Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mara.

Doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter., . Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: «Wat zullen wij drinken? » Hij dan riep tot den Heere en de Heere wees hem een hout, dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet.

't Was nog maar drie dagen geleden, dat de Heere Zijn volk wonderlijk had verlost. Toen was Israel droogvoets door de Roode Zee gegaan, waarin Pharao en zijn ruiteren verdronken. Wat hadden de Israëlieten toen den Naam des Heeren geprezen in hun lied!

Maar na de heerlijkste uitredding komt menigmaal de zwaarste beproeving. Zij trekken uit tot in de woestijn Sur, waar ze geen water vinden. Daar beginnen de moeilijkheden al van de reis.

't Was ook geen gemakkelijke tocht door de kale, rotsachtige vlakte onder de stralen van een brandende zon. Zij trekken voort en voort, maar vinden niets tot hun verkwikking.

Maar dan komen ze te Mara. En daar vonden zij water. We kunnen ons voorstellen, hoe blij Israel toen is geworden. Voor een woestijnreiziger is er immers geen grooter schat dan water. Wat zullen zij daarop aangevallen zijn om nu eens te drinken tot verzadiging toe!

Evenwel het is bitter en even ondrinkbaar als het water der zee. Kunt gij u dieper teleurstelling denken ? Zij hadden naar water uitgezien drie dagen lang, hun tong kleefde aan 't gehemelte van dorst.

En nu vinden zij water, maar kunnen het niet drinken vanwege zijne bitterheid.

Hoe is het mogelijk — zoo zijn wij geneigd hier te zeggen — hoe is het mogelijk, dat God Zijn eigen volk zoo in de engte drijft. Zijn volk, dat Hij met machtige hand had uitgeleid uit het land der verdrukking!

God deed zoo om het te beproeven. En hoe viel die proef uit ? Hoor, wat er volgt. „Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: wat zullen wij drinken? "

Het murmureerde tegen Mozes. Schijnbaar dus niet tegen God. Schijnbaar, want inderdaad morden zij wel tegen God. Want Mozes had niet op eigen gelegenheid het volk op dien weg geleid; hij had slechts gevolgd het spoor door God zelf hem op zoo'n wonderlijke wijze gewezen in de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts.

Dat ze drie dagen door moeten trekken door de woestijn «onder water en dat zij dan hier in Mara eindelijk water vinden, maar water, dat zij niet kunnen drinken, omdat het bitter was, zie dat alles had God zelf zoo besteld.

En als zij dan hier tot Mozes zeggen: „Wat zullen wij drinken? " ach, dan is dat verwijt indirect tot God zelf gericht, want zij wisten heel goed, dat Mozes het niet helpen kon en dat hij geen bron in de woestijn kon laten ontspringen. Daarom, hun murmureeren gaat tegen den Heere. '

Is dat klagende, morrende volk hetzelfde, dat zoo kort geleden van blijdschap was opgesprongen in zijn God, die ze uit dreigend gevaar had verlost?

Ja, dat is hetzelfde volk. Misschien zegt ge al: „O, wat is dat Israel toch een ongeloovig en ondankbaar | volk I Gij hebt volkomen gelijk. Dat Israel j is snood ondankbaar en een wederstrevig volk. Maar pas nu op, dat gij niet denken gaat, dat wij zooveel beter, zooveel dankbaarder en zooveel gelooviger zijn. Want • in ons aller hart is hetzelfde te vinden, wat gij hier in Israel ziet.

Het moet met ons maar eens gaan door moeilijké wegen van «beproeving. Waf' blijkt het dan, dat wij een hart in ons omdragen vol van ongeloof en ondank, 't Behoeft nog niet eens zoo hoog te gaan. Neen, kleine verdrietelijkheden en onaangenaamheden zijn dikwijls al genoeg om ons ontevreden te maken met des Heeren bestel.

't Is onze natuur eigen dadelijk te murmureeren als het niet gaat naar onzen zin en naar onzen wil. Dat is zelfs zoo, indien wij van te voren menigmaal door Gods hand zijn gered. Ook al zijn wij uit zes benauwdheden verlost, dan nog kunnen wij spreken en denken en doen, alsof God in de zevende geen uitkomst kon geven.

't Is met Gods kind soms zoo wonderlijk gesteld. Nu eens kan het te midden van den grootsten nood gelooven, dat God uitkomst zal geven, en op een anderen keer, als de nood dikwerf lang zoo groot niet is, kan het twijfelen aan 's Heeren macht en genade.

Wilt gij een voorbeeld?

Abram geloofde, dat God hem uit zijn hoogbejaarde vrouw een zoon zou schenken. Toch werd hij daarna bevreesd, dat men hem om haar in Egypte zou dooden. En dan neemt de vader der geloovigen tot de leugen zijn toevlucht. Waar was toen het vertrouwen op het woord van zijn God: „Ik ben u een schild, uw loon zeer groot"?

Neen, laat ons maar nooit meenen, dat wij het er zooveel beter zouden afgebracht hebben dan het Israel van weleer, want ach, als het niet gaat, zooals wij dachten, dat het moest gaan, dan zijn wij evenals zij geneigd om te morren en te klagen, vergetend het woord des Heeren: „Wat klaagt dan een levend mensch, een iegelijk klage vanwege zijne zonden."

Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen wij drinken ?

Dat klagen over God van het Israëlitische volk vloeide voort uit hun ongeloof. Men heeft het ongeloof wel eens genoemd „de grootste krankheid onzer eeuw" en terecht — maar we zouden ook kunnen zeggen: „het ongeloof is de grootste krankheid van ons hart."

