Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal in die dagen geschieden dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja de slip grijpen zullen van een Joodschen man, zeggende: wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is. Zach. 8 : 23.

De slip grijpen.

In het hoofdstuk waaraan deze woorden ontleend zijn, geeft de profeet Zacharia ons een beschrijving van de schoonheid en de heerlijkheid van Gods Kerk,  inzonderheid zooals zij in de dagen der; nieuwe bedeeling tot openbaring zou komen.

In letterlijken zin wijst hij ons op het' aardsche Jeruzalem, dat na de ballingschap weer zou wezen een stad der waar-; heid, een berg der heihgheid. Maar aan-: gezien het aardsch Jeruzalem, dat : in Zacharias' dagen uit haar asch herbouwd stond te worden, 'een zinnebeeld is van' het geestelijk Jeruzalem, van Gods volk, • zoo kan, wat hier van het aardsch Jeruzalem gold in letterlijken zin, ook geestelijk op de Kerk des Heeren worden ­ overgebracht.

En dan bepaalt de profeet ons bij de groote aantrekkelijkheid die de Kerk des Heeren voor degenen, die nog niet tot haar behoorden, zou bezitten. Immers tien mannen uit allerlei tongen der heidenen zouden de slip grijpen van eenen Joodschen man, en in het grijpen van die süp zou de begeerte worden uitgedrukt om met dien Joodschen man een reiziger naar Zion te worden.

Tien mannen uit allerlei tongen der heidenen. Misschien verstaat ge wat de profeet daarmee bedoeld heeft. Met allerlei tongen der heidenen heeft hij natuurhjk op het oog de verschillende heidensche godsdiensten, de onderscheidene goden, waarvoor het heidendom in letterlijken zin en waarvoor ieder mensch van nature in geestelijken zin zich nederbuigt. Immers daar zijn heidenen, die zich voor zilveren en gouden afgoden hebben neder-; gebogen; daar zijn anderen die het voor  zon, maan en sterren hebben gedaan; en ook in geestelijken zin dan zijn daar wat afgoden waarvoor de natuurlijke mensch zich gedurig weer buigt in het stof.

Maar nu zouden er uit die allerlei tongen tien mannen genomen worden. Het spreekt wel vanzelf dat gij dat getal niet letterlijk moet opvatten, maar dat daarin een zinnebeeldige beteekenis ligt.

En nu is tien in de eerste plaats een zinnebeeld van veelheid. Het wil dus in de eerste plaats zeggen dat er vele heidenen zouden toegebracht worden tot de  gemeente die zalig wordt. Vooral wanneer gij hun aantal vergelijkt met het getal dergenen die uit het vleeschelijk Israel gezaligd zullen worden, dan zal het inderdaad een getal wezen dat niemand kan tellen. Waar dus slechts van één Joodichen man wordt gesproken, daar is , sprake van tien mannen uit de heidenen. Maar het getal tien is niet slechts een zinnebeeld van veelheid, maar ook van volheid. Boven de tien hebt ge dan ook geen nieuwe cijferteekens, zoodat, wanneer ge zulk een getal wilt opschrijven, ge dit nooit anders knnt dan door verbinding van cijfers beneden tien.

Wanneer er van tien mannen wordt gesproken, dan wil dat dan ook dit zeggen, dat eenmaal de volheid der heidenen zal ingaan. Dat beteekent natuurlgk niet dat al de heidenen zonder onderscheid behouden zullen worden, maar wel al die heidenen die daartoe van den Vader zijn verordineerd, al die heidenen die de Vader van eeuwigheid aan den Zoon heeft gegeven en die dus de Zoon straks in den dag der eeuwigheid weer aan den Vader zal teruggeven.

Al die menschen dus, die daartoe van den Heere zijn uitverkoren, zij zullen grijpen, grijpen de slip van een Joodschen man. Een eigenaardig beeld, waarvan de profeet zich hier bedient, maar toch een gepast beeld om den nauwen band te' teekenen die daar tusschen de tien heidensche mannen en den éénen Joodschen' man zou bestaan. Immers dat die tien' mannen de slip grepen van dien éénen; man, beteekende dat zij hem niet alléén ' wilden laten gaan, dat zij met hem meewilden, dat zij hem wilden volgen, overal waar hij zou henengaan. :

Stel u voor een kind dat zijn vader: van zich ziet heengaan, maar dat kind wil met dien vader mee, wat is dan natuurlijker dan dat zulk een kind de slip van het kleed van dien vader vastgrijpt. Welnu, zoo zou het met de tien heidensche mannen nu wezen; zij zouden zich zoozeer aan dien éénen Joodschen man verbonden gevoelen, dat zij hem als aan de slip van zijn kleed zouden vastgrijpen.

