Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van verborgen omgang.

VIII.

Zoo is er dus in den Heere Jezus Christus krachtens de heerlijkheid zijner Persoonlijkheid een volheid en rijkdom van genade, die door Gods kinderen meestal worden onderschat. Het ongeloof en de twijfel doen hen vreezen, zoodat zij in donkerheid verkeeren, waar het licht zou kunnen zijn. Zij zien naar beneden en niet op Hem, die machtig is om te verlossen. Zij graven in zichzelven maar al te dikwijls, inplaats van te genieten van het brood, dat uit den hemel is. Maar al te veel missen zij die onderwerping en die overgave aan Hem, die de bruidegom hunner zielen is, zoodat zij ook derven de geestelijke genietingen, die Hy te schenken heeft en die in Zijne gemeenschap worden gesmaakt.

Het kan daarom van belang zijn nog even stil te staan bij de uitnemende heerlijkheid zijns Persoons, opdat wij ziende hetgeen in Hem verschenen is, door de bekoring, die van Hem uitgaat, getrokken mogen worden om ons met te meer vrijmoedigheid Hem over te geven om in leven en sterven geheel de Zijne ons te weten.

En dan keeren wij weder tot Zijne goddelijke natuur. Als God is Hij bovenal begeerlijk, gaat er een alovertreffende glans van Hem uit. Reeds van ouds moest het aan Juda's steden van den komenden Messias worden toegeroepen : „Zie, hier is uw God". En hebben niet de apostelen Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader? De heiligen Gods in de Schrift hebben met verwondering de heerlijkheid van Zijne engelen gezien en den blik neergeslagen, als hun oog geopend werd voor de onzienlijke wereld der geesten en de stoutste der overtreders heeft gesidderd, als hij op den glans dier wezens moest staren, die toch zelven hun aangezicht dekten, als zij het driemaal heilig zongen voor den Heere der heirscharen. De heerlijkheid van Christus gaat boven dat alles uit, want ofschoon Hij eens verschenen is in de gestalte eens dienstknechts, behoefde Hij het toch geen roof te achten Gode evengelijk te zijn. Als zoodanig overtreft Hij alle schepsel.En indien iemand zou vragen, waarin de man der smarten meerder is dan anderen, waarom Hij beminlijker is en aller aanneming waardig, dan is het juist die veelheid van genadegaven die ons in Hem toekomen krachtens het feit, dat Hij het vleeschgeworden Woord is, God uit God en licht uit licht.Het onderscheid tusschen Jezus en alle andere menschen is juist gelegen in de onvergelijkelijke waardigheid Zijns Persoons. Er mag onder de menscben veel onderscheid worden aangetroffen. Er zijn rijken en armen, genieën en simpele eenvoudigen, machtigen en zwakken, grooten en kleinen, maar in de hoofdzaak zijn ze gelijk. Zij allen sterven, keeren weder tot het stof, waaruit zij genomen zijn, en daarna wacht allen het oordeel. Er is een groot en wonder onderscheid tusschen de heerlijkheid van Gods engelen en de nietige made, die voortschuifelt door het slijk; maar toch beide hebben zij dit gemeen, dat zij schepselen zijn, waarvan het geldt, dat zij zonder Gods wil zich noch roeren noch bewegen kunnen. In vergelijking met den eeuwigen Schepper van de einden der aarde is alle schepsel als niets. Alle volken zijn als een stofje aan de weegschaal, als een druppel aan den emmer. En zoo is Christus alles overtreffend, omdat Hij als waarachtig en eeuwig God een oneindige volheid van genade bezit, waarom Hij door allen, die er van gesmaakt hebben, verheerlijkt is als God te prijzen in alle eeuwigheid.

