Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van verborgen omgang.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van verborgen omgang.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVII.

Zoo deelt dus de in Gods kinderen inwonende Heiüge Geest de geestelijke gaven uit, waardoor Gods gemeente zal worden gediend en gebouwd. Alle gaven die het kindschap Gods kunnen sieren,

deelt Hij toe en dat in vrij machtig welbehagen. Aan een iegelijk schenkt Hij naar dat Hij wil. Uit zijne werkzaamheid zijn dan ook alle Schoone en heerlijke levensvruchten te verklaren, die Gods kinderen sieren. Wat zij innerlijk smaken en uitwendig aan ware godsvrvcht openbaren, zij danken het alleen aan de levenwekkende kracht, die Hij doet uitgaan. Maar naast dat alles nu is er nog eene gewichtige werkzaamheid des Geestes, die voor het leven van Gods kinderen van zoo groote beteekenis is, dat zonder haar aan dat leven alle glans en alle heerlijkheid zou ontbreken. Wat Gods kind om de vruchten van eijn kindschap te genieten bij uitnemendheid noodig is, dat is geloofsverzekerdheid.

In het algemeen kan gezegd worden, dat in onze dagen verzekerdheid desgeloofs een zeldzaam goed is. Uit den aard der zaak kan daarvan in de wereldsche kringen geen sprake zijn, omdat daar van het geloof en dus van het leven des geloofs niet wordt gevonden. Maar zelfs in de kringen, waar men met belangstelling zich bezighoudt met de dingen van Gods koninkrijk, is verzekerdheid des geloofs zeer zeldzaam. Zeker, er zijn er wel, die luide juichen en hooggestemd de halleluja's aanheffen, die met groote vrijmoedigheid over de geestelijke dingen zich uitlaten. Maar dat alles kan er zijn zonder dat er van geloof, van waarachtig levend geloof, laat staan dan van geloofsverzekerdheid sprake is. Er is in sommige kringen vooral van jonge menschen eene neiging om zich zekere geestelijke termen aan te suggereeren, zonder dat er van eene werkelijke geestelijke kennis sprake is. En niet alleen onder de jonge menschen vindt men zulks.

De neiging om zich groote geestelijke goederen toe te kennen is meestal grooter dan de werkelijke levenservaring. De apostel was er bevreesd voor, dat hg anderen predikend niet ielve verwerpelijk zou worden bevonden. Er is zeer seker reden tot groote voorzichtigheid. Daarom dringt dan ook de Schrift met zooveel nadruk tot ernstig zelfonderzoek, tot zelfbeproeving, opdat niemand zichzelven bedriegen zal in eeuwig wel of wee. Alle oppervlakkigheid zij hier verre van een iegelijk, omdat het vreeselijk zijn moet zich eeuwige dingen in te beelden.

Geloofsverzekerdheid is als alle geestelijke gaven niet een zaak van woorden, maar van doorleven, van innerlijke waarheid, die slechts verkregen kan worden door levenservaringen in den weg van verborgen omgang. Zij is geen vrucht van oppervlakkigheid, maar wordt geboren in de diepte. Het is een groote geestelijke gave zekerheid des geloofs deelachtig te zijn, waarlijk te weten, dat wg des Heeren eigendom geworden zijn, te weten, dat als deze tabernakel verbroken wordt een gebouw in den hemel ons wacht, klaarlijk te verstaan, dat geen schepsel, zelfs de dood niet, macht zal hebben ons te scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus.