Nu is deze Joodsche man hier een zinnebeeld van de Kerk, van het reeds| toegebrachte volk van God; in letterlijken zin van het - Joodsche volk dat uiti de ballingschap van Babel wederkeerde, en in geestelijken zin van het volk des Heeren, dat reeds uit de duisternis is getrokken en overgezet in Gods wonderbaar licht.

Ja, Gods volk kan zoo terecht onder het beeld van één Joodschen man worden voorgesteld. Immers in de eerste plaats kunnen zij om de kracht van Christus, die in hen woont, vergeleken worden met een man; in de tweede plaats kunnen zij om hun Jacobs afkomst vergeleken met een Joodschen man; en in de derde plaats kunnen zij, omdat het toch is één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen", omdat zij dus in hun veelheid toch ten slotte eend eenheid zijn — evenals de kinderen der' wereld in hun eenheid een veelheid — één Joodschen man worden genaamd.

Dien éénen Joodschen man nu zou', men grijpen aan de slip van zijn kleed.: Wilt gij daar voorbeelden van ?

Denk dan, om met de oude bedeeling te beginnen, eens aan Ruth. Ziet haar[ daar staan op de grens van Moab en Israel. Haar schoonmoeder staat gereed om van haar afscheid te nemen. Haar. schoonzuster Orpah is reeds tot haar volk en tot hare goden wedergekeerd. Maar: Ruth grijpt in Naomi de slip van Gods volk, zeggende: Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten om van achter u weder te keeren, want waar gij zult heengaan, zal ik heengaan; waar gij zult sterven, zal ik sterven en aldaar zal ik begraven worden. Uw volk is mijn volk en uw: God is mijn God.

En hoe kwam dat nu dat Ruth zich' zoozeer tot het volk des Heeren voelde aangetrokken? Wat dunkt u, zou Hij daar niet de oorzaak van zijn, die ten slotte als de heerlijkheid van Zijn volk kan worden aangemerkt?

Immers in Naomi zelf lag niets waardoor Ruth zich ' kon aangetrokken gevoelen. De natuurlijke band, o zeker, maar die bestond voor Orpah evenzeer.

Maar verder dan was Naomi een arme weduwe, die van zichzelf niet anders kon belijden dan dat zij Mara, bitterheid was.

En zoo is het immers met al 's Heeren volk. Op zichzelf is er aan hen geen gedaante noch heerlijkheid. Dan is er niets dat hen aantrekkelijk maakt. Maar nu ligt al de liefelijkheid en al de heerhjkheid en al de aantrekkelijkheid van Gods gemeente in Christus. Zijn wijsheid is de hunne geworden; Zijn gerechtigheid en Zijn heiligheid eveneens. Het is dus alleen om Christus'wü dat Ruth zich aan Naomi verbonden gevoelt. ;

En nu verstaat gij wel, waarom dat' grijpen van de slip hier zulk een gepast, zinnebeeld is. Immers de gerechtigheid . van den Middelaar wordt bij voorkeur in de H. Schrift voorgesteld onder het beeld van een kleed. Onze webben deugen niet tot kleederen. Wij kunnen ons \ zelf met onae werken niet dekken. Inteigendeel onze gerechtigheden zijn voor het aangezicht des Heeren niet anders dan' een wegwerpelqk kleed. Maar het kleed ' van de gerechtigheid van Christus is een lang wit kleed tot aan de voeten. Toen Jozua daarmee bekleed was, waren zijn ongerechtigheden weggenomen. En daarom gelukkig wie de slip van dat kleed; mag grijpen. Immers wie alleen den zoom ^ van dat kleed zal aangeraakt hebben, die zal behouden worden.

Wüt gij enkele voorbeelden van menschen die dat door genade hadden geleerd? Denk dan eens aan den hoofdman te Kapernaüm. Ziet hoe hij als 't ware den slip van den Joodschen man heeft. gegrepen, als hij zegt: Heere, neem de. moeite niet, want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Denk voorts aan de Kananeesche vrouw.