Zijne goddelijke natuur maakt Hem boven alles dierbaar. Het is de genade Gods, die in Hem verschenen is. Het is niet de genade van een schepsel, niet de gratie, zpoals die in den mensch tot den hoogsten graad van gratie kan worden opgevoerd. Zoo wordt Hij soms beschouwd, alsof Hij zich door de kracht van geniaal vermogen had weten te verheffen tot de hoogte, waarop Hij voor ons allen een voorbeeld kan zijn. En toch, indien Hij slechts die menschelijke gratie heeft, dan is Hij voor de menschheid slechts tot een oordeel. Dan is Hij zonder ontferming, want dan is Hij de vleeschgeworden wet, die ons allen afsnijdt, want dan is er nooit iemand, die Hem evenaart. Dan is Hij alshet ideaal, dat terugwijkt, als men meent het te grijpen. Dan is Zijne verschijning voor ons als de kwelling van een Tantalus, die te midden van de wateren versmachtte van dorst, omdat zij terugweken als hij wilde drinken en de heerlijkste vruchten zag boven zich hangen, maar om ze te zien opheffen, als hij zijn honger wilde stillen. Christus als ideaal voert tot wanhoop. Indien Hij slechts menschelijke gratie had. Hij zou geene ontferming voor ons kunnen hebben.Ja, Hij zou ook zelfs niet bekoren. De ervaring leert het, dat zij die Hem slechts als den mensch Jezus hebben willen erkennen, gemeenlijk geëindigd zijn met zich van Hem geheel af te keeren.

Dit is juist wat Hem de eeuwen door den lofzang van alle verloren zondaren brengt, dat Hij oneindige, onuitputtelijke, matelooze genade en ontferming bezit, omdat Hij waarachtig God is. Wij zijn te arm, te diep verloren, te verzondigd, dan dat wij aan de gratie van een schepsel genoeg zouden kunnen hebben. Zijne genadevolheid, die Hij ook als mensch bezat, komt op uit Zijne goddelijke natuur.Alle creatuurlijke genade, hoe groot ook, is eindig, omdat zij creatuurlijk is, als zij beschouwd wordt op zichzelve. En dan schiet zij te kort voor de oneindigheid der ongerechtigheid. Wie één gebod schendt, staat schuldig aan de gansche wet. Eerst wanneer de menschelijke heerlijkheid van Christus onafscheidelijk is van de onuitputtelijke bron Zijner godheid, kan er uit Hem de geuadestroom opwellen, die den dorst des zondaars lesschen kan en die onzen schuldigen zielen kan doen toekomen die diepe teugen van genade en ontferming, die waarlijk verfrissching ons brengen en levensmoed en levenskracht. Als er genoegzame genade zal zijn. dan kan zij alleen gevonden worden in een algenoegzaamheid Gods zooals Hij in Christus is verschenen. De Verlosser, de Heilige Israels, is de God des ganschen aardbodems genoemd. Hq beschikt over oneindige genade, over de ontferming van den eeuwigen Schepper.