En nu gevoelen wy ook terstond, hoe weinigen er zijn, die deze zekerheid deelachtig zqn geworden. Zelfs ziijn er onder degenen, die waarlijk geestelijk leven kennen, nog weinigen, die de vrijmoedigheid bezitten van hunne woonstede Gods in den hemel te gewagen. Alle bekommerde ziel is juist daarom bekommerd, wijl zij die zekerheid derft. Menigeen klaagt er over, dat juist gebrek aan zekerheid de levensblijdschap bant, gebrek aan zekerheid de oorzaak is van donkerheid en twijfel en vreeze. „Indien ik maar wist, " zoo luidt de klacht, „dat mijn Verlosser leeft, dat mijne ziel voor tijd en eeuwigheid in Christus geborgen is, dan zou ik vrede, vreugde en licht kennen." Wie zal zeggen, hoevelen van Gods ware kinderen in bekrompenheid voortleven, onbewust van den rijkdom, dien zij toch in Christus bezitten.

En nu is dit juist zoo schoon, dat ook met betrekking tot deze behoefte aan zekerheid de Heilige Geest, die in Gods kinderen inwoont, een arbeid in hunne zielen heeft te vervullen. De inwonende Geest heeft tot taak in het bewustzijn die zekerheid in het kindschap Gods te wekken. Rom. 8:16 getuigt de apostel van den Heiligen Geest in Gods kinderen: dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn." Als de ontdekkende werkzaamheid in de aondaarsziel aanvangt, dan is er ook een getuigenis levendig in de ziel, want Hij verkondigt ons, dat wij van nature kinderen des toorns zijn. Hij leert juist ons aan onszelven kennen. Hij toont ons de waarheid van ons werkelijk bestaan, zoodat wij erkennen, dat Hij ons inderdaad geteekend heeft zooals wij zijn. Er is nooit een ontdekt zondaaar geweest, die ten laatste niet erkend heeft, dat Hij zulk een zondaar is als de Heere in zijn Woord aegt. Dan is er een getuigenis van onzen geest, waarbij wij erkennen, wie we zijn. De ontdekte zondaar belijdt, dat Gods Woord hem juist heeft geteekend en als dan de boodschap van Gods oordeel en recht over de zonde wordt gebracht, dan stelt zulk een ontdekte God in het recht. Dan getuigt dus onze geest met Gods Geest. Dan is er dus het tpgenovergestelde van hetgeen de apostel in Eom, 8:16 getuigt. Dat leert Gods kind, soodra hij schuldenaar voor zijn God wordt. Dan is er dus de belqdenis, dat wij Gods kinderen niet zijn, maar kinderen des toorns, dat wij geen liefde Gods bezitten, maar veeleer van nature zijne vijanden moeten worden geacht. Daarom is dan ook in dien weg het besef van onze scheiding van God zoo levendig, dat er een diep gevoel van eenzaamheid en verlatenheid geboren wordt. En als er dan naar zekerheid gevraagd wordt, dan kan alleen getuigd van de zekerheid van eeuwig verderf, van rechtvaardig oordeel. Zoo ontlokt de Heilige Geest aan onzeii geest een getuigenis aangaande de majesteit der heiligheid, Gods, die te rein van oog is, dan dat Hij het kwade kan zien.

Maar daarnaast staat nu ook, dat Gods kind, nadat het door al die worstelingen en staten van ontdekking gegaan is, en tot de kennis der genade kwam, tengevolge van den ouden zuurdeesem, die overbleef, maar al te dikwijls kan twijfelen aan zijn staat. De vraag komt op, of hij wel waarlijk is wat hij meende te zijn, of hij wel waarliijk macht ontving Gods kind genaamd te worden. In die omstandigheden heeft nu de inwonende Geest de functie van getuigenis geven te vervullen. Het ligt voor de hand, dat de omschrijving dezer Geesteswerkzaamheid, zooals de Schrift ons die teekent, reeds uitwijst, dat zij daarbij als aan een proces denkt, aan een rechtsgeding, dat daar in de jiiepe roerselen van het zieleleven plaats grijpt.

