Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dagen des menschen zijn als het gras, gelijk eene bloem des velds alzóo bloeit hij. Als de wind daarover gegaan is, zoo is zij niet meer, en hare plaats kent haar niet meer. Maar de goedertierenheid des Heeren is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen die Hem vreezen, en Zijne gerechtigheid aan kindskinderen; aan degenen die Zijn verbond houden, en die aan Zijne bevelen denken om die te doen. Ps. 103:15—18.

Oudejaar.

De aan Davids harp ontlokte 103e Psalm is den lezers dezer overdenking ten volle bekend.

Niet waar, in dezen psalm klinkt ons tegen het „Loof den Heere mijne ziel" bij 't begin en bij het einde. Maar óok is hier te beluisteren 'n belijdenis van schuld, opgeweld uit de diepten zijns harten, want hoort hoe de dichter roept: „Heere doe mij niet naar mijne zonden, Heere vergeld mij niet naar mijne ongerechtigheden."

Er is evenwel nog iets te beluisteren in dezen psalm. Naast 't lied der schuldbelijdenis, zingt de dichter ook 't lied des vertrouwena, , vertolkt door deze woorden: „Zoo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijne goedertierenheid geweldig over degenen die Hem vreezen. Zoo ver het Oosten is verwijderd van bet Westen, aoo verre doet Hij onze overtredingen van ons."

Ja, de 108e psalm is 'n heerlijke psalm, het pelgrimslied van al Gods volk; 'n psalm welke ons zoo ernstig! toespreekt bij het heensnellen der jaren, daar juist deze psalm ons bepaalt bij deze tegenstelling, dat wij afvallen als 'n blad; dat ons leven is als 'n bloem des velds, maar dat des Heeren goedertierenheden van Eeuwigheid tot Eeuwigheid zijn over degenen die Hem vreezen.

Laten'wij u, op dezen Oudejaarsavond eens mogen bepalen bij genoemde tegenstelling, welke we vinden in bovenstaande verzen.

De dagen des menschen als 't gras, als 'n bloem des velds. Hoe menigwerf zingt 's Heeren Woord in 't beeld van bloem en gras ons voor het lied der vergankelijkheid. Lees maar eens den 90en psalm. Getuigen 'n Job en 'n Jesaja, er niet van, dat de mensch voortkomt als 'n bloem en snellijk wordt afgesneden?

Waar zijn ze al die menschenkinderen, die 'n eeuw geleden geleefd, gewerkt, en gestreden hebben den strijd des levens?

Waar zijn ze al die aansienlijken en wijzen dezer wereld?

Waar zijn ze al die bekende en onbekende figuren?

Ze zijn niet meer, en nog 'n handvol jaren dan is ons geslacht er ook niet meer en anderen hebben onze r> laats ingenomen.

Och, zoo zegt ge, dit alles is 'n eenvoudige waarheid, dit alles is 'n waarheid door niemand ontkend, door allen beleden.

Ja, waarlijk, het is'n eenvoudige waarheid.

Maar zegt 't ons, wanneer moest die waarheid ons eigentlij k zeer veel te zeggen hebben ?

Is het niet, op 'n avond als deze, waarop den nietigen, doodschuldigen mensch wordt toegeroepen: „Sta stil, o mensch! Bezin u eens, o mensch, die maar altijd werkt en woelt, in de dingen dezer aarde!"

Maranatha, Christus komt, zoo spellen ons de teekenen der tijden, en die de zonde doet, zal worden weggemaaid en, er is 'n plaats waar is weening en tandengekners 1

De dagen des menschen, als 't gras.

De dagen des menschen als 'n bloem des velds.

Zóo bloeit hij. Hoort, daar komt de stormwind, de steel der bloem knakt o zoo spoedig, en de zooeven nog bloeiende bloem is niet meer en hare plaats kent haar niet meer.

Neen, de mensch is niet sterk, maar o zoo zwak en ziek en aan den dood onderworpen.

Hoe sterk hij ook schijne.

Hoe hij ook roemt in zijn kracht en sterkte.

Zijne dagen gaan voorbij, als de tijd van het gras, en de bloei van de bloem.

Vreeselijk is de breuk, welke de dood slaat met ruwe hand.

Ontzettend de smart, te moeten missen van wie het scheiden ons zoo pijnlijk viel.

Neen, in Edens Hof geen smartelied, geen lied der vergangelijkheid en der rouwe.

In Edens Hof geen verwoestende wind, vernielend de bloem, en verzengend 't gras.

Maar, helaas, Adam en Eva zijn in overtreding gekomen.