De grond van allen vrede, van alle vertroosting, die in Jezus is, van de genadevolheid, waarover Hij beschikt, ligt in Zijne goddelijke natuur. Daarom is Hij onze God, onze Goël, onze Verlosser. Daarom zegt de Heilige Geest van Hem: „wendt unaar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want ik ben God en niemand meer". En vanwege dat mysterie der vleesch word ing des Woords, waardoor 'ons een Middelaar beschikt is, die waarachtig en eeuwig God en waarachtig rechtvaardig mensch is, ontsprong in Hem een fontein van levenswater, die niet kan worden uitgeput, zelfs niet als alle schepselen in hemel en op aarde daarvan drinken zouden, Zooals eene fontein, waaruit duizenden dagelijks drinken, toch nooit minder water geeft, zoo is ook deze Middelaarsvolheid van genade onuitputtelijk. Zij is de genade des Oneindigen Ontfermers. Van Hem kan gezegd worden, dat wq niet zullen vreezen; omdat Hij' God is en geen mensch. De genade des Oneindigen is in Christus verschenen. Als zoodanig is in haar de wegneming van alle onze bezwaren, die ons zouden kunnen verhinderen om met Hem in gemeenschap te treden. De grootheid dier genade is een waarborg, dat Hij met vrijmoedigheid mag worden omhelsd door het geloof. Daarin is voor den zondaar de schoonste vertroosting. Hij is machtig alle onze nooddruft tot heerlijkheid te vervullen.Indien wij aan onszelven ontdekt wordenen onze schuld moeten zien voor den spiegel van Gods heilige wet, dan wenkt nergens uitkomst. De boei der zonde kan klemmen. Met den psalmdichter kan worden geklaagd, dat de angsten der hel ons treffen. Voor ons is het dan eene oneindige wolk van zonde en ongerechtigheid, waardoor wij niet kunnen heenzien. Voor ons besef is het een oneindige schuld, die ons drukt. Maar wat is zij ondanks alle hare grootte in vergelijking met die rijke, heerlijke volheid der genade, die het Lam Gods aanbracht in den weg van Zijne vernedering en verhooging. Er is nooit een zondaar geweest, zoo diep gezonken, zoo ver afgedoold, zoo hardnekkig, zoo vijandig, die zijne zonde voor Zijn aangezicht zoover kon uitbreiden, dat zij raakte aan de einden dezer genade. Er is in Christies vanwege de heerlijkheid Zijns Persoons een genade, eene ontferming die zich zoo wijdt uitstrekt, dat de oudste en grootste der zondaren er nog altijd een overvloed in vinden zal. Daarom is het noodig zich er klaar van bewust te zijn, welke, beteekenis het voor ons geestelijk leven heeft, dat Hij waarachtig God is en dat Hij daarom grooter genade heeft, dan ooit een mensch alleen kan bezitten; ja dat Hij daarom de verschenen genade zelve is, die altijd verre uitgaat boven hetgeen wij van haar verwachten.Hier geldt het woord: de helft is mij niet aangezegd. En daarom gaat er dan ook door de Heilige Schrift zulk een vrije, zulk een ruime noodiging om ons op te wekken tot groote vrijmoedigheid om te komen tot Hem, om te ontvangen van Hem en alle nooden en zorgen uit te spreken voor Hem, die nooit moede wordt ons te hooren en nooit moede zal worden te geven.

Omdat de liefde van Christus Gods liefde is en niet slechts die van een mensch, daarom is zij een eeuwige, vrije, onveranderlijke liefde, kan zij alleen een reddende zondaarsliefde zijn. De menschelijke liefde, hoe rein en uitnemend zij ook wezen moge, rust ten slotte altijd op iets, dat in het voorwerp der liefde aantrekt. Er is altijd een aanbevelingsgrond voor in den geliefde, iets wat de bekoring wekt. En dat juist ontbreekt hier. Indien in Christus slechts menschelijke liefde was, dan zou alles in ons Hem moeten vervreemden van den mensch der zonde. In de ongerechtigheid is niets, dat Hem zou kunnen bekoren en trekken. Maar nu, omdat Gods liefde in Hem is, nu kan Hij zeggen: Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad. Een oneindige liefde is in Hem verschenen, die niets behoeft te veronderstellen in het schepsel, die geene aanbeveling van ons vraagt en die eeuwig en onveranderlijk is.

Eeuwig is die liefde, want zij was reeds in Hem voor de grondlegging der wereld.Zijne vleesch wording zelve, gansch Zijne vernedering is opgekomen uit die liefde, die Hem droeg in de stilte der eeuwigheid, toen geen schepsel nog roerde. En daarom kan van Hem gelden, dat Hij gister en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid, dezelfde ook in die wondere, alles overwinnende liefde.Die liefde in Hem is de alpha en de omega, het begin en het einde van alle gave, die aan den zondaar toevloeit in de donkerheid van zijnen nacht. En het is nog die zelfde liefdemacht, die Hem de armen doet uitbreiden en doet roepen tot den verlorene: komt tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven. Daarom is het dan ook tevens eene onveranderlijke liefde.

