Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want zoo wie zich mijns en mijner woorden zal geschaamd hebben, dien zal de Zoon des menschen zich schamen, wanneer hij komen zal in zijne heerlijkheid, en [in de heerlijkheid] des Vaders, en der heilige Engelen. Luc. 9:26.

Overeenkomstig het Eerste Evangeliewoord, door den Heere zelf verkondigd, is de gang in dè geslachten; daar is een geslacht, dat met den Heere in gunst is hersteld en een menigte, die stillekes doorgaat in boeien geslagen door den vorst der duisternis.

Hij, die tot roem Zijner barmhartigheid gesproken heeft: „Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw enz." trok Zijne lijn door in de geschiedenis met Zijn volk en deed ter Zijner tijd Jafeth wonen in Sem's tenten en gaf Abraham de gewisse belofte, dat hij een zegen zou zyn voor al de geslachten. Talrijk zou de nakomelingschap van den patriarch zijn, als 't stof der aarde en later wijst de Heere hem op de sterren des hemels en zegt onder het „fonkelend dak": alzoo zal uw zaad zijn.

In die tegenstelling — want al was er overeenkomst, er was tegenstelling ook — lag heenwijzing naar tweeërlei volk, naar de aardsche afkomst (alleen uit het vleesch geborenen)! en naar door den geest levendgemaakten, die als „sterren des hemels" in nachtduister zouden schitteren. En dat is uitgekomen.

Nog altijd ziet ge volk, dat naar den Heere leerde vragen en naar Zijne sterkte en anderen, die „veel hebben" en sterk genoeg zijn, ten minste op een'beetje na.

Nu heeft een zwak volk en een arm volk en een doemschuldig volk allerlei hinderpalen op den weg, waarvan een volk, dat in den loopbaan der wereld gaat niet afweet en dikwijls ntet begrijpt, waarover die menschen tobben en wat ze toch eigenlijk bedoelen met al hun drijven.

Er zijn er die het wel weten, dat er een diep beginsel-verschil achter zit; en al spotten ze er mede uit moedwillig ongeloof, soms uit bedwelmende wereldliefde, ze weten het wel, dat het gaat om de Kroon en de Kroonrechten van den Koning, die aan de rechterhand des Vaders verhoogd is. -

De Christus Gods, Wien wij belijden den persoon des Zoons te zijn in ons vleesch gekomen, vroeg eens aan zijne leerjongeren, naar de opiniën der menschen; nadat, allerlei antwoord kwam, sprak de Heere: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? En Petrus antwoordde: De Christus Gods, -

En nu gaat het feitelijk altijd om die belijdenis, om de heerlijkheid van Jezus in die belijdenis uitgesproken, niettegenstaande al den tegenstand in de eeuwen en al de moeiten aan het handhaven dezer belijdenis verbonden, 't Gaat natuurlijk niet om formules; 't gaat om Koningseer en 't heil van onsterflijke zielen.

Dit schijnt nog niet vaak genoeg gezegd, omdat het geslacht nog niet is uitgestorven, dat oordeelt, dat het slechts een verschil is van „namen, van vragen aangaande de wet" en over zekeren Jezus, van wien Paulus zegt — en hij zegt het nog altijd I — dat Hij leeft.

Daar zijn eerlijke modernen—oneerlijke zijn er toch niet? ! — diehet wel zeggen., die 't gevoelen, voor ons, mannen des ongeloofs, beteekenen die formules niets meer, doch om hen wordt daarin gesproken van de wezenlijke heerlijkheid van Gods Zoon, die de menschelijke natuur heeft aangenomen.

En die belijdenis heeft veel gekost en en zij zou ook de discipelen des Heeren in dien eersten tijd duur komen te staan; zij bracht zelfverloochening en kruis mede; wellicht smartelijke dood; verlies van wereldsch goed en genot.

En tegenover die zwarigheden stelt de Heere het ware levensbehoud en vraagt: Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint en zich zelven moet verliezen, of schade zijns zelfs lijden ? Want daarop loopt het uit in den weg der verloochening van den Christus Gods.

Bewandelt gij dien weg tot den einde, uw leven is een verloren leven en „gij verliest u zelven" zonder ooit op herstel te mogen hopen.

