Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Efeze 2 : 18 "Door Hem hebben wij beiden den toegang door éénen Geest tot den Vader",

Door éénen Geest.

Het is een groote weldaad waarbij de apostel Paulus in het woord dat wij hierboven schreven de Gemeente van Efeze bepaalt. Hij spreekt over den toegang tot den Vader en wijst er dus op hoe een nietig zondig volk weer met den eersten Persoon van het Goddelijk Wezen vereenigd is.

Door dat woord toegang hebben worden wij gewezen op een Oostersche gewoonte. Het is van algemeene bekendheid dat in het Oosten niemand ongeroepen tot een Koning mocht gaan. De toegang tot zulk een Oosterschen Vorst was altoos een verboden toegang, en er was niemand die het waagde dat gebod te overtreden. Wanneer het nog een enkelen keer geschiedde dat iemand het waagde, om evenals Esther, ongeroepen iot zulk een vorst, de toevlucht te nemen, dan hing alles hier van af of de gouden scepter al dan niet zou worden toegereikt.

Welnu, evenals de toegang tot zulk 'n Oosterschen Vorst op straffe des doods ten strengste verboden was, zoo is ook de toegang tot den Koning der koningen, de toegang tot den Vader een gesloten toegang over ieder menschenkind.

O, we weten hoe eenmaal die toegang een geopende was. Het was in het Paradijs waar de mensch geschapen was naar het beelden naar de gelijkenis Gods, Daar hoorde de mensch de voetstappen des Heeren aan den wind des daags en was er voor hem een onbelemmerde toegang tot God, Maar sinds de zonde kwam is die toegang gesloten. De mensch heeft zichzelf den weg naar den boom des levens versperd. Daar staan cherubim met het vlammig lemmer eens zwaards om dien weg te bewaren en zij hebben den onverbiddelijken last dat die weg voor geen enkelen zondaar toegankelijk is.

Maar is het dan geen wonder van genade dat de apostel hier dien weg weer geopend ziet en dat hij het der gemeente van Efeze mag toeroepen dat er voor kinderen des toorns weer een toegang is tot Hem voor wiens vlekkelooze heiligheid zelfs de engelen in den hemel hunne aangezichten bedekken ?

Dringt daarbij als vanzelf de vraag zich niet op hoe dat mogelijk is? Nu heeft ook op die vraag de apostel ons een antwoord gegeven. Immers door Hem, zoo zegt hij, hebben wij den toegang tot den Vader, en niet alleen door Hem, maar ook door éénen Geest.

Door Hem! Dat beteekent natuurlijk door Christus. Onze aandacht wordt hier dus gevestigd niet slechts op den eersten maar ook op den tweeden Persoon van het Goddelijk Wezen, en wel zooals deze zich als Borg en Middelaar heeft geopenbaard. Door Hem de toegang gebaand. Neen, daar is géén andere naam onder den hemel gegeven door welken wij moeten zalig worden. De Heiland zelf heeft het dan ook zoo duidelijk gezegd: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven, niemand komt tot den Vader dan door Mij". — Wie dus den toegang tot den Vader begeert, wie weer in de gunste des Heeren wil leven, maar de onmogelijkheid daarvan gevoelt vanwege zijne zonde en vanwege de heiligheid Gods, die zal zich moeten wenden tot Christus.

Hij alléén heeft den sleutel Davids. Als Hij sluit dan kan niemand openen, maar ook als Hij opent dan is er niemand die de door Hem geopende deur weer sluiten kan. En nu weet gij, niet waar, hoe dat komt dat er een volk is dat kan zeggen door Hem den toegang tot den Vader te hebben. Dat komt daarom dat Hij met Zijn hart Borg is geworden om te betalen hun anders onbetaalbare schuld. Ja, God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende. Is het buiten Christus dus niet mogelijk voor een zondaar om in te gaan iu de tegenwoordigheid Gods, door Hem is ook voor den allerellendigsten en alleronwaardigsten zondaar de toegang ontsloten in het binnenste heiligdom. Alleen door Hem hebben wij de toeleiding door het geloof. Gelukkig wie zich dus door het waarachtig geloof aan Christus verbonden weet.

Maar nu is dat geloof een gewrocht van Gods Heiligen Geest. Vandaar dat de apostel zegt dat we niet alleen door Hem den toegang hebben, maar ook door den Geest. Hoe heerlijk wordt ons dus het werk van de drie Personen van het goddelijk Wezen hier voor oogen gesteld.. Immers het is de - Vader van Wien alle werking uitgaat, niet slechts in de schepping, maar ook in de herschepping van Zijn volk. Het is de Zoon die hen als Middelaar en Borg inleidt in des Konings paleis, die hen liefelijk en aangenaam maakt in de oogen des Vaders, Maar nu is het ook de Heilige Geest die hen met Christus en in en door Hem ook met den Vader vereent. Door de uitstorting des H. Geestes is dan ook de scheidsmuur gevallen die daar voor Gods kinderen tusschen den hemel en de aarde bestond. Die Geest des Heeren immers is het die hen gemeenschap doet hebben aan den ten hemel gevaren Christus, in wien alleen de toegang tot den Vader bestaat. Doordien Geest immers roepen zij Hem aan; door dien Geest vluchten zij tot Hem als tot hun eenigen en algenoegzamen Borg, Door dien Geest vat Hij ze bij de hand en leidt ze langs den weg dien Hij in Zijn raad heeft bepaald om ze straks tot Zich te nemen in Zijne eeuwige heerlijkheid. Ja het is de H, Geest die den zondaar wederbaart en ontdekt; het is de H, Geest die hem tot droefheid des harten doet worden dat hij door zijne zonde den Heere vertoornd heeft. Het is de H. Geest die hem daarna leidt tot Christus als tot de deur waardoor hij moet ingaan en uitgaan om weide te vinden; die dus voor zijn oog de heerlijkheid en algenoegzaamheid des Verlossers ontdekt. Het is de H. Geest die de duisternissen en nevelen des ongeloofs wegvaagt en die door het waarachtig geloof met Christus vereent. En zoo is het de H. Geest die den zondaar door Christus leidt tot den Vader, die hem het Abba Vader leert stamelen. Diezelfde Geest, zegt de apostel, getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn.