1 Ziet hoe zij den slip van den Joodschen man als 't ware aangrijpt, als zij zegt: ja Heere, doch ook de hondekens eten van de kruimkens die er van de tafel hunner heeren vallen. Denk verder aan Lydia, aan den stokbewaarder, aan den kamerling en aan zoovele anderen, in wien de profetie van Zacharia hare vervulling gevonden heeft. Ja, worden er nog ' niet-telkens menschen gevonden, die door den H. Geest als zondaren aan zichzelf ontdekt, de hand des geioofs uitstrekken ; om hulp, en die niet rusten kunnen  voordat de slip van den Joodschen man ook door hen gegrepen is ?

En waarom ? Wat is de reden dat de tien mannen uit de heidenen de slip grijpen zouden van éénen Joodschen man?

Zij hadden wat gehoord!

Wat hadden zij dan gehoord?

Laten wij het henzef laten zeggen: wij hebben gehoord dat God met ulieden is.

God met ulieden, ja, dat is de oorzaak  dat Jafeth zou begeeren te wonen in de tenten van Sem.

God met zich. O, dat is het juist wat een heiden mist, dat is het juist wat wij allen missen, indien we, wat ons hart ; betreft, nog op één lijn met hen staan, Dan missen we God. Dan zijn we zonder God in de wereld. Althans we hebben God niet met ons, maar wel tegen ons En dat is nu juist het voorrecht waarin de reeds toegebrachte Kerk des Heeren zich verlustigen mag. De haar. En als Hy met ons is, wie zal dan tegen ons zijn.

Ja, de Heere is met hen. Hij is hun een vurige muur rondom. De dichter van Psalm 123 heeft daar zoo schoon van gezongen: Rondom Jeruzalem zijn bergen, alzoo is de Heere rondom Zijn volk.

Maar is dat wel waar, hebben de heidenen dat wel goed gehoord, dat de Heere met hen is? Schijnt het niet menigmaal juist omgekeerd, alsof de Heere tegen degenen is die Hem vreezen, en alsof Hij veeleer met degenen is, die tegen Hem zijn? Zeker, dat kan vaak zoo schijnen, maar in waarheid is het zoo niet. De Heere kan Zijn aangezicht wel eens verbergen, en toen Gij uw aangezicht verborgt, zegt de dichter, werd ik verschrikt,

Maar als daar een oogenblik is in Zijnen toorn, dan is daar een leven in Zijne goedgunstigheid; als des avonds het geween vernacht, dan is er des morgens gejuich. '

. God is met hen. O met wat een breede rij van voorbeelden zou dat gestaafd kunnen worden. Denk maar eens aan Jakob; was de Heere niet met hem op al den weg dien hg ging? Denk maar eens aan David; was de Heere niet met hem in al het leed dat hij te lijden en in al den strijd dien hij te strijden had? Denk maar , eens aan Paulus; was de Heere niet met hem in al de gevaren, die hem bedreigden ?

En ziet, dat hadden nu de tien mannen uit de heidenen gehoord. Zij hadden vernomen van het

„De Heer', de God der legerscharen. Is met ons, hoedt ons in gevaren.

De Heer', de God van Jakobs zaad Is ons een Burg, een toeverlaat.

Dat hadden zij gehoord. Dat was hun dus aangezegd. Dezelfde  boodschap dus, die tot ons al zoo menigmaal is uitgegaan. Immers hoe vaak is het ook u en mij al niet verkondigd geworden, dat de Heere met Zijn volk is, dat God in Christus gedachten des vredes gehad heeft over een verloren en doemschuldig geslacht!

Maar weet gij  waar het nu voor ons op aankomt? Of wij op dat hooren ook wel eens in waarheid begeerd hebben om met den Joodschen man mee naar Zion te gaan, of het ons wel eens zoo ernst g^^^^^* ^^ dat ook wg gegrepen hebben naar Zijn slip. O, van nature doen we dat niet. Integendeel, dan ligt de keuze van ons  hart in de dmgen der wereld en grijpen we dus ook naar die dingen die met de wereld vergaan.

Maar als door wederbarende genade daar een andere keuze in onze ziel is gewerkt, als ons hart in waarheid mag uitgaan naar den dienst des Heeren, en het is onze oprechte begeerte om mede een pelgrim naar Zion te zijn, dan zullen we aan dat grijpen van de tien Joodsche mannen geen vreemdeling zijn. Integendeel, dan zullen we iets verstaan van het woord des apostels: „ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben, "

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's