De ernst dezer belijdenis komt keer op keer uit in 's Heeren Woord; ook 't hooge voorrecht en de heilige roeping van allen, die den Naam en de zaak des Konings, door genade, liefkregen.

Absoluut is des Heeren getuigenis: „Want zoo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon. des menschen zich schaman, wanneer Hij komen zal in Zijne heerlijkheid, en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige engelen."

Er zijn booze theorieën, kunstig spinrag gelgk, door groote wijsgeeren bedacht, die den mensch verre houden van God en Godsdienst; ook zijn er schoone redeneeringen om den mensch af te houden van den Heere en Zijne gerechtigheid; voorts vindt ge voorzichtige belijders, die hun onvrijmoedigheid zoeken te bedekken en met ijdele voorwendsels zich zelven geruststellen in hunne valsche schaamte; en dan nog „vrome" menschen, die geen parelen voor de zwijnen willen werpen (daar hebben deze laatsten natuurlijk gelijk aan!)

Maar wat ik zeggen wou, vriendelijke lezer, dat is, dat het zulk eene groote genade is, met wijsheid, uit oprecht geloof en in liefde den Naam des Heeren (d. i. Zijne gerechtigheid, waarheid en trouwe) te mogen roemen bij elkeen.

Dit voorrecht is met geen ander te vergelijken. Zoo de koningen der aarde gezanten hebben, die voor eere en belangen opkomen in den vreemde voor hun koning en vaderland, waarom zal dan een volk, dat de livrei draagt van den Hemelkoning, niet ten minste, zegt Calvijn, ook met hunne tong Zijne glorie zoeken? Ooh met hunne tong. Doch daarmee niet slechts. De beste belijdenis is die, welke uitkomt in een teederen, godzaligen wandel, zoodat men zijn geloof toont uit de werken, al is dit met alle gebrek in de uitvoering en met schuld voor den Heere „omdat onze beste werken in dit leven onvolkomen en met zonde bevlekt zijn".

Hem en Zijne waarheid bovenaan te mogen zetten. Zijne eere te mogen zoeken, de hope te mogen vasthouden, omdat Hij, die 't beloofd heeft getrouw is, te mogen toonen, dat men, bij koninklijke gratie, het beeld van den Hemelschen dragen mag, al draagt men van binnen gedurig leed en zucht, omdat men zich uit de aarde zóo aardsch belijdt, 't is toch een hoog voorrecht, waarop alle geloovigen jaloersch mogen zijn en van den Heere mogen vragen: open mijne lippen Heere, zoo zal mijn mond Uwen lof verkondigen.

De Heere Jezus stelt niet te vergeefs Zijne getuigen op aarde.

Zich schamen voor den Heere en voor Zijn Woord brengt zulk een schrikkelijk gevolg in 't einde en verwoest de conscientie en sluit soms voor lange den mond van de liefhebbers Gods.

Er is toch waarlijk geene reden voor ons zich voor Hem te schamen.

Wie is Hij toch die dit woord uitspreekt? 't Is toch de allerbeminlijkste Heiland, die medelijdende Hoogepriester, die met Zijn zoenbloed dekt de schuld, de geheele schuld van al Zijne kinderen, 't Is toch de Heere, Die met Zijne gerechtigheid bekleedt en steeds voortreedt bij den Vader.

't Is toch de Heere, Die in zes benauwdheden helpt en in de zevende niet alleen laat en Die nog zegenende handen uitbreidt over een arm volk. 't Is toch de Heere, Die wakker in den strijd is en door Zijn verborgen omgang de zielen sterkt, zoodat ze uitroepen: De Heere is mij een Helper, wat zal mij een nietig mensch doen?

Wie Hij is? Een liefhebber Zijns volks, als zij dreigen weg te zinken; Een, Die niet verlaat als allen ons verlaten, Die hen, die met de wapenen der ongerechtigheid tegen Hem strijden ontwapent en een volk, dat de handen omhoog steekt, ten bewijze, dat het zich overgeeft, de hand toereikt en zegt en toont: Ik ben een vriend van allen, die zich gewillig aan Mij komen te onderwerpen.

