Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sticliteliike. overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sticliteliike. overdenking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus dan kwam uit dragende de doornenkroon en het purperen kleed. Johannes 19 : Sa.

Een Kroon en een kleed

„Niet dezen, maar Barabbas.^'

Zoo gilt het de woedende menigte daar voor het rechthuis. Zoo beslist het de keuze van 't doemwaardig schepsel.

Kon 't wel anders? De van God gevallen mensch is zichzelf gelijk gebleven. Eens in Edens hof, verwierp hij zijn Maker, Die hem geschapen had naar Zijn bjeld en naar Zijne gelijkenis. Toen werd de vorst der duisternis verkozen boven den Vader derlichten, de onheilige boven den HeiHge, de leugen boven de waarheid. Toen reeds gold de schijngrootheid en schijnvrijheid van 't eigen „ik" meer dan onderworpenheid en gebondenheid aan den Schepper des hemels en der aarde.

Daarom: on 't wel anders? Die den Vader verwierp, verwerpt ook den Zoon. Toen hebben.de landlieden gezegd: eze is de erfgenaam, komt laat ons hem dooden en de erfenis aan ons behouden (Matth. 2i:38).

Het briest en golft in die menigte voor 't rechthuis: „Kruis Elem, kruis IJem!'

Pilatus maakt 't zich werkelijk moeilijk om dien Jezus Hij zou dien mensch wel willen loslaten. Conscientieklopping, waar-schuwing dringt hem.

Doch voor hem staat dat volk, opge-zweept door zijne leidslieden.

Indien de landvoogd nu eens 't medelijden ging opwekken, 't Zijn toch allen menschen, met gevoel van deernis voor, menschelijk geeselen leed. Hij zal Jezus latend Dan zal 't toch wel duidelijk zijn, welk een droombeeld 't is, in dien Jezus een strever naar eene koningskroon te zien. 't Is een laatste gewaagde poging, ' die 't recht verkracht, om langs den weg van onrecht dien-onschuldige te bevrijden.

Alleen: Zion zal door recht verlost worden!

Dan grijpen ruwe handen den Heilige aan. Zijn blinkend kleed trekken zij uit en binden Hem aan den geeselpaal. Hard komen de wreede slagen neer en' doorploegen Zijn rug. Zijne striemen, ' o zondaar, die ons genezing aanbrengen.

Voor 't oog van dat woedend gemeen vindt deze tuchtiging plaats. Maar 't is nog niet uit. De krijgsknechten nemen [ Hem nu mede in 't rechthuis. Zij kunnen' dat. Hij is immers „den heidenen over-' geleverd". O, eene geheele wereld ver-'k grijpt zich aan den Christus Gods „om' te doen al wat Uwe hand en Uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou" Hand. 4:28

Die Romeinsche soldeniers hebben wel - zooveel begrepen, dat deze beschuldigde een soort Koning wiide zijn. Te dwaas om over te denken. , Wij hebberi geen Koning, dan den Keizer, geen macht dan vleeschelijk geweld, geen grootheid dan de grootheid van Rome". Herodes had 't ook zoo begrepen, toen hij Hem dat witte kleed aandeed, in die dagen 't gewaad van een die naar een hoog staatsambt dong.

Nu zouden deze lieden Hem wel Koning maken, 't Purperen gewaad moet 't witte vervangen. Dus zetten ze Hem eene kroon op, eene kroon van doornen; en hangen Hem een rooden soldatenmantel om, als 't purperen koningskleed. Zij drukken Hem een rietstok in de hand als scepter.

Dan tart de spot: „Wees gegroet, gij Koning der Joden". Een slag op 't hoofd doet de doornen indringen en perst 't bloed naar buiten. Meerdere slagen volgen.

En zij spuwen Hem in 't heilig gelaat en vallend op de knieën, huldigen zij Hem. O mensch, is dat uw genot? dat uw spel? Is er geen deernis met dien zwijgende?

„Toen kwam Jezus uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed".

Zegt des dochter Zions: Zie, uw Koning komt tot u"! Maar hoe? Ach, de rug doorploegd, het hoofd bloedend, 't gelaat gezwollen! Wij staren Hem ontzet aan: ijt Gij dan een Koning? (Joh. 18:37).

Een kroon 'en een kleed. „Als wij Hem aanzagen zoo was er geene gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben" voorzegt Jesaja. Maar is 't ons niet, alsof die zwijgende lippen zich openen en de | klage van een Jeremia ons in de ziele dringt? „Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er eene smart zij, gelijk mijne smart 1"

Ja, zondaar 't gaat u aan! 't Moet u toch in 't harte trillen: Ik doe dat kleed igem dragen, dat riet, die doornenkroon,

O Zion, zie uw Koning, uw Borg.

_ Man van smarten. Die den beker drinkt, teug voor teug

Het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Wie verstaat, wie peilt dat lijden?

De bende schatert, 't volk schreeuwt: kruis Hem, een wereld, die in 't booze ligt vraagt de gouden kroon van macht en heerlijkheid. Maar Hij staat daar veracht en de onwaardigste onder de menschen — een spotkoning.

