Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het eedsvraagstuk.

I.

Onder de wetsvoorstellen, die een principieel karakter dragen en die nog voor dat de oorlogstoestand intrad door het Kabinet werden ingediend, behoort dat betreffende de nadere regeling van het eedsvraagstuk.

Reeds werd onder het Kabinet Heemskerk door den toenmaligen Minister van Justitie eene wijziging gebracht in den vorm der beëediging, maar daarna deden zich nieuwe bezwaren voor, die tot de indiening van de aanhangige wetsvoordracht leidde.

Bij arrest van 29 December 1913 heeft de Hooge Raad beslist, dat „eene met bedreiging van straf af te dwingen verplichting tot eedsaflegging" niet aanwezig is voorden getuige in strafzaken, die niet tot een Kerkgenootschap behoort. Uit dit arrest volgde dat blijkens eene beslissing van hetzelfde college van 29 Juli j.l., een belofte, afgelegd door een niet tot een Kerkgenootschap behoorende getuige, niet de kracht heeft van een beëedigde getuigenverklaring, zoodat verklaringen van personen, die niet tot een Kerkgenootschap behooren, niet als verklaringen van getuigen kunnen gelden. Alzoo wordt het gedeelte der bevolking dat tot geen Kerkgenootschap behoort buiten staat verklaard om voor den rechter een rechtsgeldig getuigenis af te leggen.

Om nu aan de bezwaren van den Hoogen Raad tegemoet te komen werd het ontwerp ingediend, dat het eedsvraagstuk nader regelt.

Tegen deze regeling, zooals ze door de regeering voorgedragen wordt, bestaan onzerzijds gewichtige bedenkingen. Het voorstel zal er toe leiden, dat bij aanneming van de wetsvoordracht op den duur de eed op den achtergrond geraakt en de belofte op den voorgrond komt.

Onze eerste bedenking nu is deze, dat in de nadere regeling, de beteekenis van den eed om het zoo uit te drukken wordt gewijzigd. Het afleggen van den eed zal geen regel meer zijn, maar iets extra's worden.

Ter bevordering van hetgeen de regeering voorstelt, is het noodig, dat wij ons vooraf rekenschap geven hoe wij tegenover den eed staan.

Op vraag 101 van den Heidelbergschen Catechismus luidend: „Mag men ook godzaliglijk bij den naam Gods zweren? " geeft de onderwijzer dit antwoord: „Ja, als het de Overheid van haar onderdanen, of anderszins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en der naasten zaligheid; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegeven en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest."

In het eedsinstituut ligt alzoo een waarborg voor waarheid. En het is de Overheid die ten behoeve van de rechtspleging dien waarborg hier van getuigen mag vragen. De Heere God geeft aan de Overheid Zijn heiligen Naam, opdat zij, door de menschen bij dien Naam te doen zweren, een waarborg zou ontvangen, die noodig is om haar functie naar behooren uit te oefenen. Daarom hebben zij, die naar Gods Woord willen leven, den eed te eeren en daarin te zien een instrument, aan de Overheid gegeven, om de waarheid te ontdekken.

Uit dien hoofde is het, dat elke verzwakking van het eedsinstituut moet worden tegengestaan. En zulk eene verzwakking treft men in het regeeringsvoorstel aan, waarin bedoeld wordt de vrije keuze te laten tusschen het afleggen van den eed of het doen van de belofte.

Welke bepaling geldt op dit oogenblik voor het afleggen van den eed door een getuige ?

Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor: „De getuige doet hierna, op straffe van nietigheid, naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den eed of de belofte." Dit is nu steeds zóó verstaan, dat het beduidde: „Verklaart uw Kerk waarbij gij zijt aangesloten, zich tegen den eed, en keurt ze alleen de belofte goed, wat in de Doopsgezinde Kerk het geval is, dan doet gij ook niet den eed, maar dan kunt ge alleen de belofte doen. Spreekt daarentegen de Kerk, waartoe gij behoort, gelijk de ouze in den Heidelbergschen Catechismus, vraag 101, dan doet gij, zoo ge tot die Kerk behoort, den eed. De eene Kerk erkent den eed, de andere Kerk alleen de belofte. Naar dat nu de gezindheid, waarbij gij behoort, en gij zijt aangesloten, voor eed of belofte kiest, bepaalt artikel 161, dat ook gij, wordt ge als getuige opgeroepen, den eed zult afleggen of de belofte doen."

Hoe vaak bij de rechtscolleges naar deze letter wordt gehandeld, blijkt uit het Haarlemsche vonnis waarbij de Hooge Raad zich aansloot en dat Minister Regout aanleiding gaf om gelijk hierboven gezegd werd eene wijziging te brengen in den vorm der beëediging. De beteekenis, die de Hooge Raad bij zijn arrest in 1910 aan artikel 161 hechtte, was deze: Zoo ge zweert moet ge dit doen naar de wijze d.i. op de manier die door uw Kerk is geijkt. Historisch doelt het woord: de wijze op de keuze tusschen eed en belofte, maar het arrest pastte het toe op de manier van eedsaflegging. Bijvoorbeeld of 't met gedekten of met ongedekten hoofde, met de hand op het Evangelie of op andere manier behoorde plaats te hebben. Dat deze laatste zienswijze niet de bedoeling van artikel 161 kan zijn, blijkt hieruit dat, om alleen bij de Hervormde Kerk te blijven een manier van eedsaflegging niet is voorgeschreven, en dat die manier evenmin uit het gebruik kan worden opgemaakt om de eenvoudige reden dat in deze Kerk geen eed wordt afgenomen.

De rechter kan dus niet weten en evenmin te weten komen wat hij weten moet om tot afneming van den eed te kunnen overgaan. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering kan dus geen andere beteekenis hebben dan hierboven werd aangegeven.

Wat de regeering thans in hare nadere regeling van het eedsvraagstuk voorstelt, hopen wij in een volgend artikel te zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's