Maar helaas, Adam en Eva, zij vergrepen zich en toen... ach, de bezoldiging der zonde is de dood, de eeuwige en geestelijke dood en toen.... ach, sedert dien val en on­gehoorzaamheid, over alle creatuur  Gods toorn brandend en toen — ach, wie telt de vergoten tranen? wie vertolkt het gezucht en geroep opgaande uit der menschen wereld?

Ach, wie telt de gedolven graven, de doorleefde raadselen van dien mensch, reeds in zijn leven in zich omdragend de kiemen doods?

Zoo was het 'n sombere schildering van het leven der menschen van wie geldt: dood in zonden en misdaden, en nietwaar, hoe troosteloos zouden wij tegenover dit alles staan, als 's Heeren Woord ons ook niet van wat anders sprak, en het ons niet verkondigde: „maar de goedertierenheden des Heeren zijn van Eeuwigheid tot Eeuwigheid ovei die Hem vreezen".

Die goedertierenheid Gods, waarvan onze psalm spreekt, wat anders is het, dan die deugd in God, waaruit Hij ons Zijn barmhartigheid doet toevloeien, stellend tegenover den dood 't leven, tegenover de duisternis het licht, Die Goedertierenheid is van Eeuwigheid tot Eeuwigheid.

Over wie?

Over degenen die Hem vreezen, en aan degenen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijne bevelen denken om die te doen.

Welk 'n troost ligt in deze Goedertierenheid des Heeren, voor al Gods arm en ellendig volk. Voor al degenen, die de Heere heeft getrokken uit de duisternis en heeft gesteld in Zijn heerlijk Licht. Neen, niet voor de wereld.

De wereld en de natuurlijke mensch verstaat niets van 's Heeren Goedertierenheid, maar roept 't immers uit met 'n lach om de spottende lippen: „wat bazelt ge toch van Goedertierenheid, ik zie enkel willekeur en liefdeloosheid."

De natuurlijke mensch verstaat niet wat des Geestes Gods is, maar ziet, er is 'n volk dat den Heere vreest, er is 'n volk, over 't welk 's Heeren Goedertierenheid is uitgespreid, er is een volk dat Zijn verbond houdt, dat Hij in Christus beloofd heeft en ook uitvoert; dat Hij hun 'n Genadig God wil zijn, hun zonden wil vergeven, uit allen nood wil redden, zelfs uit den dood om Hem eeuwig te leven.

Er zijn er, die door den H. Geest ontdekt aan hun ellende en schuld, aan hun doem-en vloekwaardigheid, aan Zijne bevelen denken om die te doen, die 't Lam begeeren te volgen—ja onder veel struikelen, denk aan Petrus — waar het ook henengaat;

die den moed niet laten zinken, ook al is 's Heeren weg anders dan zij zich hadden voorgesteld, telkens komend met hunne zonden tot 't Woord dat is Vleesch gevyorden.

in een woord: „daar is 'n volk, Gods volk, uit vrije Genade gezocht en gevonden, niet vragend naar den Heere, maar door Hem evenals weleer Zacheüs geroepen uit zonde en schuld."

Over dat volk nu, is de Goedertierenheld des Heeren van Eeuwigheid tot Eeuwigheid.

Ja van Eeuwigheid tot Eeuwigheid.

Want immers: Droeg die Goedertierenheid hen niet van Eeuwigheid in Gods gedachten? Omving die goedertierenheid hen niet van voor de grondlegging der wereld ?

Leidt die Goedertierenheid hen niet door 't leven heen?

Sluit ze niet eenmaal de oogen in den dood om ze te doen opslaan in het Jeruzalem daarboven?

Dekt die goedertierenheid niet het graf van 's Heeren beminden ?

Zal die Goedertierenheid hen niet doen opstaan uit 't graf op den jongstendag?

Geen dood, noch duivel.

Het zichtbare noch het onzichtbare, het tegenwoordige noch het toekomende, geen leven noch dood zal dat volk scheiden van de liefde in Jezus Christus en door Zijn bloed verworven en verzegeld.

Ja, 's Heeren gunst zal over die Hem [vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen.

Zijn trouw rust zelfs op 't late na-[geslacht. Dat Zijn Verbond niet trouweloos wil [schenden. Noch van Zijn wet af keerig d' ooren [wenden.

Maar die, naar eisch van Gods Ver-[bond betracht.

Zoo was het 'n tegenstelling, wij u bepaalden. waarbij

Aan den eenen kant 't gras en de bloem, als beelden van ons broze leven.

als strat op de zonde. 0e toorn uoas brandend over alle creatuur, over onze aangeboren en werkelijke zonden. Gods straffen tijdelijk en eeuwig.

