Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is de Ned. Herv. Kerk de Geref. Kerk?

XIII.

3. Hoe is de tegenwoordige toestand?

(8ste Vervolg.)

Van 1816—'62 zijn de belijdenisvragen dezelfde gebleven.

Steeds werd dus, bizonderlijk in de 1ste vraag, van allen instemming gevraagd met de leer der Kerk, zooals die vervat was in de formulieren van eenigheid.

En allen die van 1816—1862 in de Herv. Kerk in het openbaar belijdenis des geloofs hebben afgelegd, hebben allen, zonder onderscheid, geantwoord: ja, wij stemmen van ganscher harte in met de leer onzer Herv. Kerk!

In geest en hoofdzaak, in wezen en kern, was de belijdenis van ieder persoonlijk precies deselfde als de belijdenis der Kerk, zooals die vervat was in hare formulieren.

Men stemde niaar niet in met dit of dat, terwijl men overigens dacht, geloofde en sprak wat men wilde.

Neen — men stemde hartelijk en oprecht in met de kerkelijke belijdenis.

Althans zoo zei men:

En zoo werd officieel bevestigd en verzekerd van hooger hand.

Want — zoo sprak de seretaris der Synode,

Ds. Dermout, in 1841: „indien de Synode iets veroordeelt, dan is het "

Ja, wat veroordeelt de Synode boven alles ? Waar heeft de Synode vóór alles een gruwel van?

Wat brandmerkt de Synode vóór alles als laf, onbehoorlijk, veroordeelenswaardig enz. ?

't Is te mooi gezegd, om het niet nóg eens af te schrijven: „Indien de Synode iets veroordeelt, dan is het de onverschilligheid omtrent geschiedkundige en godsdienstige waarheid op 't gebied des christendoms; dan is het de vermenging van allerlei leerbegrip en de gelijkschatting van ieder stelsel, als waardoor de weg gebaand wordt tot ongeloof en geheele verzaking van het Evangelie".

't Ging dus om de leer der Kerk.

't Ging er om, of men die leer, welke men beleed, van harte geloofde.

En de Synode was vol zorg, dat deze leer duurzaam werd bewaard en geenszins zou ontaarden,

In 1862 zijn de beliidenisvragen veranderd. Men vond die van 1816 te intellectualistisch, te verstandelijk.

't Ging te veel om een leerstellige overtuiging (welke evenwel volgens de 1ste vraag een zaak des harten moest zijn!). Men wilde meer geloofstaal hooren.

En toen heeft men de vragen ingevoerd die wij nu nóg hebben:

1e. belijdt gij te gelooven in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere, en in den Heiligen Geest?

2de. Zijt gij des zins en willens, bij deze belijdenis, door Gods genade, te volharden, de zonde te verzaken, te streven naar heiligmaking en uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en in sterven getrouw te volgen, gelijk aan Zijne ware belijders betaamt?

3de. belooft gij, tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder, met opvolging van hare verordeningen, naar uw vermogen volijverig mede te werken?

Dat was dus een heel ander stel vragen.

Men sprak nu niet meer van „de leer gelooven, " maar van „gelooven in God den Vader enz."

Vroeger was het dus meer, dat er een onderzoek ingesteld werd of degenen die in het openbaar belijdenis deden hartelijk en oprecht konden instemmen met 't geen naar uitwijzen van Gods Woord en in den zin van de belijdenisschriften was onderwezen. Om, wanneer men hierin van harte acooord ging, te beloven, door Gods genade, bij die leer te blijven, de wereld te verzaken en een nieuw, Godzalig leven te leiden.

Maar in 1862 werd het eenigszins anders.

Toen ging men spreken van God drieëenig.

En toen ging men vragen: „belijdt gij te gelooven in God den Vader enz."

Natuurlijk overeenkomstig Gods Heilig Woord.

Natuurlijk in de lijn van de leer der Herv. Kerk.

Een Herv. leeraar mocht bij zijn vragen niet anders bedoelen dan dat — en Herv.

leerlingen mochten niet anders antwoorden dan in dien geest.

