Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij kusse mij met de kussen Zijns monds. Hoogl. 1:2.

Vurig verlangen.

Iedere plaats in 'a Heeren Woord is gewijde grond.

Alle woord Gods is heilig. Niet het minst geldt dit van het Hooglied. Het is het lied der liederen. Het heilige der heiligen. Wie hierin een blik wenscht te werpen, trekke de schoenen van zijn voeten. Het laat ons twee zaken aanschouwen. De volheid van het hart van den Heere Jezus, en de overvloed van genade uitgestort in het hart van Gods kinderen. Of wil men liever het zóo zeggen: het spreekt van de huwelijksband tusschen den Bruidegom, den Zaligmaker van zondaren, en de Bruid, de verlosten, de Kerk des Heeren.

In ons tekstwoord is de Bruid aan het woord. „Hij kusse mij met de kussen Zgns monds." Wat spreekt uit dezen wensch een innige verknochtheid aan den Heere Jezus! Let eens op! Zonder dat er iets aangeduid is van Zijn Persoon, roept zij, waar zij door den Heiligen Geest het gordijn voor den hemel ziet weggeschoven: „Hij kusse mij." In de grondtaal is het woordje „hij" niet eens met nadruk genoemd. Veel omhaal van woorden gebruikt zij niet. Vreemden begrijpen haar ifiet. Dit doet er ook niet toe, als de Heere het maar begrijpt. En gelukkig. Hij vat zelfs ons stamelen. Indien die harteklank en vereeniging maar gevonden wordt. zegt Hij zelfs: „Eer zij roepen, zal Ik antwoorden."

Christus is haar alles. Haar hart is er van vol. En waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Christus is het begin, het midden, het einde van haar gansche leven, de Alpha en de Omega. Zooals dan ook de Bruid begint, zoo eindigt zij in het Hooglied, nl: met Hem. Haar laatste woorden zijn: „Kom haastiglijk, mijn Liefste! en wees Gij gelijk eene ree, of gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen."

Vandaar dit wondere, vreemdsoortige begin. Is Christus bij ons ook alles? Staat Hij ook bovenaan? Is er allereerst een zoeken naar het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid? Want, ja, we weten het, ieder hart is vol, en iedere mond loopt daarvan over, maar niet ieder hart is vervuld van het goede. Integendeel, uit het hart van den mensch komen van nature voort booze bedenkingen. Het is een vuile bron van ongerechtigheden. De mensch is van het hoofd tot de voetzool gansch melaatsch. Velen zijn zonder Goden zonder Christus, leven midden in de wereld van zonde, om ... o schrik!... te vaUen in de geopende kaken van den Satan. Velen ook zijn aanvankelgk Jezus gevolgd, zooals Orpa haar schoonmoeder Naomi, maar zijn teruggekeerd, hebbende den afscheidskus Hem toegeworpen , .. om nooit in het Kanaan der ruste aan te landen. O, wordt jaloersch op het geluk van de Bruid, eer het te laat is. Nog is het heden der genade, opdat de knieën gebogen worden, op de borst geslagen, en de tollenaarsbede worde opgezonden! De Heere vraagt daartoe uw gansche hart. Niet enkele daden, niet het noemen van „Heere, Heere" alleen, niet uw offers, al zijn het op zich zelf ook de prachtigste bouquetten. Dit alles verwelkt. Hij. vraagt een gebroken geest, een verbrijzeld hart.

