Staat en Maatschappij.
Een onhoudbare toestand.
Het standpunt, dat de regeering terzake van de lijkverbranding inneemt, is in niet geringe mate bedenkelijk.
Artikel 1 der begrafenis wet bepaalt uitdrukkelijk, dat elk overleden persoon moet begraven worden op eene begraafplaats overeenkomstig deze wet aangelegd, de Hooge Raad maakt uit dat wanneer een lijk verbrand wordt, dit in strijd met de wet geschiedt en toch laat de Minister van Justitie toe, dat lijkverbranding op Westerveld plaats heeft.
Dat deze toestand zoo voortduurt, vindt zijn reden hierin, dat sinds Westerveld's crematorium in gebruik genomen werd, ontdekt is geworden, dat in de wet niet de personen aangewezen zijn, die met het begraven belast zijn en uit dien hoofde op het niet begraven op een begraafplaats geen straf is gesteld.
Nu is het bestaan van deze leemte in de wet van 10 April 1869 alleszins verklaarbaar, immers toen de begrafeniswet tot stand kwam, werd er nog niet aan het verbranden van lijkeu gedacht. Elk overleden persoon werd aan den schoot der aarde toevertrouwd.
Toen nu de omstandigheden zich wijzigden en de lijkverbranding voor de eerste maal hier te lande plaats vond, was het de taak der regeering geweest, om met den meesten spoed een ontwerp aanvulling van de wet bij de Kamer in te dienen om op het overtreden van het wettelijk voorschrift straf te bepalen.
Dit deed de regeering intusschen niet. Integendeel, zij nam het niet te verdedigen standpunt in, door met de zaak op haar beloop te laten, het uit te spreken, dat naar hare meening de lijkverbranding geen ongeoorloofde daad is.
De toestand hier te lande is nu zoo, dat terwijl de wet eenige dasd verbiedt, de regeering maar rustig toelaat, dat de wet overtreden wordt.
Terecht wekt zooiets de ergernis op. Dat de regeering nu weigerachtig blijft om eene aanvulling van de begrafeniswet te geven, heeft een politieken ondergrond. Die ondergrond is zichtbaar.
Stelt zij aan de eene zijde voor, dat de lijkverbranding wettelijk behoort geregeld te worden, dan zal zulk een regeling wel bij de Tweede Kamer maar niet bij de Eerste Kamer instemming vinden en aan den anderen kant komt de regeering met een voorstel, dat de lijkverbranding verbiedt, dan bestaat er alle kans dat de Tweede Kamer dit voorstel afwijst
Ziedaar de moeilijkheid, waar de voorstanders van de lijkverbranding echter alleen bij welvaren. Immers zij hebben het voordeel, dat wanneer de lijkverbranding in de zeden van het volk indringt — er werd reeds meer dan vijftigmaal van het crematorium gebruikt gemaakt — later van den wetgever geëischt zal worden, dat met het recht op lijkverbranding zal rekening gehouden worden.
Het is daarom dubbele eisch, dat bij de regeering aangedrongen wordt om handelend op te treden.
De toestand, zooals deze zich thans voordoet, is onhoudbaar.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1916
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1916
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's