Maar nu dient nog op een woord van den tekst dien wij hierboven schreven de aandacht gevestigd te worden, en dat is op het woordeke wij beiden. Wij, daar bedoelt de apostel natuurlijk mee, hij zelf en de gemeente van Efeze, althans allen die in waarheid tot die gemeente behoorden, die er niet slechts in naam, maar ook inderdaad leden van waren. Maar waarom segt de apostel hier nu wij beiden? Waarom wil hij klaarblijkelijk ook op dat beiden de nadruk leggen? Omdat hij wil doen uitkomen dat de toegang waarover hij sprak, zoowel voor hem als voor de geloovige gemeente van Efeze was, maar ook zoowel voor de geloovige gemeente van Efeze als voor hem. Wat toch was het geval? Zooals uit het verband blijkt werd de gemeente van Efeze door sommige dwaalgeesten verontrust. Deze deden het voorkomen alsof het geloof der Efeziërs niet het echte was en wel omdat zij oorspronkelijk heidenen geweest waren en zij dus nooit tot het vleeschelijk Israël hadden behoord. Daarom zou er voor hen geen toegang in het heiligdom zijn en werd betwijfeld of zij wel deel aan Christus zouden hebben. Tegen deze verdachtmaking nu door menschen die in hun dwaasheid meenden dat God de zaligheid aan hun kerk, of liever nog aan het clubje dat zij in die kerk vormden, verbond, verheft Paulus hier door' dat „wij beiden" zijn stem, Hij.wil daarmee als 't ware zeggen: gij die oorspronkelijk heidenen waart hebt dien toegang evengoed als ik die van nature een Jood ben geweest. Immers de Geest die ons bezielt, wil hij zeggen, - is een en dezelfde Geest. Welke dus onze afkomst is, daarop komt het niet aan, maar hier komt het op aan of éen Geest ons vernieuwd, ons ontdekt, ons bekeerd, ons vertroost heeft. En dat nu mocht hij voor de gemeente van Efeze gelooven dat in haar diezelfde Geest werkte, die hem op den weg naar Damaskus aan zichzelf had ontdekt, die hem geleid had tot Christus en die hem door Christus den toegang tot den Vader ontsloten had. En vandaar dat hij hier zegt: door Hem hebben wij beiden door één Geest den toegang tot den Vader.

En zoo is het nu in onze dagen nog. Hoeveel verschil daar onder Gods kinderen ook vaak mag bestaan, verschil in afkomst, in leeftijd, in stand, in kerkvorm, in nationaliteit, en waarin al niet, ten slotte worden allen die in oprechtheid God vreezen door één Geest geleid, zij komen dus bij denzelfden Christus en door Hem vinden zij den toegang in hetzelfde Vaderhuis.

Dat is dus ook voor een iegelijk onzer lezers de vraag: is diezelfde Geest ook reeds in ons werkzaam geworden. Ach, dan mag er in heel veel dingen misschien onderscheid wezen, dan mag de een er zus over denken en de ander zoo, maar hoe ook gescheiden, dan is er toch ten slotte één Geest die vereent. Maar wee onzer als het ons aan de zaligmakende werkingen van dien éénen Geest nog ontbreekt. Dan toch is het juist andersom. Dan mogen we ons misschien in heel veel dingen aan elkaar verbonden gevoelen, maar dan is er geen band die ons voor eeuwig aan elkander verbindt. Zonder Geest is er voor ons geen Christus en zonder Christus is er voor ons geen toegang tot God,

Heeft de H, Geest dus ook in uw hart reeds woning gemaakt? Onderzoek u zei ven nauw. En als gij dan moet bekennen dat gij den Geest van Christus nog mist, o weet dan wel dat gij niet behoort tot degenen die in leven en sterven Zijn eigendom aijn, maar dat gij wel behoort tot degenen die straks voor eeuwig uit het Vaderhuis hierboven zullen zijn buitengesloten. Bidt dan den Heere nog om de genadige inwoning van Zijnen Geest, opdat ook gij door dien Geest aan u zelf ontdekt tot Christus moogt worden uitgedreven. Dan zult gij 't ondervinden dat er door Hem een toegang is tot Gods Vaderhart.

Of moogt gij niet ontkennen dat er in uw hart een begeerte leeft om met God verzoend en vereenigd te worden, laat dan dit woord des apostels u tot vertroosting en tot bemoediging zijn. Immers wie gij van nature geweest zijt, het doet er niet toe. God neemt den persoon des menschen niet aan. Daar is geen andere toegang tot den Heere dan door éénen Geest. En zeker, als gij nn op u zelven ziet dan is de toegang versperd. Wanneer gij dan ook door uzelf tot God moest naken, het zou voor eeuwig onmogelijk zqn. Maar nu is hel de Drieëenige God die het werk Zijner genade, dat Hij in u begon, ook zekerlijk voleindigen zal. En daarom laat het maar veel uw bede zijn:

O Vader, dat Uw liefd' ons blijk;

O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk;

O Geest, zend Uwen troost ons neer;

Drieëenig God, U zij al d' eer.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's