Dat ongeloof verduistert onzen blik op de ontferming en machtige genade des Heeren, waardoor Hij ons verlossen kan uit allen nood en dood. Dat ongeloof doet Gods kinderen vergeten, wat de Heere van ouds heeft gedaan. Zie het maar aan Israel! Drie dagen geleden baande God voor hun voet een pad door de wateren, een machtig wonder, niet waar? Welnu, waar ze nu hier te Mara staan en het water niet kunnen drinken vanwege zijne bitterheid, is God nu ook niet bij machte weer zulk een wonder te werken ? Kan Hij het bittere dan niet zoet maken? O als zij in het geloof hadden gestaan, geen oogenblik hadden zij daaraan getwijfeld. Maar daar stonden zij niet. Het vertrouwen was weg. En inplaats van blijmoedig te hopen en te zingen:

Doch de Heer' zal uitkomst geven, Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt, 'k Zal in dit vertrouwen leven En dit melden in mijn lied ...

gaan ze mokken en murmureeren.

En is het nu zooveel anders en zooveel eter met het volk Gods van onzen dag ? Immers neen. Keer op keer hebben zij ichzelf te beschuldigen, dat zij zoo weiig leven uit het geloof. Wanneer daar oor hen meer uit het geloof werd gee^fd, hun weg zou effen zijn, ook al liep ij door de woestijn en door onbezaaid and. Maar dat werkelijk leven uit het eloof ontbreekt al te veel. Als het geloof evendig is in onze ziel, dan is ons oog ok op God, die de duisternis voor ons angezicht tot licht weet te maken en et kromme tot recht. Dan zien wij op em, die machtig is ons uit de benauwd­

Zulk een geloof wordt hier bij Mozes openbaar. Van hem toch lezen we: „hij dan riep tot den Heere." In het gebed nam Hij de toevlucht tot zijn God. En zie nu eens, hoe wonderlijk de Heere uitkomst geeft. De Heere wees hem een hout, dat wierp hq in het water, toen werd het water zoet.

't Was een eenvoudig middel, dat de Heere gebruikte om Zijn volk te redden. Maar Mozes heeft niet getwijfeld door ongeloof, het door God hem voorgeschreven middel wordt door hem gebruikt... en de bittere wateren werden zoet.

Een geloovig gebruik van het middel door God verordineerd, brengt hier verlossing aan. Onwillekeurig denken wij bij deze geschiedenis aan een ander hout. Ik bedoel het dierbare kruishout van Christus. Dat kruishout heeft de wondere macht om al het bittere zoet te maken.

Wat een zalige tijding is dat voor een wereld, die vol is van bitter lijden en strijden! Want dat is toch niet te veel gezegd. Het bittere lijden in deze wereld is niet af te meten. Daar wordt hier op aarde wat gezucht en geweend. Niet zonder reden hebben de opstellers van onzen Heidelberger deze wereld een „jammerdal" genoemd. En waarlijk, dat is geen uitdrukking, waarmee te sterk gekleurd wordt. Neen, 't is niets overdreven gezegd.

e wereld is een jammerdal, van bitter ijden en strijden zoo vol. De zonde heeft lles verdorven. Sinds zij haar intree op arde deed, werden haar bittere wateren veral uitgestort. Niets heeft zij gespaard, ara, mara, 't wordt ons van alle kanten

O zeker, , we kunnen wel trachten in ichtzinnige oppervlakkigheid ons daarover heen te zetten, maar dat neemt de bitterheid niet weg.

Men heeft naar middelen gezocht en men zoekt ze nog steeds om het bittere van deze aarde weg te nemen, maar wat men ook aanwendde, het bleek alles te vergeefs.

Slechts één middel is er, waardoor al het bittere kan wordon verzoet. Dat middel is het hout des kruises. Van dat kruis daalt licht en leven en zegen en vrede in vollen overvloed neer.

Maar het ongeloof zegt: „Wat zou dat kruis baten? Zou dat kunnen wegnemen de bitterheid des levens?

En men spot er mee en keert het den rug toe. Want dat kruis is den natuurlijken mensch een dwaasheid en ergernis, waarvoor hij niet in ootmoed wil buigen.

En toch — de mensch blijft zoeken naar rust en vrede, want de dorst naar geluk en vreugd is in ons aller hart. Doch door de zonde verdwaasd, hebben we een afkeer van datgene, wat den dorst naar geluk alleen bevredigen kan. Het evangelie des kruises is zoo lieflijk: „O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk."

Waarom weegt gij lieden dan geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan ? Hoort aandachtelijk naar Mij, zegt de Heere, en eet het goede en laat uw aiel lich in vettigheid verlustigen, "

Jezus Christus is ingegaan in al het bittere van onzen nood en dood, van onze ellende en vloek, opdat Hij ons met zijn zegeningen zou vervullen. Hij werd verwond en verbrijzeld, opdat wij door Zijn striemen genezing zouden ontvangen. Daarom hing Hij eenmaal aan het vloekhout des kruises.

O gelukkig zij, die bij dat kruis in het geloof mochten neerzinken. Die dat kruis door het geloof mochten leeren omhelzen. Gewisselijk zij ontvangen vrede en troost voor leven en sterven beide, want door dat kruis wordt al het bittere zoet, ja ook levenssmart en stervensnood.

Is het wonder, dat Gods kinderen in niets anders meer weten te roemen, dan in het kruis van Christus alleen?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's