Leert het van de Bruid. Let op den vorm, waarin zij spreekt. „Hij kusse mij", zegt ze. Niet: Hij kust mij, of Hij heeft mij gekust, of Hij zal mij kussen. Neen: „Hij kusse." Het is haar zielewensch. Een bede van haar hart. Hierin ligt haar moed en ootmoed opgesloten. Moed, omdat ze zich gedwongen ziet daarom t« vragen, daar zij anders oinkomt. Ootmoed, omdat ze het erkent dit bewijs van liefde niet verdiend te hebben. Zoo gaat het met ieder kind Gods. Het ééne oog staart op de massa zonden. Zij ziet haar gruwelen. Hare „handelingen en geboorten zijn uit het land der Kanaanieten." Afgodendienaars zijn de kinderen Gods van nature, „geworpen op het vlakke des velds, om de walgelijkheid harer ziel." Ziet de Bruid alleen hierop, o, dan roept ze: „Heere, ik ben te gering, dan dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen." Maar dit verontrust haar, dit perst haar, dit dringt haar, om het andere oog naar boven te slaan. Staande in de bovenverdieping van haar zondig hart, is er maar één middel tot redding, en dat is: er uit springen! Zalig wie het doet. Deze wordtin Gods armen opgenomen.

„Hij kusse mij" wil dus zeggen: Wel heb ik het niet verdiend, maar ik snak naar de gemeenschap met Christus. Wel was ik ontrouw, maar dit maakt Uwe trouw niet te niet, daarom verlang ik des te sterker naar Uwe liefde.

Nu staat er verder: „Hij kusse mij, met de kussen Zijns monds." Voldoende, zou men oppervlakkig zeggen, was het te zeggen: „Hij kusse mij." Dat andere kon worden weggelaten. Maar neen, dit kan niet. De Bruid wil aan haar wensch kracht bijzetten, en duidelijk doen gevoelen, wat ze wenscht. Meermalen vinden we dergelijke dubbele uitdrukkingen. bijv. „met vuur verbranden", „met water wasschen", d.w.z. geheel verbranden, schoon wasschen. Hier wil de toevoeging „met de kussen Zijns monds" zeggen: Niet één kus is genoeg, maar aanhoudend wil ik gekust worden. Uit de volheid Uwer genade, bid ik, genade voor genade te ontvangen.

Hoe lieflijk is de blijde boodschap des heils niet! De goddelijke mond heeft eens den vloek uitgesproken op de overtreding der wet, maar daartegenover staat de genade, welke bezegeld wordt met de kussen van den hemelschen Bruidegom. Kussen, welke het zinnebeeld zijn van blijdschap. Hoe huppelen geliefden, die een poos van elkander gescheiden zijn, niet naar elkander toe, als zij elkaar wederzien. Zoo gaat het ook met den verloren zoon, die wederkeert naar het vaderhuis. De blijdschap des Heeren is zoo groot, dat de Vader hem tegemoet komt, hem omarmt en kust. Kussen, welke het b.ewijs zijn van liefde. Die kus der liefde kwam vaak voor onder de Christenen uit vroeger dagen. Dat de gemeente des Heeren van thans de liefdeband onder elkander toch niet verscheure! Wie het ook moge doen, van 's Heeren zijde geschiedt dit niet, al kunnen dikwerf donkere tijden aanbreken. De Heere bemint de Zijnen, want, wat eerst „Lo-Ammi, niet Mijn volk" was, is , Ammi, Mijn volk" geworden. Zij zijn Zijn beminden. Dat kussen van den Bruidegom is de innerlijke vereeniging met Zijn Bruid. Gelijk de adem van twee beminden tot één adem wordt, zoo ook wordt het leven van Christus één met de Zijnen. Hij toch is het Hoofd, waarvan zij de leden zijn.

Wie wenscht die liefde, die vereeniging, die blijdschap niet? Wij zijn van nature kinderen des toorns. Haters van God en den naaste, voor wie de Heere een verterend vuur is. O, bidt om die kussen van Christus, opdat de vrede afdale in het hart, die vrede, die alle verstand te boven gaat. Smaakt en ziet, arme zondaren, dat de Heere goed is! Waagt het, bekommerden, waar de zwarte bruid, verschroeid door Gods toornegloed, de heerlijke uitkomst ervaren heeft, want wie bidt, ontvangt. Hij noodigt. alle dorstigen tot de wateren te komen. En, volk des Heeren, die meermalen Zijne kussen hebt ontvangen, volhard ook gij in het smeeken: „Hij kusse mij, met de kussen Zgns monds." Amen.

.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's