En toch, een is er die siddert. Die meer gevoelt, meer voorziet, dan allen daarvoor en in het rechthuis. 't Is de strijd tusschen vrouwenzaad en slangenzaad, die volstreden gaat worden. Die man met de doornenkroon gaat Satan den kop vermorzelen, 't Gaat er vreeselijk naar toe.

Altijd heeft de vorst der duisternis geheerscht van Adams val af Hij is de overste der wereld. Doch dan komt Bethlehems nacht, dan opent zich de hemel. Dat beteekent voor Satan alles. i

En hij strijdt met alle macht en kracht om dien Jezus ten val te brengen. Hij heeft Hem aangeboden aardsche macht h en heerlijkheid, eene werkelijke aardsche kroon, een werkelijk aardsch koningsleed. Heeft het gezegd: „Ik zal u al deze macht en de heerlijkheid derzelve koninkrijken geven, indien Gij nedervallende, mij zult aanbidden". Maar de Zoon heeft hem uitgewezen: „Ga weg van mij. Satan". Dan telkens weer is Satan gekomen met een kroon en kleed en scepter, om ze dien Jezus te geven. e z g

Telkens echter vergeefs, 't Vrouwenzaad u gaat 't winnen. O, dan woedt de hel, p briescht de leeuw. Welaan, gij wilt niet ? Dan een doornenkroon, dan een spot-l kleed, dan een rietstaf. z

Die zult gij toch dragen, gij Jezus! g

O, wonder van genade! Hij, die de a aardsche kroon weigert. Hij neemt deze g kroon, dit kleed, dien rietstaf aan, en l zwqgt en duldt. Dan gaat Hij uit dra­ z gende de doornenkroon en het purperen b kleed, straks gaat Hij weer uit, dragende Zijn kruis. u

Gij zijt verloren, vorst der duisternis. Gij weet het niet, dat zoo Gods raad is, ' dat hier , iS.Zions .^Qrgl^aat, dragende de | kroon, het kleed van Zijn vrijgekocht Zion.

Straks zal 't klinken: „Het is volbracht". Zegt der dochter Zions: Zie, uw Koning komt tot u." En in hemelsche melodie antwoordt juichend de verloste ziel:

„Bij U, mijn Koning en mijn God, Verwacht mijn ziel een heilrijk lot"."

Een kroon en een kleed.

Ook die zijn een deel van Zijn borgtochtelijk lijden. Want zij is uv/ kroon, het is uw kleed, o Zion, die uw Jezus draagt. De gansche wereld heeft voor onzen Borg geen andere kroon, geen ander gewaad.

Eens, ja was dien mensch een kroon der heihgheid op 't hoofd gezet en een kleed der gerechtigheid sierde hem in Gods hof. Maar die kroon is ter aarde gevallen, dat kleed is hem ontnomen. Met vijgenbladeren zich bedekkend verborg Adam zich in het midden van het geboomte. Hoe is 't goud zoo verdonkerd, het fijne goud zoo veranderd.

Nooit zou ook maar één Adamskind die verloren kroon zich weer op 't hoofd kunnen zetten, nooit zou het zich weer een Paradij skieed kunnen aantrekken. Jammerlijk, ellendig, blind, arm, naakt, doolt het over eene vervloekte aarde.

Wel zoekt hij zich een kroon van goud, omhangt hij zich met een kleed van deugd, neemt plaats op den troon van eigen hoogheid en omklemt den scepter' des gewelds. Wel wandelt hij op't paleis van zijne grootheid en wijsheid en spreekt: ' „Is dat niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb." Maar dan komt een spotter, ; een hooge krijgsknecht: de doodl Hij slaat op die kroon, dat het pijnt, scheurt' hem dat kleed van 't veege lijf, en buigt spottend, huldigend den stervenden

mensch. En als dan dat schepsel weg gaat zinken in de groeve der vertering, dan komt de hand die schrijft: „Mené, mené, tekel, upharsin!" dan komt de stem van Horeb: „vervloekt is een iegelijk, die niet blijft n al 'tgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen."

Neen, neen dan is 't niet voorbij. Maar eeuwig zal daar zijn de kroon van doornen, de doornen der zonde, het roode kleed der ongerechtigheid, de gebroken scepter van het eigen „ik", daar, waar un worm niet sterft en het vuur niet uitgebluscht wordt.

Zeg, o mensch der zonde: Hebt gij dan eene gestalte? Zijt gij dan een Koning?

Mftar dan zal deze man van smarten' zitten op Zijnen troon in de heerlijkheid ^ Zijns Vaders. Op Zijn kleed, Zijn heerlijk ewaad zal geschreven staan: Koning der Koningen en Heere der Heeren,

Dat zal eens zijn! Doch nu gaat Hij uit, dragende de doornenkroon en het urperen kleed.