Er zijn dingen, die er voor, dingen, die er tegen pleiten. De stem wordt beluisterd, die zegt: zou zulk een mensch een kind Gods kunnen wezen ? Er wordt gefluisterd, dat wat men vroeger meende te kennen en te hebben, slechts inbeelding moet geweest zijn. En allerlei stemmen gaan uit, die zeggen, dat er reden is tot twijfelen en tot weifelen. Dan wordt het kind des Heeren geslingerd en het wankelt in zijne zekerheid. Het recht gaat over hem uit, zoodat hij rekenschap moet geven van zijne hoop. Het voor en tegen wordt uitgemeten. Al wat tegen is, verschijnt daar om wat er voor zou pleiten krachteloos te maken. De beproeving des geloofs gaat als door vuur, door het vuur van Gods recht en wet, opdat zal blijken, dat waarlijk macht tot het kindschap werd verkregen. Ook tegen Gods kinderen, keeren zich na ontvangene genade maar al te dikwijls satanische machten.

Van hen is gesproken, dat de satan zeer begeerd heeft hen te ziften als de tarwe.

En die machten der duisternis werken niet alleen met de bekoring en de verleiding der zonde, maar ook met Gods wet en recht, om Gods kind te doen twijfelen aan zichzelven. Hij bestrijdt hun staat, tracht hen te doen verloochenen wat zij toch inderdaad onder de leiding van Gods Geest hebben doorleefd, zoodat sij weder terugvallen in een donkerheid en benauwdheid gelijk zij die in de dagen hunner eerste ontdekking hebben gekend. Maar zooals nu de Heilige Geest in die

eerste worstelingen de zijnen wonderbaar en verborgen steunt, zoo treedt Hij nu ook op te midden van die geloofsbeproevingen, die over Gods kinderen komen, opdat zg tot schooner en klaarder zekerheid zullen worden gebracht. Temidden van zulk een pleit over de waarheid van den staat van het kindschap, als alles schijnt onder te gaan in den nacht van donkerheid en vreeze, treedt soms plotseling de Trooster op om te getuigen met onzen geest. Hij legt plotseling in de worsteling der ziel eene belofte Gods neer, waardoor het hart als overweldigd wordt door de heerlijke overtuiging, dat die bestredene en kampende zondaar toch waarlijk Gods kind is, zoodat alle twijfeling en alle tegenspraak verstomt. Wanneer onze geest om de zekerheid van zijn geboorterecht worstelt, dan treedt Hij toe om een getuigenis af te leggen, waardoor wij zeker worden. Hij kiest dan als het ware in dat pleit onze zijde en laat onze zielen wederom zulke rijke vertroosting smaken, dat ervaren wordt wat Paulus gezegd heeft: overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba, Vader!

Die geloofsbeproeving kan langen tijd du'on. Zij is eigenlijk de staat der ware bekommernis. De echte bekommernis is niet ander& dan een tweestrijd, die de ziel van Gods kind doorleeft en waarin nu eens de zekerheid des heils, dan weer de vreeze voor den ondergang in den nacht des verderfs schijnt te triumpheeren en de arme geslingerde mensch vervuld wordt met angst en beven over de vraag, of hij wel deel heeft in de erve der heiligen in het licht. Zekerheid verkrijgt hij echter niet, voordat het getuigenis des Heiligen Geestes uitgaat in de ziel, die het woord der vertroosting en de belofte Gods zoo levendig toepast aan de ziel, dat ze haar een levende werkelijkheid worden, die elke twijfeling uitsluit en den worstelaar leert belijden: „ik weet, dat Gij zijt de Rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid." Gods kind moet dan Gods stemme verstaan, zoodat hij niet langer kan ontkennen. De golven der vreeze leggen zich op dé stemme van Hem, die de Geest des levens is, waardoor Gods kind geestelijk ademen mag en zich verblijden, dat hij wandelt in het levenslicht. Zooals op natuurlijk igebied de echoone lentemorgen ons de levensadem kan doen tegenruischen en alles, niet alleen om ons, maar ook in ons, aan ons bewustzijn de ruisching des levens openbaart, zoodat we het voelen gaan door gansch ons wezen, zoo kan ook de polsslag des geestelijken levens zoo machtig kloppen, dat de zekerheid der eeuwige dingen zich onwedersprekelijk aandient, zich opdringt, zich verklaart in de diepte des harten en het daar wordt verstaan: „waarlijk, nu weet ik, dat Gij, o Heere in Christus mijn trouwe God en Vader zijt".

