Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Trek mij, wij zullen u naloopen. Hooglied 1:4a.

Het afhankelijke schepsel.

Het is niet ten onrechte, dat dit gedeelte van het Woord den naam draagt van „Hooglied", of, zooals er staat: „lied der liederen."

Het klimt boven den profanen geest van den mensch, die alles afmeet aan eigen denken en voelen, zeer verre uit.

Hierin wordt in hooge beeldspraak bezongen de allerteederste verhouding tusschen den Hemelkoning en de Zijnen.

Wanneer de Apostel Paulus in den Efezenbrief schrijft over de verhouding van man en vrouw, zoo opent hij hetzelfde vergezicht. Luistert slechts: „Daarom zal een mensch zijn vader en moeder verlaten en zal zijne vrouwaanhangen, en die twee zullen tot één vleesch wezen.

Deze verborgenheid is groot, doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente."

't Kan u dus ganschelijk niet verwonderen, dat we hier een heel g^edicht voor ons hebben, waaraan deze gedachte ten grondslag ligt.

Hier is een Bruidegom, een Koniilklijke Bruidegom, die Zich een arme, dood-arme bruid heeft verkoren. Deze is alles voor haar en wil alles voor haar wezen.

De aanhef, waarmede dit lied der liefde begint, is eene betuiging van de bruid. Zij gevoelt zich machteloos. Als Hg mij niet de hand geeft en mij vasthoudt, zoo zal het verkrijgen me nog niet ten deel vallen. Hij moet mij trekken, mij inleiden, mij brengen in de binnenkameren van Zijn paleis.

Deze gedachtewereld is op tal van plaatsen te vinden in Gods Woord.

'k Herinner u slechts dit woord: „Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet in het koninkrijk des Zoons Zijner liefde."

Of wilt ge het woord van 's Heilands eigen lippen: „Ik zal u tot My trekken". „Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft hem trekke".

't Is evenals bij het redeloos gedierte, dat zich gevangen ziet genomen, in banden gelegd, en op deze wijze wordt medegetrokken.

De Heere spreekt zelfs bij den Profeet Jesaja: „Ik zal mijn haak in uwen neus leggen en Mijn gebit in uwe lippen, en Ik ïal u doen wederkeeren door dien weg, door welken gij gekomen zijt".

Hier zal dus wel weinig tegen zijn in te brengen: 't is hier een onwillige.

Wat de Psalmdichter zingt doet aan niets anders denken: Wil toch niet stug, gelijk een paard weerstreven. Of als een muil, door domheid voortgedreven ; Gebit en toom, door 's menschen hand bestierd Beteuglen 't woest en redeloos gediert'.

Dit trekken geschiedt door den Almachtige. Hij openbaart Zijne majesteit aan Zijn schepsel. Wat zich voortbewoog in steeds sneller tempo, wat welbewust zich afkeerde en nog afkeert van den Hemelgebieder, wordt staande gehouden. De Heere legt hen den breidel aan. Hij begint te trekken.

De machtige, de vorst uit de diepte krijgt een nog machtiger tegenover zich. En hoewel het schepsel zich o zoo gewillig buigt voor zijn harden meester en deze o zoo gaarne zou volgen, ook tot zijn eeuwig verderf, houdt de Heere hem vast en spreekt: och neen, mijn afkeerig kind. Ik wil niet dat ge omkomt. Ik leg u een haak in den neus. Of wilt ge 't in liefelijker benaming: Ik trek ze met menschenzeelen, met touwen der liefde.

Zoo komt er een uit de macht der duisternis tot het licht, of wilt ge wordt er .een van dood levend.

Het Woord des Heeren grijpt iemand vast, doordat de Geest des Heeren in zijne ziel het zaad doet indalen.

Hij kan er niet meer van loskomen, al wendt hij zich om en om, hij hgt verbonden aan een onzichtbare koorde.

En nu moge de vijandschap zich spoedig gewonnen geven, of in taaiheid zich zelfs opnieuw opheffen, het einde leert: de Heere is hem te sterk geworden. Deze heeft overmocht!

De menschenzeelen houden het best uit, zij blijken van eeuwig maaksel. Omdat het van eeuwigheid is kan het nooit afbreken.

Zoo wordt de onwillige gewillig gemaakt. Maar, zoo zegt ge bij u zelven, zou dat hier wel bedoeld zjjn?

Zou het harte hier al niet versmolten zyn ? Hier toch kwam het reeds tot een blijde overgave. Uit de eerste klanken, die hier van de lippen afvloeiden laat het zich hooren: zij zoekt, zij smeekt, zij dwingt als 't ware om Zijne liefde.

Nu, wat woudt ge hieruit dan afleiden? Dit toch zeker. Dat het niet alleen de eerste maal van Zijne zijde uit begint, maar ook daarna.

Och ge weet het immers uit het natuurlijke wel. Het wezen, de geaardheid van een rechte bruid is schroom, zij durft zich gansch niet op den voorgrond stellen. Vooral zij die weet van zijne rijkdommen, van zijn uitgestrekt bezit, van zijne uitnemende heerlijkheden en daarentegen altijd voor oogen heeft eigen armoede, niets hebben, alle schoonheid missende.

Hoe zou Hij in mij behagen kunnen hebben, als Hij 't ooit gehad heeft, nu niet meer, vooral niet na zoo menigvuldige ontrouw. Daar bleef in het hart van die aardsche Bruid zooveel wereldsgezindheid wonen, zooveel lust om achter te blijven, zooveel genegenheid om terug te keeren, dat zijne liefde ten eenenmale werd verbeurd.