Zooals de doorloopende lijn van de Herv. leer, van de Herv. belijdenisschriften was. Zooals de 12 geloofsartikelen het bedoelen, zooals de Ned. Gel. belijdenis het verklaart, zooals de Heid. Gat. het uiteenzet.

En dus — om met den Catechismus te spreken — het ging in dézen geest:

26ste Vraag. Wat gelooft gij met déze woorden: ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?

Antw. Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft, die ook dezelve nog door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid onderhoudt en regeert, om Zijns Zoons Christus wil, mijn God en mijn Vader is; op Wien ik alzóó vertrouw, dat ik niet twijfel, of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keeren; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader.

In dien geest moest dus gevraagd en geantwoord worden. Waarbij over de scheppingsdaad Gods, de voorzienigheid enz. in bijbelschen zin, in gereformeerden geest werd gehandeld. Terwijl het Zoonschap van Christus en het kindschap van de geloovigen ook in helder licht werd gesteld.

In den geest dus ook van de 13de Zondagsafdeeling, waar staat:

33ste Vraag. Waarom is Hij Gods eeniggeboren Zoon genaamd, zoo wij toch ook Gods kinderen zijn?

Antw. Daarom, dat Christus alleen de eeuwige, natuurlijke Zoon van God is; maar wij aijn om Zijnentwil, uit genade, tot kinderen Gods aangenomen.

Belijdende dus, met de woorden van die zelfde Zondagsafdeeling:

34ste vraag. Waarom noemt gij Hem onzen Heere?

Antw. Omdat Hij ons, mat lichaam en ziel, van al onze zonden, niet met goud of zilver, maar met Zijn dierbaar bloed, gekocht, en van alle geweld des duivels verlost en ons alzoo Zich tot een eigendom heeft gemaakt.

Wat overeenstemt met de woorden van de 20ste Zondagsafdeeling, waar staat: 53 ste Vraag. Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?

Antw. Eerstelijk, dat Hij samen'met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is; ten andere, dat Hij ook aan mij gegeven is, opdat Hij mij, door een oprecht geloof, Christus en al Zijne weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwig blijve.

In dien Hervormden, Gereformeerden en Bijbelschen zin waren dus de vragen van 1862. Waarbij dus het antwoord zoo ongeveer moest overeenkomen met het antw. van de 12de Zondagsafd., waar staat:

32ste vraag. Maar waarom wordt gij een Christen genaamd ?

Antw. Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus, en alzoo Zijner zalving deelachtig ben; opdat ik Zijnen Naam belijde, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrij en goed geweten in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeere.

Was het in 1816 meer, of men in den gang van deze voorstelling der geloofszaken kon meegaan, daar vrede moe had en daar hartelijk mee instemde — in 1862 wilde men meer bizonderlijk het geloof in God drieëenig op den voorgrond plaatsen en naar dat geloof in God den Vader, den Zoon en den H. Geest een onderzoek instellen. Maar men voelt, wat den gang der geloofszaken betreft bleef alles precies gelijk, 't Een verschilde niet van het ander, wat de beteekenis, het beginsel, de hoofdzaak ervan betreft.

En die eenig onderscheidingsverniogen bezit, verstaat gemakkelyk, dat een modern mensch die vragen niet bevestigend kan beantwoorden. Die voelt aanstonds, dat de modernen met deze vragen moeten vastloopen.

Want de Herv. Kerk, die deze vragen stelt heeft in haar belijdenisschriften uiteengezet wat zij belijdt te gelooven aangaande God den Vader, God den Zoon en God den Heiligen Geest; aangaande dat eenig, eeuwig en volzalig Goddelijk Wezen, onderscheiden in drie Personen — 't welk kortelijks, in geest en hoofdzaak, in die 3 vragen zelve wordt saamgevat.

En dat is heelemaal niets voor een modern mensch, om dat, in den zin van de kerkelijke belijdenis, te beamen, na te spreken, te belijden, te verklaren en te beloven.

Ganschelijk niet!

In die sfeer kan esn modern mensch niet ademhalen en niet leven.