Reeds hier wordt Zijn Naam vreeselijk getergd, zoodat Hij komen moet met Zijne oordeelen. Wat al oordeelen sinds de zondvloed 'n zondige wereld verzwolg. Wat al oorlogen gevoerd. Wat al koninkrijken verdwenen. Ja tot nu toe, oorlogen, geruchten van oorlogen, en pestilentiën.

Wee, wee den mensch in zijn zonden en ongerechtigheden.

Wee den mensch in aijn vijandschap tegen den Heere en den naaste.

Wee den mensch in zijn broze leven, als 't gras en de bloem des velds, met veel ziekte, pijn en allerhande ellende.

Straks de engel des doods.

Straks de ontzettende sterven. ure van het

O niemand kan zeggen, dat die sombere maaier met zijn vreeselijke zeis zijn deur zal voorbijgaan.

Straks de dood en na den dood het oordeel.

Dan, ja dan, voor eeuwig verloren.

Dan, ja dan, voor eeuwig in de pijn.

Dan, ja dan, nergens uitkomst.

Het deel van den rijken man, in altoos durende smart.

Nog eens, ziehier de eene zijde onzer tegenstelling. Het is een en al somberheid.

Daartegenover: de Goedertierenheid Gods over die Hem vreezen.

Ziet ge wel, zoo roept de mensch nu uit, God is goedertieren.

Ja, o mensch. God is goedertieren, daarvan zouden de zaligen in den hemel getuigen, wijzend op het witte kleed der overwinning. Daarvan zouden ook spreken de rampzaligen in de hel, 'n Sodom en Gomorra zouden opstaan en het uitroepen: „ook ons was God goedertieren in de waarschuwende prediking van Lot, eenmaal tot ons gekomen, "

Evenwel, de Heere God kan niet goedertieren zijn ten koste van Zijn Rechtvaardigheid,

Rampzalig de mensch, die meent dat het van nature niet zoo erg met hem gesteld is.

Helaas, hoe wordt Gods geopenbaarde waarheid verkracht ook op 't erf der kerk, waar de leugen wordt geduld naast de waarheid.

Komt, laat ons de banden maar verscheuren en de touwen van ons werpen.

Komt, laat ons de lichten des hemels maar blusschen.

En och arme, waar 't zóo gaat in hart, huis, kerk en maatschappij, daar verwondert de brave en deugdzame mensch zich nog als de oordeelen komen zooals die gekomen zijn en nog komen over 'n wereld die den Heere durft bespotten.

Men zondigt maar voort tegen de allerhoogste Majesteit Gods en dit alles, ziet, 't moet met tijdelijke en eeuwige straf gestraft worden. God de Heere kan niet barmhartigheid bewijzen tegenover den mensch, die niet in overeenstemming is, en door eigen schuld niet kan zijn, met Zijn heilige wet, want dan ware God onbarmhartig tegenover Zijn arme volk, dat immers juist komt in den grootsten nood der ziele waar 't hun begeerte is Gods wet te houden.

Dan, ja, ware God ook onbarmhartig tegen Zijn eigen lieven Zoon.

Waarom nu zeggen we dit alles?

Waarom plaatsen we u juist op Oudejaarsavond bij deze tegenstelling: velus - ^ als gèvo'Ig van onze ongehoorzaamheid en Gods toorn — en bij 's Heeren Goedertierenheid, maar dan niet gescheiden van ? ijn Rechtvaardigheid?

Waarom ?

Om u te drijven met den drijversstok naar 't vervullen van Gods geboden, om u te doen bewandelen den weg der vermoeienis?

Neen, niet daarom, o mensch, maar opdat ge, bij het heensnellen der jaren, eens eindelijk bij Geesteslicht zoudt inzien hoe groot uw verdorvenheid en vervloeking is, hoezeer gij Gód hebt vertoornd ook in 't afgeloopen jaar.

Uzelf eens zoudt aanklagen en God eens gelijk zoudt geven, en zoudt vluchten naar Sions Borg en Middelaar, die alleen de wet heeft vervuld, opdat wij zouden worden Rechtvaardigheid Gods in Hem,

Buiten Christus: dood, verderf, eeuwige straf wegens Gods Gerechtigheid,

Ach, mijn lezer, wederom 'n jaar voorbij en met de jaren vliegen ook wij verder. Nog 'n luttele tijd en wij staan aan het einde onzer reis.

Leef dan toch niet zoo roekeloos.

Heeft de Heere zich onbetuigd gelaten?

Zijn Zijne Goedertierenheden niet vele geweest?

Hoe hebt ge verkeerd onder de verkondiging van Gods Woord?

