond. Het heeft maar niet, zooals men heden ten dage den volke kond doet, een zekere goed gunstigheid in, die nergens op zou rusten. O, schrikkelijk, die het op een liefde Gods zou wagen die niet in Bethlehem uitkomt en naar Golgotha heenwijst. Alleen op de overwinning van den Leeuw uit Juda's stam kan onze hope gebouwd. Wat uit den wortel Davids ontspruit, kan alleen den naam van Gode-waardig dragen.

In deze twee namen wordt heel het werk blootgelegd, 't Zijn twee Iqnen, die een heerlijke eenheid vormen. Daar is een diep-afbuigende lijn, die zich geheel in het stof verliest, die zóó laag gaat, dat ge zeggen moet: hier durf ik niet te volgen, het is er zoo donker-zwart. Alles schijnt zonde en ongerechtigheid. Daar is ook een lijn, die enkel omhoog buigt, die gaat achter de wolken, 't Is alles hoogheid. Niets wat kleinheid, zonde, mensch zijn gelijkt.

Bij den Profeet Jesaja zien we hetzelfde: de wortel Isaï's zal staan tot een banier der volkenen. Zullen wij deze lijnen eens volgen? Vooreerst wordt Hij genoemd de Leeuw uit Juda's stam.

Met dezen naam wordt aangegeven het koninklijke van Christus glorie. Deze lijn nemen we eerst. Zij verliest zich tot achter de wolken.

In de grauwende eeuwigheid, voor er nog was een stipje van den tijd, was Hij, de Eeuwige, Die maar te gebieden had en het was er, te spreken en het stond er. Heel een wereld riep Hij op. En als straks de slang schijnbaar alles heeft vernietigd, tegen den grond geslagen, zoo vlecht Hij de draad door de menscheid een koninklijke draad, die zich toeslingert om koningstroonen en gestoelten van machtigen.

Hij kan niet anders geboren worden dan in de stad Davids. Daar zullen de Engelen zich voor Hem nederbuigen. Hem eerende als hun Koning. Hier zullen koninklijke geschenken worden toegevoerd: goud, wierook en myrrhe. Hij kan niet anders den geest geven dan in de ëchaduw van Jeruzalem de Koningsstad.

Als Hij het hoofd buigt staat daar boven Hem: „Jezus de Nazarener, de Koning der Joden." We wikkelen de lijn nog verder af. Als het graf Hem niet houden kan en Hij Koning blijkt over den dood, staat na een wijle wachtens de troon voor Hem gereed in den hemel des heerlijkheid.

Daar is gezongen: Wie is die Vorst, zoo groot in eer? 't Is God, d' Almachtig' Opperheer, 't Is God geweldig in het strijden. Wij roepen het uit in de taal van onzen text: 't is de Leeuw uit Juda's stam, uit den wortel Davids, Die heerschen zal als de machtigsten der vorsten. Nu de andere lijn. Durft gij het aan? Deze loopt in het stof. 't Is een wortel.

De vorst zal komen uit de afgehouwen stronk van Isai. Ach, wat zou het ver zijn gekomen met Davids huis. Als Maria daar nadert met Jozef en elk huis antwoordt met eene weigering, zoo ziet ge de laagheid.

In een stal, in een beestenstal moet de Wortel Davids uitspruiten. Ge vraagt: waarom zoo laag? Omdat wat Hij kwam redden zoo diep verloren was weggezonken. Nog zaagt ge den bodem niei De wortel Davids - wil zeggen, wat ook aan David vooraf gaat. De Leeuw, die uit den wortel Davids ontspruit, zal komen uit den stam van Juda. Wanneer ge hier de hand me reikt, zoo wees voorzichtig. 't Is Jozef niet.

't Mocht Benjamin niet wezen. Uit den stam van Juda zal de Christus geboren worden. O, als ge eens bladert in het boek Genesis zult ge 't verstaan dwars door de zondenzeeën heen, door moerassen van ongerechtigheid gaat de lijn van poel naar poel.

Die twee namen Juda en David houden eene wereld van ongerechtigheid omsloten. Lees maar eens na het 3de en 6de vers van Matth. 1. En Juda gewon Fares bij Thamar En David, de koning gewon Salomo bij - ja 't is alsof haar naam verzwegen moet - bij degene, die Uria's vrouw was geweest. Is deze lijn ook laag? Is zij ook diep weggebogen? Waarom zóó diep, zóó laag? Opdat Hij zou grijpen ten leven, wat reddeloos daar verloren ligt. Bethlehem - Golgotha. Och, zingt mij uw schoonheid in hemelsche koren.

't Een wijst naar de diepte, 't andere naar boven, 't Een naar het stof, 't ander naar den hemel, 't Een is de wortel Davids, het ander de Leeuw uit Juda's stam. Neen, ik wil ze niet scheiden. In de diepte was Christus hoogheid. In Zijn verhoogd zijn Zijn bukken. Och mochten we bij de kribbe van Bethlehem ons harte voelen wegsmelten, op dat we in het Kindeke onzen Koning begroetten, in dien Heiland den Redder van ons leven, dan geldt immers: vrees niet, uw Koning heeft overwonnen.

.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenicing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's