Hij neemt het voor zulke armen in den vreemde op in de grootste armoede en uitersten nood voor heel hun leven en drukt ze in 't einde de kroon op 't hoofd.

Hij kwam in eeuwige liefde, ging heen zijn volk ten nutte en blijft ten goede aan 's Vaders rechterhand.-

Zou dan een volk, dat een „hand vol stofs" is en een „hart vol dwaasheid heeft" en zich tot Hem mag keeren in zijn nood; dat ervaring Zijner wonderlijke gunste heeft en door geloof op Hem mag steunen en op Zijnen arm; zou, zeg ik, zulk een behoeftig volk, voor 't welk de wereld zich gewoonlijk schaamt, Hem niet uitprijzen ?

Hij nu teekent het als een misdaad, dat men zich voor Hem en Zijn woorden schaamt. En wij noemen het ook zoo; en wij zeggen wel: dan moet het bij ons niet in orde zijn, als dit kan.

Maar mijn lezer, gij weet er, zoo ik hoop, ook al van, dat het bij ons niet in Gods orde is. Dat wij dwaze, onkundige schepselen zijn en dat wij ons diep hebben te vernederen (is 't u al geschied ? ) onder onze schuldige dwaasheid ? O! wij schamen ons niet over 't geen ons tot schaamte strekken 'moest, en stellen vaak eere in onze schande.

Dat het alzoo is moest ons in elk geval leed doen.

Schamen wij ons voor iemand, dan loochenen we onze betrekking tot hem, keeren ons van hem af; spreekt iemand over hem, ^an 'doen we alsof we hem niet kennen; beroept hij zich op ons, wij. houden ons vreemd en spreken 't eindelijk uit: 'k heb met hem niets te maken.

Petrus schaamde zich voor den Heere in den kring der soldaten en verklaarde met vervloeking van zichzelven: ik ken Hem niet.

Maar als men over den persoon zich schaamt, doet men dit ook over zijne woorden, zijne daden en onttrekt zich aan den kring zijner vrienden; juist dat zich onttrekken, den schouder terughouden van den gemeenschappelijken last, is menigmaal bewijs, dat de sympathie ontbreekt. Er zijn menschen, die het met Christus en Zijne woorden .schijnen te houden, doch in hun omgang met menschen komt dat niet uit; ze zijn vrienden met hunne woorden, doch vijanden in hunne sympathieën en hunne conversatie zoeken ze soms zelfs met de smaders van den Heiland. Een oud-vriend gaf uit den schat zijner levenservaring mee: gij moet niet alleen vragen: waar staat hij, maar waar gevoelt hij zich thuis.

Sympathie-betooning geeft vaak grond voor 't vermoeden, dat iemands hart niet is, ddar, waar hij naar zijne belijdenis moest zijn.

Is schaamte eene smartelijke aandoening des gemoeds, die ons verlegen maakt en doet denken, dat de hoogachting, de vriendschap, het goede oordeel over een bepaalden persoon, ons in anderer schatting doet dalen, dan gevoelt ieder, hoe schrikkelijk het is zich voor God en Zijne waarheid en Zijn volk te schamen.

Dat is beleedigend in de hoogste mate voor Hem, in Wiens hand ons Ieven is en die Zijn volk bij Zijn oogappel vergelijkt.

En toch is het helaas, niet zeldzaam, dat men zich schaamt over Jezus Christus en Zijne woorden — (want die twee hooren bij elkaar, zoodat men niet Hem lief kan hebben en Zijne woorden verachten) — en soms in gezelschap, vooral van wereldsche menschen, haast bang is van 's Heeren kinderen te ontmoeten, niet 't minst als ze arm zijn, want dat kind Gods mocht eens iets zeggen, dat ons in een eenigszins pijnlijke positie bracht.

Ge behoeft, om dit bevestigd te vinden niet met spoor of boot te reizen of in 't buitenland te zijn.

't Komt voor dat menschen gedurig elkaar ontmoeten en niet weten van elkaar, wat ze van Christus oordeelen en hoe ze tegenover Hem en Zijn Woord staan.