Niet waar? schuld op schuld, zonde op zonde, misschien bij u alweer in het vergeetboek, evenwel niet vergeten bij Hem, wiens oogen de gansche aarde doorloopen.

Doet dan belijdenis, of, beter gezegd, do Heere zelf worde u te machtig, grijpe u aan, werpe u neder in 't stof der aarde, doe u smeeken: , Heere, geen recht, maar genade."

Ryke mensch, word arm.

Ziende mensch, word blind.

Sterke mensch, wórd zwak, en zoo henen naar Christus, die den hemel heeft verlaten en gekomen is om de grootste zondaars zalig te maken.

Zoek het bij Christus, om uws levens wil.

Wij bidden het u bq den ernst der Eeuwigheid.

Want buiten Christus dood en verderf, 'n eeuwige straf wegens Gods Gerechtigheid.

In Christus vrede en zaligheid wegens Gods Goedertierenheid, welke is van Eeuwigheid tot Eeuwigheid.

Die Goedertierenheid te hebben, nietwaar, dat is uwe begeerte, bekommerden en ontrusten vanwege uwe zonden, het verstaande, dat al het vreeselij ke van onzen tijd zeer dicht brengt bij dien grooten wereldbrand, waar Gods Woord van spreekt.

Gij klaagt: wie zal ons't goede doen zien?

Gij gaat ternedergebogen vanwege uw kleingeloof en ongeloof.

Gij zijt bedrukt over al datgene wat ge opmerkt bij uzelven.

Gij kunt niet juichen op den Oudejaarsavond.

Gij kunt wel klagen: „Ik lig gekneld in banden van den dood."

Welnu, klaag dan maar. Welnu, ween dan maar; evenwel, doe het voor 't oor des Heeren.

Leg Hem bloot, al uwe bekommernis. Bid en pleit.

Pleit en bid voor uw venster, dat geopend is naar Jeruzalem.

De Heere laat niet varen 't werk Zijner handen.

Straks de volzalige blijdschap.

Straks de psalmen in den nacht.

Zoude het niet heerlijk zijn, liggend voor uw venster naar Jeruzalem 't oude jaar te eindigen, en daar te hooren den zachten wiekslag van den engel der vertroosting ?

Hoor, 't wordt u toegefluisterd: Zie op 't Lam Gods. Mijn zoon, mijn dochter, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven, 's Heeren Goedertierenheid is van Eeuwigheid tot Eeuwigheid.

Uwe bekommering was 't trekken des Vaders, tot den Zoon, door den Heiligen Geest.

In" die goedertierenheid moogt gij u verheugen, die 't heilgeheim voor eigen ziele hebt leeren verstaan.

Heerlijk dat te weten.

Mogen dan ook de jaren daarhenen vliegen, moge dan op de pelgrimsreize naar het hemelsch Kanaan ons veel ontvallen ; moeten dan telkens handen en voeten worden afgekapt; mogen dan onze verliezen groot zijn, vader en moeder, broeders en zusters; mogen dan de rampspoeden komen, mogen we dan ter loutering, ook wegens onze zonden, in diepe wegen geleid worden ; moge het dan zoo gansch anders met ons gaan als we het zelf ons hadden voorgesteld; jameer nog, moge dan de nood en aanvechting komen; moge dan ons geweten ons beschuldigen wegens zooveel, dat ook in 't jaar dat voorbij is, tegen ons getuigt; moge dan de strijd niet uitblijven tegen wereld. Satan en ons eigen vleesch; moeten we zelfs diep in de schuld, juist op dezen avond, ja moeten we zelfs zeggen — och dat het zoo moge zijn — ik gevoel diep mijn schuld, Gods toorn en ongenade over mijzelf, crver onze Kerk en ons arme werelddeel —

Wat nood, gij arm en ellendig volk, door de wereld gehoond, den naamchristen bespot, niet begrijpend onzen strijd en onze aanvechting.

Nog eens, wat nood! God de Heere zal u niet begeven, noch ook verlaten. Hij houdt Zijn Verbond. Hij weet hoe zwak wij zijn, hoe klein van kracht, en dat wij stof van jongsaf zijn geweest.

Ons leven is als 't gras, als 'n bloem des velds, Gods Goedertierenheid is van Eeuwigheid tot Eeuwigheid over die Hem vreezen.

't Was 'n tegenstelling.

Vreeselijk voor den onbekeerde.

Heerlijk voor Gods volk.

Hier veel strijd.

Straks de veilige haven.

Straks 't huis des Vaders.

Straks: Jeruzalem dat ik bemin. Wij treden uwe poorten in.

Dat zal heerlijk zijn.

Ons leven als 't gras.

Gods Goedertierenheid van Eeuwigheid tot Eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's