En in de plechtige ure van belijdenis-doen staat men niet te practiseeren hoe men met holle woorden juist precies 't omgekeerde kan zeggen van 't geen men in waarheid gelooft. Men kan er maar niet wat van maken. Men kan maar geen woorden, termen, uitdrukkingen gaan gebruiken, die een geijkt en wettig stempel hebben in de Herv. Kerk — om er dan persoonlijk een beteekenis in te leggen, die de woorden niet hebben en die de uitdrukkingen en namen ganschelijk ook niet kunnen en niet mogen hebben, naar luid van de Kerk zelve.

Dat wordt een valsch spel.

Men kan ten opzichte van de schepping, den val, de genade, de verlossing, de rechtvaardigmaking, de heiligmaking enz. enz. niet principieel een gansch andere opvatting koesteren dan de Kerk zelve — om dan maar met een vroom gezicht te zeggen, dat men het met de belijdenis der Kerk zoo recht hartelijk ééns is.

Men kan aangaande het Goddelijk Wezen, aangaande de godheid van Christus, aangaande het geloof in den H. Geest enz. niet voor leugen en dwaling uitkramen wat de gereformeerde belijdenis leert — om tegelijk in de woorden van die belijdenis te spreken en voor te wenden, dat men 't zelfde gelooft en belijdt en belooft.

Dat is te karakterloos, te onwaarachtig, te huichelachtig, dan dat op den duur èn bij predikanten èu bij de lidmaten zou worden gedaan.

Integendeel, èn leeraars èn leerlingen zouden op den duur zóo gruwen van deze huichelpartjj, dat ze elkander zouden toeroepen : laat ons toch ophouden met woorden te spelen en te spotten met het allerheiligste!

Maar als men eenmaal in het schuitje' zit; ach! wat doet men dan al niet?

Men kan zich zelf zoo véél wijsmaken.

Men kan 't anderen zoo mooi voorpraten.

Men kan Ja, wat kan men niet, als men o! zoo graag in de Kerk wil blijven, met welker belijdenis men niet instemt, maar waar men toch zooveel in ziet en in bezit, wat men met vurig begeeren vasthoudt en zoo goed kan gebruiken voor allerlei doeleinden. Men zou die Kerk toch zoo gaarne belijdenis-loos maken; elk wat wils; en dan de vrije gedachte boven alles.

Heerlijk ideaal

(Wordt vervolgd.)

Vrede op aarde.

Tot onze blijdschap is het referaat van Prof. Visscher „Vrede op aarde" zoo goed als uitverkocht.

De teekenen zijn er dus voor dat spoedig een 2de druk zal moeten verschijnen, als de bestellingen nu maar zoo spoedig mogelijk komen I

Blijkt het noodig te zijn, dan is de 2de druk binnen een paar dagen gereed.

Men zal ons dus zéér ter wille zijn, wanneer men spoedig nog bestellingen inzendt — dan kunnen we vlug voortgang maken!

— dan kunnen we vlug voortgang maken! Laat ieder lezer van „De Waarheidsvriend" eens meewerken, dat dit kostelijk woord overal in ons land zoo ruim mogelijk worde verspreid!

Verblijdend.

Wij zijn blij te kunnen meedeelen dat het 't stellig voornemen is van Prof. Dr. H. Visscher, te beginnen met 1 April a.s., geregeld bijdragen te leveren voor ons Bonds-blad.

Dit zal zeer zeker voor de abonnés een goede boodschap zijn, waarover zeer velen zich hartelijk zullen verheugen.

Laat het voor ons allen tegelijk een spoorslag zijn, om nu voor onze „Waarheidsvriend" te doen wat we kunnen!

Er zijn nog zooveel plaatsen — we denken aan plaatsen in Friesland en Groningen — waar we nog geen enkele abonné hebben.

En er zijn steden en dorpen waar we er veel, véél te weinig hebben.

Als' ieder lid van onzen Geref. Bond eens een ijverig propagandist mocht worden en iedere lezer van „ De Waarheidsvriend" eens voor enkele nieuwe abonnés zorgde, dan zouden we met reuzenschreden vooruit kunnen gaan!

Kan het niet ?

Waarom niet?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's