Een stom geloof is er niet, al zijn er zwijgende Christenen. Een David heeft genade als hij tegen de spotternij van Michal zeggen mag, ja, jubelen in Zijn God en dan spreekt: Met deze geringe, arme menschen, zal ik verheerlijkt worden.

Achting bij wereldsche menschen, is voor een volk, dat Gods getuigenis mint een eere; doch haar te moeten koopen voor verloochening Gods, is te dure koop; en vaak blijkt, dat achting bij menschen, zonder godzaligheid, een nevel is, een koude nevel voor eigen gemoedsleven.

Want 't is niet alleen misdadig, maar ook hoogst nadeelig zich over Christus te schamen. Gods wijzen moesten meestal door de wereld reizen — altijd in 't oog dier wereld — in het kleed van dwazen, terwijl ze in hun eigen oog telkens als dwazen voor den Heere zijn en dit met schaamte belijden.

Die hunne eere zagen en hunne genade prezen in het liefhebben van „Jezus en Zijne woorden"; die al hunne wijsheid zochten in de Zijne, schamen zich wel gedurig, doch over zichzelven en zeggen met Ezra: O God ik ben beschaamd en schaamrood om mijne oogen tot U op te heffen.

Daar is geen reden om zich over Jezus Christus te schamen. Hij schaamt zich niet Zijn volk broeders te noemen en zal eens openlijk verklaren: Zij zijn de Mijne I

Door ootmoedige belijdenis van den Heere, door het opkomen voor Zijne woorden, heeft nooit iemand schade geleden; te mogen pleiten voor de onderwerping aan Hem, voor de erkentenis van Zijn Woord als richtsnoer, is eere en onze hope te mogen stellen op Zijne belofte: „Die Mij eeren zal Ik eeren" is geen ijdele zaak.

Laat ons ernstig zoeken het duidelijk getuigenis; ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.

En die ernst dringt de Heere krachtig aan, als Hij getuigt: dat Hij zich ook schamen zal, als Hij straks in Zijne heerlijkheid zal komen en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige Engelen.

Mijn lezer, ik weet er ook van, hoe bij den oprechte van harte vaak groote onvrij moedigheid kan zijn, tevens, welke dwaze argumenten dienst moeten doen om beginselverzwijging (of verzaking) goed te praten; wel hoorde ik drogredenen aangeven voor het zich terughouden van sympathie in daad, doch 't blijft waar, dat er, bij oprechtheid, begeerte is om te mogen uitkomen en vreeze voor het rechtvaardig oordeel Gods, om zich te schamen voor hen, die zich voor Hem en Zijne woorden schamen. Onder de heenwijzing naar Zijn' toekomst groeit de ernst en komt de dwaasheid uit van het zich schamen voor Hem. Want Christus heeft een toekomst In de heerlijkheid van den Middelaar wordt ook do Vader verhoogd; en Hij zal verschijnen met Zijne vele duizenden van Engelen. Zijn heirleger zal Hem omstuwen, . den Almachtigen Vorst en Zaligmaker Zijns volks, en geldt het van alle Zyne arme strijders reeds hier, dat ze nooit alleen zijn, eens zullen ze eeuwig met Hem zijn.

De heerlijkheid der Christelijke hoop, komt bizonder uit in de „Hoop der heerlijkheid".

Maran-atha! Jezus komt! Dan zullen de pleitbezorgers des ongeloofs zwijgen dan zal niemand Hem weerspreken.

Niemand kan verwachten, dat de Heere hem in dien dag voor de Zijne zou erkennen, indien hij hier niet in oprecht geloof met Hem vereenigd is geworden.

Niemand, die de eere der menschen liever had dan de eere Gods en van Zijnen Christus en van het Woord.

Maar hebben we de „getrouwigheden" bewaard en den Onzienlijken gevreesd met Mozes; ons gedurig geschaamd voor een heilig God; in liefde uitgegaan naar Hem en Zijn Woord; dan begeeren we telkens buiten de legerplaats te gaan Zijne smaadheid dragende. Dan is onze beê: Euk het woord der waarheid niet van mijnen mondi

Ook de „Waarheidsvriend" kome steeds, mocht het zijn met geestelijken moed op voor Kroon en Kroonrechten van den levenden Koning.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's