Uit de kracht Zijner godheid is de liefde van Christus niet als die van de kinderen der menschen. Onze liefde is als wij zelven zijn, maar ook de liefde van Christus is als Hij zelf. Wij zijn veranderlijk als het weder.Niets is wankelbaarder dan de gunst der menschen. Heden verheerlijken zij u, verheffen zij u, prijzen zij u en morgen is er voor hen dikwijls niemand verachtelijker dan gij en weten zij geene woorden beleedigend genoeg om u te treffen. Ja, blijkt het, helaas, niet al te menigvuldig zelfs in de innigste levensverhouding in het huwelijk, dat de liefde niet steeds bestendig van duur is en dat zij, die aanvingen met innige genegenheid en liefde, elkander soms na korten tijd haten. Niets is veranderlijker dan de mensch. Daarom zegt God: vest op prinsen geen betrouwen. En daarom, indien de Christus slechts mensch was. Hij zou geen vasten grond ons bieden kunnen, zelfs niet in Zijne liefde. Maar dit is dan ook juist het schoone, het heerlijke in den Middelaar Gods en der menschen, dat Hij, zelve vrucht van de eeuwige liefde des Vaders, een liefde kent, die nooit wijkt, die nooit verandert. Van die liefde kan getuigd: Gij zijt dezelfde. Hemel en aarde vergaan, verouden als een kleed, maar Hij blijft onbewogen. Ook van Zijne liefde geldt het: Ik de Heere verander niet.En daarom kan van den Heere Jezus gezegd worden: zoo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. En opgrond daarvan heeft dan ook Gods kind in die liefde een onderpand, dat het nimmer te vergeefs zal hopen op Hem, Hoe donker het ook bij ons mag wezen, hoezeer ook alles zich tegen ons stelt en onze conscientie ons veroordeelt, vanwege de liefde van Christus mag beluisterd het wondere woord: „Indien ons hart ons veroordeelt. God is meerder dan ons hart en Hij kent alle dingen". Meerder dan ons hart is Hij vanwege de oneindigheid Zijner liefde, die in Christus den Middelaar voor ons gestalte aannam.

Vanwege die uitnemende kracht Zijner godheid is de genade van onzen Heere Jezus Christus dan ook altijd een krachtdadige. Ook daarin is Hij zoo gansch anders als wij. Bij ons is er een groot verschil tusschen wat wij vermogen en wat wij begeeren. Wij kunnen iemand van harte lief hebben, in alle zijne nooden en smarten medelijden en er machteloos bijstaan. Hoe menigmaal komt het voor dat een teederminnende moeder, met de diepste smart vervuld, staat aan het sterfbed van haar lieveling. Zij ziet het aan, hoe de dood zijn killen adem laat gaan over het klamme voorhoofd en hoewel zij blijft hopen tegen hope op hope, dat het diepgaand leed nog zal wórden afgekeerd, voelt zij hoe zij onmachtig is haar kind te verlossen. Hoe groot ook hare liefde is, haar vermogen schiet tekort.En zoo is het veelal in moeilijke omstandigheden. Wij 'kunnen klagen en beklagen, ons bedroeven en beweenen, maar helpen meestal niet. Wij kunnen zelfs met iemand lijden, maar geene verlossing bieden. Ja soms kan die drang tot meeleven en meegevoelen zich omzetten in een gebed en toch geen redding dagen.' Maar ook in dit alles is de liefde van Christus zoo gansch anders. Zij is altijd eene krachtdadige liefde. Zij geeft ons inderdaad wat wij behoeven. Welk goed de'Heere Jezus Christus ook als vrucht Zijner liefde aan Zijn kind wil doen toekomen, dat ontvangt het ook werkelijk. Bij Hem blijft het geen ydele begeerte. Uit Zijne liefde ontspringt waarlijk voor den zondaar in zijn zondedood het leven, de gerechtigheid en de heiligheid, die noodig zijn om een verlorene te doen smaken de heerlijkheid dier volle genade, die in Hem gegeven is.

Zoo blijkt Hij ons altijd machtig om over den nacht onzer donkerheid te doen opgaan het licht der redding, omdat in Hem de ongerechtigheid is weggenomen. En wie zichzelven kent in zijne vleeschelijkheid, in zijn verkocht zijn onder de zonde, in zijne zwakheden en ongeloof, in al wat innerlijk bezoedelt en verontreinigt, die is ontroerd vanwege die wondere oneindige, onuitputtelijke liefde, wier vuur niet gedoofd kan door al de wateren onzer zonde en waaruit immer weer opvlamt die genade, die alleen genoegzaam is de zielen van Gods kinderen te louteren en te bevredigen en hunne nooddruft te vervullen.