Zoo is er dus in het getuigenis des Heiligen Geestes met onzen geest voor ons de zekere wetenschap van het kindschap Gods. De ruste der ziel is het werk der genade. En die zekerheid duldt ten laatste geen twijfel, want de Geest zet haar door tot wat de Heilige Schrift noemt de verzegeling. „Nadat gij geloofd hebt", zegt de apostel tot de Ephesiërs, „zijt gij verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte", gelijk hij ook tot hen gezegd heeft, „dat zij door den Geest zijn verzegeld geworden tot den dag 'der verlossing." Onder dat beeld wordt geleerd, hoe de Heilige Geest, die in Gods kinderen inwoont, een stempel op hen zet. Hij drukt het wapen des Koniugs in de zijnen in, zoodat zij zich zijn eigendom mogen weten. Zooals de Heere Jezus Christus het merkteeken Gods aan het voorhoofd droeg en in zijne gansche verschijning het beeldf zijns Vaders vertoonde, zOodat Hij getuigen kon: wie Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien, zoo dragen ook Gods kinderen de merkteekenen Gods. Ook hierin is de Heere Jezus een exempel. Van Hem staat geschreven: „dezen heeft de Vader verzegeld eu van Gods kinderen luidt het sveneens, dat zij verzegeld zgn. De Heere drukt als zijn wapen af in de zijnen en de Heilige Geest is het, die het graveert in hunne zielen door het leven van Christus er zoo in uit te werken, dat zij het beeld des hemelschen dragen zullen, gelijk zij dat des aardschen gedragen hebben. Als door des Heeren Geest worden zij veranderd naar zijn model.

En in die verandering, waardoor de geestelijke trekken van het kindschap worden uitgebeeld in hunne zielen, verkrijgen zij nu tevens een onwrikbare zekerheid van hun deel in Christus. Immers, het zegel is een waarborg voor de echtheid van het stuk. Al datgene dat wettig zeker moet zijn, wordt door het zegel gewaarmerkt. Alle belofte wordt gewaarmerkt door het zegel.

En zoo drukt de Geest aan de kinderen des Koninkrijks zulk een waarmerk in en in de gestalte, die Christus daardoor verkrijgt in de Zijnen, is nu tevens een zekerheid aan Gods kinderen bereid, die in hun geestelijk leven de grootste beteekenis heeft. Want de beloften Gods leeren zij nu verstaan als beloften hun persoonlijk geschied.

Er is namelijk een groot onderscheid tusschen een belofte en een belofte. Talrijk en schoon zijn de beloften Gods, maar indien zy niet iemand persoonlijk gelden, welk nut zal hij er van trekken, welk genot zal hij er in smaken? Zeer velen lezen die beloften, terwijl zij werkelijk aan hen voorbijgaan, geen indruk maken op het gemoed. Ach, hoe dikwijls kan een mensch de heerlijkste toezeggingen Gods lezen en vernemen zonder dat hij er eenige blijdschap in smaken kan. Het is alles dor en dood en roerloos daar binnen. De belofte is er wel, maar zij gaat aan hen voorbij, alsof zij hen niet geldt. Het schijnt maar al te menigvuldig, dat de belofte voor ons verzegeld is en dus als een gesloten boek.