O verstaat gij het, gij die uwe zonden eerdet kennen, die met den vromen anger moet uitroepen: „Want mijne onerechtigheden gaan over mijn hoofd; ls een zware last zijn ze mij te zwaar eworden"; die de tollenaarsbede op de lippen hebt genomen: „o God, wees mij ondaar genadig", verstaat ge het wat dat beteekent voor u, die kroon, dat kleed? Ziet het toch, hoe alles op uw Jezus, uw Borg aankomt.

De schuldige mensch roept het maar altijd door: „Wijkt van mij, want aan de keunis Uwer wegen heb ik geen lust.' Maar de eeuwige Ontfermer roept het altgd weer: „Zoo waarachtig als Ik leef, zoo Ik lust heb in den dood des goddeloozen."

Toen heeft die God zich, ondanks alle menschenverzet, nedergebogen — nedergebogen, als de mensch in den hof al bevende voor Hem vlood — nedergebogen, als de mensch in de woede zijner onmacht de vuist balde — nedergebogen, als de mensch zichzelf eene kroon van doornen vlocht door zijne zonde, zich een kleed aantrok van ongerechtigheid. Die liefde Gds heeft 't gedaan, om Zijn Zoon te geven, opdat Hij verlossen zou van den vloek der wet. Die liefde heeft 't gedaan om Zijnen Eeniggeborene den beker aan de lippen te zetten. Die liefde voor Zijn volk zette Immanuel de doornenkroon op en hing Hem 't purperen kleed om. De mensch bleef zichzelf gelijk, maar o diepte des ontfermens, Hij, de Almogende, bleef zich ook gelijk. „Ik de Heere worde niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd."

Daar komt Hij dan uit, Zions schuldovernemende Borg. De doornen, gewassen uit een vervloekten aardbodem, op Zijn hoofd, het kleed dubbel geverwd. rood van dejondej rood van 't offerbloed, om 't gemarteld lichaam.

O ziet, 't is de kroon, het kleed van Zijn gekocht Zion. Haar nam Hij 't alles af, om 't op zich te nemen. „Troost, j troost Mijn volk" „Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde^"

| Maar Zijne kroon geeft Hij, en Zijn kleed werpt Hij hen om, opdat zij zouden mogen aanzitten aan de bruiloft des Lams. Hij streed, Hij leed voor de Zijnen,

flij ^erd gebonden, opdat zij ontbonden zouden worden. Hij werd gekroond met doornen, opdat zij gekroond zouden wor-^en met goedertierenheid. Hij werd verlaten, opdat zij aangenomen zouden wor-^en. Hij stierf, opdat zij zouden leven,

^jjeg deed Hij om Zijn arm. schuldig yolk uit !satans klauwen te redden En ^et Zijn eigen bloed ingegaan in het heiligdom, heeft die Hoogepriester eene eeuwige verlossing teweeggebracht.

Uit loutere genade, vrije gunst, om een zondaar, een vijand Gods, Zijnen Vader in de armen te leggen en te zeggen: Vader, Ik. wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij mij gegeven hebt.

Hun kroon is de kroon des levens, hun kleed het kleed Zijner gerechtigheid, gevlochten en geweven in den nacht Zijner smarten. O, dan zingt het een Jesaja: „Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijne ziel verheugt zich in mijnen God, ^yant Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, "

't Hosannageroep is verstomd — ondergegaan in 't geroep: „Kruis Hem." En Jezus wordt gehangen aan 't hout. Man van smarten! Zijt Qij Koning? Wat buigt gij u neder, o mijne ziele. Hoort toch, 't lied van den Kerstnacht: Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen.

En zie nu dien Jezus, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. Zoo w: ordt die eere gebracht, zoo de vrede geschonken, zoo 't welbehagen geopenbaard, „Want God was in Christus de wereld met zich zelven verzoenende; hunne zonden hun niet toerekenende, "

Een stralenkrans van hemelsch licht verheerlijkt dat gekroonde hoofd en met schuldig gebogen hoofd, maar met tranen van dankbaarheid leest het de gevondene ziele boven 't kruis: Jezus de Nazarener, de Koning der Joden.

Hebt gij als eens Jozua uwe vuile kleederen aan? (Zach. 3 : 1—5) Weet het: ij maakt zijn volk, koningen en priesters. Zij zullen niet verloren gaan. Maar wandelend in hemelsche zalen, gekroond met de kroon des levens, bekleed met witte kleederen, zullen zij zingen van 't Lam, dat geslacht is en dat waardig is te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eere en heerlijkheid en dankzegging.

Vlecht u de wereld om u en in u, eene doornenkroon, eene krone van smart en smaad en weedom, zie op Uwen Borg, op Zijne kroon, Zijn kleed, zie op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus dewelke voor de vreugde, die hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, om vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden — Hij zal immers die doornenkroon omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen.

En wij hooren een lied, een zang vol ïoete melodie:

Wij steken 't hoofd oinhoog en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alleen,

. om 't eeuwig welbehagen.

Zegt ons, zijt gij onder degenen, die dat zingen mogen?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Sticliteliike. overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's