Zoo is dus de Christus krachtens Zijne goddelijke natuur vol van genade en aller aanneming waardig. Maar alzoo is Hij nu ook in Zijne menschelijke natuur. Ook als mensch is Hij boven alles begeerlijk en vol van genade. Petrus noemt Hem een onbêstraffelijk en onbevlekt Lam, Hij heeft geene zonde gekend. Van het eerste oogenblik Zijner vernedering, toen de belofte vervuld werd aan de Moedermaagd: „de Heilige Geest zal over u komen én de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen", wordt Hij ons geteekend als de Heilige. Hij heeft geene zonde gedaan en in Zijn mond is geen bedrog gevonden.Alle gerechtigheid heeft Hij volbracht en Zijne gehoorzaamheid was volkomen. En toch was Hij onzer één, ons in alle dingen gelijk, schoon zonder zonde, opdat Hij tot vertroosting en tot redding in onze natuur het werk zou doen, dat wij niet konden doen, de gehoorzaamheid zou volbrengen, die wij niet vermochten te brengen, en zou ondergaan in de diepe kolken van onzen dood.Uit het feit, dat Hij onzer één is, waarachtig rechtvaardig mensch, komt eveneens een rijke vertroosting ons toe. In den verborgen omgang is het levensblijdschap te verstaan,  Hij, heilig, onnoozel, onbevlekt, afgescheiden van den van de zondaren, onzer één is, onze broeder, ingegaan in alle de beperktheden onzer natuur, in alle dingen verzocht  als wij, opdat Hij medelijden met ons kennen kan. Hij overwint alle beproeving en verzoeking en brengt volkomen gerechtigheid aan en kan toch ons verstaan in al ons leed, in alle onze worsteling, in alle donkerheid en angst, dewijl Hij onzer één was. Het is onze natuur, die in .Hem Gods recht onderging, die in Hem doet wat moet gedaan, die' Hem duldt wat moet gedragen worden om Zijne gemeente te doen herboren worde tot een nieuwe en levende hoop. Daarom  wie in Christus is, die is een nieuw schepping die mag in verborgen omgang met Hem beluisteren de sprake des heiis, die uit de hemel tot ons komt.

Zoo verschijnt Hij voor Gods kinderen als de Middelaar, waarachtig God en waarachtig rechtvaardig mensch in de eenigheid Zij Persoons. Hij is niet eene tweeheid, niet God en mensch, maar in eenigheid des Persoons Goi en mensch, opdat Hij onze Middelaar zij kan; opdat Hij in onze plaats kan staan voor ons kan doen, voor ons kan Iijden als mensch, als onzer één; maar ook opdat Hij het leven en de onverderflijkheid ons aan het licht zou brengen. Hij is God geopenbaard in het vleesch, opdat in en door Hem reiniging onzer zonde zou worden verkrege Hij wordt door gansch Zijn arbeid de onuitputtelijke bron van genade voor wie door Hem tot God gaat. Zoo is Hij krachtens Zijne Persoonlijkheid gansch begeerlijk voor wie gerechtigheid behoeft tot dekking van hetgeen hem van God vervreemdt. Gans begeerlijk is Hij, voor wie behoefte aan gemeenschap met den levenden God. Hoe zullen twee tezamen wandelen, indien zij niet eerst tezamen zijn gekomen? In Hem ontmoeten God en zondaar elkander, maar opdat zij nimmermeer scheiden. Want geen schepsel heeft de macht Gods kinderen te scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus. En daarom, de heerlijkheid van Christus moge den van God vervreemden zondaar bekoren, opdat Hij kome en ziende op Jezus ervare, dat wie eertijds verre was, nabij geworden door het bloed van Christus.Zo nabij, dat wie Gods kind niet was, zal hooren dat tot hem gezegd wordt: „Gij zijt een klnd des levenden Gods". En wie macht ontvang Gods kind genaamd te worden, die zal ook macht hebben te zeggen: Gij zijt toch miji Vader.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's