Ook hier blijkt het waarheid, dat een mensch, ook het kind des Heeren niet, iets kan aannemen, tenzij het hem van boven gegeven zij. Als de belofte ons zal gelden en als zoodanig waarlijk zal worden aanvaard en waarlijk als ons persoonlijk geschied zal worden erkend, dan is het noodig, dat de Heilige Geest haar aan onze zielen verzegelt door haar voor ons te ontsluiten, zoodat wij haar inleven. Wij zullen Gods belofte door het geloof ontvangen, zoodat hetgeen in haar vervat is, reeds het onze wordt. Waar zoo de beloften Gods gaan leven voor ons, daar verkrijgen we dan ook eene zekerheid, waardoor wij hier als vreemdelingen door het geloof inwonen in de stad Gods. Zoo worden ons dan ook Gods heiligen geteekend als ingeleefd in de beloften des Heeren, als verwachtende de beloften, die zij van verre gezien, geloofd en onihelsd hadden en waardoor zq nu geprikkeld waren om een beter vaderland te zoeken. Zoo komt er dus in het leven van Gods kinderen richting, eene richting naar boven, eene richting, die zich ten slotte in geheel hun leven kenbaar maakt. Hoeveel gebrek Gods kinderen ook mogen vertoonen, dewijl de allerheiligste in dit leven maar een klein beginsel der gehoorzaamheid heeft, toch gaat er een lijn door, die uitwijst, dat in hun leven zich verwerkelijkt het grondtype van Gods Koninkrijk. Want zij weten dan ook te spreken van eeuwige dingen, die zij uit de hand huns Gods hebben ontvangen in den tijd en die hen in staat stellen in den strijd des levens zich vast te houden ziende den Onzienlijke. Door de verzegeling ont­ vangen dus Gods kinderen een goed, dat blijvende waarde voor hen heeft doordat het' aan geheel hun geestelijk leven eene vastheid en zekerheid en daarom eene rust verleent, waardoor zij een ware evangelietroost mogen smaken.

De eerste vrucht toch dier verzegeling is de toeeigening van het geestelijk goed.

Gods kinderen dragen het merkteeken Gods. Zij weten zich zijn eigendom, als zijne schapen hooren zij ook zijne stemme.

Zooals de Heere hen in zijne verkiezende daden Zichzelven geheiligd heeft, zoo weten zij zich ook Hem heilig, zijn ver kregen eigendom, opdat zij nu ook daardoor ontvangen zullen hetgeen Hij zelve hun heeft toegezegd. Daarom ligt er in die verzegeling ook de volharding der heiligen opgesloten. Bewaard worden zij tot den dag zijner toekomst, naar welken zij uitzien en die als het einde der levensreize ook hun weg bepaalt.

Die bewaring wordt hun bevestigd, zoodat zij smaken de zekerheid der liefde van Christus, de gewisheid van hun kindschap Gods. De Heilige Geest zelve verkondigt hun de gemeenschap, die zij hebben aan de genade van Christus, zoodat alle twijfeling wordt weggebannen en zij getuigenis geven kunnen van de hope, die in hen is. Zoo wordt nu ook de Heilige Geest in zijne verzegelende werking tegelijkertijd een onderpand. Als zoodanig wordt dan ook door den apostel de zekerheid van de belofte toegeschreven aan den Heiligen Geest, maar daarmede ook verbonden de beteekenis van een onderpand. De Heilige Geest der belofte is tevens hot onderpand onzer erfenis. De inwonende Heilige Geest treedt als zoodanig op. Het onderpand der erfenis is niet de geestelijke gave, niet eenige ervaring, noch eenige bevinding, die Hij wekt. Hijzelf is in zijne inwoning het onderpand. Daarmede wordt dan ook bedoeld hetgeen vooruit aan Gods kinderen geschonken is van hetgeen straks in volheid hun deel zal zijn. Er zijn vele heilsgoederen, die aan Gods volk worden toegezegd en dat niet slechts als een woord van belofte, maar toegezegd onder afgave van een pand, waardoor hun alle beloften gewaarborgd worden. Alle waar geestelijk leven, dat Gods kind in deze bedeeling ontvangt, is altijd gewrocht van den Geest. Dezelfde Geest, die wederbaart, bekeert ook en dezelfde Geest, die bekeert, bereidt ook alle licht en alle troost en alle genieting, die Gods kind hier mag smaken. Zonder Gods Geest is er geene gave des levens voor het kind des Heeren bereid. En gelijk het nu is, zal het ook zijn in de toekomst, zelfs in het Nieuw Jeruzalem. Ook daar zullen de zalige verkorenen Gods slechts zaligheid genieten kunnen doordat de inwonende Heilige Geest deze van oogenblik tot oogenblik in hen werkt. Ook Gods zaligen smaken de heerlijkheid hunner zaligheid alleen door de toepassende werkzaamheid des Heiligen Geestes. Met den Heiligen Geest is dus steeds de waarborg voor de gaven en daden des Geestes verbonden."