Neen, als de hemelsche Bruidegom niet trekt is er nooit geen naderkomen mogelijk.

Heere, trek mij, zie hier de bede van het kind, dat met het leven Gods werd begiftigd.

Heere, laat Uwe goedertierenheden zich om mijne ziele vastleggen.

Wanneer van Uwe sijde uit niet de koorden worden vastgeslingerd blijf ik van U nog verre.

Het is zoo geheel naar de ervaring van elke levendgemaakte ziel: ik zit verstrikt in banden, welke niet loslaten.

De klacht is overbekend: „mijne ziele kleeft aan het stof", vandaar ook de bede: „maak mij levend naar Uw Woord". Wat kan de begeerte levendig zijn, als het Woord des Heeren wordt ontsloten om toch iets van den Hemelkoning persoonlijk te mogen ontvangen, vandaar: och dat ik klaar en onderscheiden zag, dat Uw Woord mij eens vastgreep en niet meer losliet, dat Uw Geest zoo in mijn gart werkte dat er niemand overbleef dan de Heere met mijn arme hongerige ziel.

Of is dit niet de ervaring van alle Gods kinderen, dat de trekking des Heeren zoo machtig zijn kan, dat het is alsof gij er maar alleen zit, die prediking geldt alleen u. Als daar de zonde wordt geteekend en de zondige neigingen van binnen, dan is het met zulk eene krachtige overtuiging, dat de bekentenis zich noode laat inhouden: dat is voor mg, dat zijn mijne overtredingen.

En wanneer het aanbod van dien volkomen, volzaligen Borg en Middelaar wordt voorgehouden. Zijne bereidwilligheid en geschiktheid, dan komt diezelfde werking naar voren: dat is Hij, Die mijne ziele liefheeft.

Ik durf het ook mijnerzijds niet te ontkennen, het zou zijn loochenen tegen beter weten in, want deze beloftenissen gelden niemand anders.

Ziet dat zijn trekkingen, dat zijn menschenzeelen, dit zijn de touwen van Gods liefde.

Wanneer de Heere zóo trekt, wordt het den Dichter van zelf nagezongen: „Hoe lief heb ik Uw wet, dies looft mijn mond".

Ziet als deze snoeren vallen, volgt er vanzelf een naloopen, dan trekt het mee zonder eenige moeite.

Ge vraagt: heb ik dat goed gelezen: „trek mij, wij zullen u naloopen".

Zekerlijk, dat hebt ge. Wanneer ge hier aan een vergissing denkt zoo schuilt toch het ongelijk aan uwe zijde. Want weet ge: de eenheid is hier de veelheid tevens.

De Bruid van den Hemelkoning bestaat uit een heele schare. Hier mag gerust gesproken worden van „wij".

Gerust — zou dit ook van u gezegd mogen worden lezer?

Kan dit naar waarheid van u worden getuigd „wij zullen naloopen" ?

Als de trekkingen des Heeren er zijn is het iets wat vlak voor de hand ligt. Dan is het nalaten, o zoo moeilijk. Vraagt het maar eens aan een ziel, die getrokken wordt; waarom blijft ge niet liever onder dat woord uit; waarom laat ge uw plaats niet ledig? Het antwoord luidt: „ik kan het niet". Daar is eene koorde, welke mij voorttrekt. Elk beletsel moet wijken. Ja het schijnt alsof de aandrang er door toeneemt.

We nemen uit het Woord des Heeren een enkele trek.

De Kananeesche vrouw, die den Heere door hare landpale zag heentrekken, gevoelde zich opeens zóó sterk tot dien wonderprofeet aangetrokken, dat ze Hem naliep. Hem volgende zoo kort bij, dat het den discipelen opviel. „Heere, laat haar toch van U". En Deze scheen voor haar eerst geen enkel woord over te hebben: „Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israels".

„Het is niet betamelijk het brood der kinderkeus te nemen en der hondekens voor te werpen".

En toch blijft ze^ den Heere naloopen. Hoe komt dat?

Ziehier het antwoord: daar school een verborgen koorde, ze kan den Heere niet loslaten. Al hare verwachtingen waren op Hem.

Vandaar ook lezer, wat krachtiger bede: trek mij, wat zekerder en vaster de loop bij het volgen.

Volgen, naloopen. Wat wordt dus van u gevraagd kleinen? De Heere moét voorop, en niet gij. Wat is dat voor dengene, die waarlijk klein werd en niet me«r durfde heerlijk gemakkelgk.

Achter den Heere aan.

Hij, de Hemelkoning laat dan de Zijnen geen pionierswerk doen.

Hij doet niet zooals de machtigen dezer wereld. Als hun komst wordt aangekondigd in een overwonnen terrein of in een genomen vesting dan ziet het aardrijk nog vaak rood van hunner onderdanen bloed. Dit is bij Hem precies omgekeerd. Zij komen waar Hij het Zijne vergoot, door Zijne overwinning is hun gang verzekerd.

O, wat is dat heerlijk een overwinnenden Koning te mogen volgen. Die de Zijnen meetrekt.

Hij zal hen nooit halverwege behoeven achter te laten.

Zijn pad is tot in der eeuwigheid af; vandaar ook is hun toekomst veilig.

Heeft Hij in den hemel der heerlijkheid de eereplaats ingenomen, deze dient om de Zijnen tot Zich te trekken.

Luistert maar: „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt".

Van de schare der gekochten wordt erniet één gemist.

Troost u hiermede, kinderen Gods. Hij zal mij geleiden tot den dood toe, ja nog verder, tot binnen de hemelpoort.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's