De Heilige Geest is er niet zonder zijne goddelijke vermogens en al zijne daden, ook zijne inwonende daad, hebben ten doel de toepassing van al hetgeen de Heere Jezus eenmaal voor de zijnen heeft verworven. Daarom is Hij het onderpand van alle heilsgoederen, van de gansche erfenis. In het feit, dat de Heere Hem gegeven heeft, is ook gegeven al wat Hij beloofd heeft. Waar Hij is, daar is Hij de waarborg, dat al de volheid van levensgaven komt, dat God met Hem alle geestelqke levensgaven bereidt. Daardoor worden Gods kinderen in deze wereld op bijzondere wijze gesterkt en getroost. Zij kennen vele verdrukkingen, zij maken veel strijd door, zij gaan door vele benauwdheden, door vele verzoekingen en in die alle is één der middelen, waardoor de Heere hen schraagt en steunt, de inwoning des Geestes, die hen met onverbreekbare hope leert uitzien naar de belofte zijner toekomst. Zij mogen zien op het groote licht der toekomst, want de Heilige Geest, die hun gegeven is, die hier hun onder de donkerheid der nachten toch altijd nog de sterren wist te laten blinken, die met nieuwen moed hun levenj staalde en deed gelooven in de overwinning van Hem, die de wereld overwonnen heeft. Diezelfde Geest, die hen hier Gods gunst en hulp deed smaken en hier hun geestelijk leven wrocht, is ook de waarborg van het eeuwig leven, dat hier wel aanvangt, maar eens gesmaakt wordt in volkomenheid. Daarom ia Hy het ook, die in de harten van Gods kinderen is gezonden en die de liefde wekt, waardoor zij roepen: „Vader, lieve Vader." Hij is dan ook het groote, proefhoudende kenmerk van het kindschap Gods, zoodat de apostel kan zeggen: „Hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit den Geest, dien Hij ons gegeven heeft." Het zijn niet allerlei bijkomstigheden, die den maatstaf des levens kunnen vormen, niet allerlei ervaringen van onzen naaste, hoe schoon en begeerlijk zij ook mogen zijn, maar maatstaf des levens is alleen de gave des Geestes, dien Hij gegeven heeft, opdat Gods kinderen zeker zulkn zijn van hun kindschap. Te midden van allen strijd in de wereld is dat de groote, de eenige troost, dat Hiij van zijnen Geest heeft gegeven, die het onderpand is van de ganscho erfenis, van al wat de Zoon heeft en geeft. Hij leert Gods kinderen uitzien naar den dag zijner toekomst, doet hea weten, dat alsdan volkomen zal worden hetgeen zij hier in beginsel kenden, en dat de ure komt, waarin zij kennen zullen gelijk zij hier gekend zijn en zijn zullen, waar Hij is, om te genieten, wat Hij geniet en te genieten geeft aan allen, die door den Heiligen Geest bewerkt, den Heere Jezus Christus hebben liefgehad in onverderfelijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Van verborgen omgang.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's