Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weest in geen ding bezorgd ; maar laat uwe begeerten in alles door bidden en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God en de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten en uwe zinnen bewaren in Christus Jezus. Filipp. 4:6, 7.

In geen ding bezorgd.

Hierin schenkt God de Heere aan arme zondaren een groot voorrecht, dat Hij hun met al hunne zorgen een open toegang ontsluit tot Zijn genadetroon. 't Is wondere deernis in den Almachtige, dat Hij luisteren wil naar wat wij, kinderen lies stofs, Hem te klagen en te vragen hebben. En dat niet eerst, als wij schuchter 6n bevreesd komen kloppen aan de deur Zijner heihge woning, maar ook hier bewijst Hij zich de Eerste.' Want zelf dringt Hij er bij Zijne kinderen op aan; werpt al uw bekommernissen op Mij, en Ik zorg voor u. Zelf wekt Hij de gebedsbehoefte in het kwijnend hart, en zendt den Geest der gebeden, Die met onuitsprekelijke zuchtingen bidt in Gods volk. En hiervan is niets uitgezonderd, leder weet, hoe beuzelingen in 't oog der menschen ons den vrede kunnen ooven en 't hart met zorg vervullen; Maar daar is geen peil van beteekenis gegeven, waar beneden de dingen. die wij Gode klagen, niet zouden mogen verhalen; 't heet volstrekt: Ken Mij in al uwe wegen! Hoeveel dit waard is, dat ge een plekje hebt, waar ge uw zorgen kunt ütbreiden, een oor, een hart, dat naar uw klachten luisteren wil, wij weten 't allen. leeddragers als wij zijn, Maar hoe dikwerf schiet menschenkracht te kort, om onzen last te verlichten. Dit nu kan bij God niet voorkomen, want voor Hem is geen ding te groot. Dit dreef Paulus tot de vermaning: weest in geen ding bezorgd.

Bevreemde dit woord ons niet! Immers, daar is een niet te dempen verschil tusschen de stemming van geloovig, blijmoedig vertrouwen, waartoe Paulus hier opwekt, en de zondige, slordige zorgeloosheid, die haar leuze vindt in het: laat ons eten en drinken en vroolijk zijn! De natuurlijke mensch slingert tusschen twee uitersten: ijdele lichtzinnigheid, .die onderduikt in den maalstroom der levensgenieting, en anderzijds die alle levensvreugd verschroeiende en verterende bitterheid van 't ontevreden hart; hoewel uiterlijk verschillend, komen deze twee toch uit éénzelfden wortel des ongeloofs op, dat geen plaats laat voor den levenden God, wiens zorgend en wakend oog gaat over alle ding; die ijdele zorgeloosheid heeft geen glimp van overeenstemming met die heilige vergenoeging, met die kinderlijke vreugde en vrede in God, die het deel der ware geloovigen kan zijn, terwijl die somberheid van het onherboren hart niets gemeens heeft met de levende droefheid naar God; zij is een straf, die geen vrede aanbrengt; een nacht, die door geen ochtendkrieken wordt verwonnen.

Paulus vermaant: Weest in geen ding bezorgd, en de vraag rijst: tot wie richtte de apostel zijn opwekking? tot „de heiligen in Christus Jezus, die in Filippi zijn", en overal elders; tot degenen, wier leven is teruggekeerd tot God; tot hen, die in Christus Jezus geborgen zijn en al hunne gerechtigheid vinden in Hem.

Geheiligd beteekent afgezonderd; hen heeft God in Christus zich afgezonderd tot een heilig volk, een verkregen volk, een koninklijk priesterdom. Paulus, die elders schrijft dat God een verterend vuur is voor degenen, die onvoorbereid in Zijne handen vallen, kan hier niet meenen, dat ieder mensch, zonder onderscheid, zonder zorgen zou kunnen zijn. Maar voor wie in Christus is, is alle grond en oorzaak voor bange zorgen weggevallen. Want voor hen zal 't de Heere voorzien.

Zij kunnen in eiken nood hunne ziel kalmeeren met 't woord des dichters: Hij doet vfelhaast uw heilzon dagen, mijn Redder, is mijn God. Voor hen is al de rijkdom der beloftenissen, die in Christus Jezus ja en amen zijn; zoo God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?

In geen ding behoeft bange zorg hen te kwellen, noch voor den tijd, noch voor de eeuwigheid, niet ter zake van wat zij eten of drinken zullen; ook niet als 't gaat tegen zonde en Satan, wereld of hel; in geen ding, want daar is geen ding, dat uwen God ontgaat, dat Hem niet onderworpen zou zijn; Zijn oog zal op u zijn; en daarom zal geen instrument tegen u bereid ooit kunnen gelukken; geen kwaad zal u genaken, de Heer' zal voor u waken.

Tegen Zijn wil roert zich geen schepsel; niets kan u scheiden van Zijne liefde; geen doorn uw voet doorwonden tegen Zijn wil.

Uit Paulus' woord maken wij op, dat deze vermaning noodig schijnt te zijn; inderdaad, dat is zij, want veel wederwaardigheden, veel rampen zijn des vromen lot! Asaf was niet de eenige, die klaagde van strafiing, alle morgens nieuw.

Job was niet de laatste rechtvaardige, boven wiens hoofd zich zware onweders saèm pakten.

Welnu, in al die nooden dekt u geen ander schild dan dit: de Heere is getrouw I

En dan, hoé dikwijls vergeet 't Gods strijdend Sion, dat in het hof der hoven een Almogende Koning waakt over Zijn Kerk, zoodat de Overste dezer wereld niets tegen haar vermag; en dan als de blik op dien Oversten Leidsman verduistert, dan wordt de Kerk des Heeren omgedreven als die geen helper hebben, voortgejaagd als zonder schuilplaats. En daarom dringt de apostel er op aan, dat zij zich zal bezinnen en 't oog zal open hebben voor een onafgebroken gezicht op dien grooten schat van zaligheid, die in Christus is.

En tegen die gelooflooze bezorgdheid kunt ge niet beter strijden, zegt de apostel, dan door den Heere aan te loopen met al uwe zorgen en nooden.

Weest in geen ding bezorgd, maar — wat nu volgt is dus de tegenstelling van 't geloofloos zorgen — maar laat uwe begeerten in alles bekend worden bij God. Heilzamer middel, om van zorg ontslagen te worden, is er niet, dan 't alles Gode te klagen en 't in Zijn handen neer te leggen.

Uwe begeerten in alles. Hierbij ga 't, zooals in 't volgende vers blijkt, niet allereerst om de vervulling dier begeerten I Ze worden Gode bekend gemaakt, zooals Lazarus' zusters heur nood om de krankheid haars broeders den Heere klaagden met de woorden: „zie Heere, dien Gij liefhebt is krank." Wij weten niet wat wij bidden moeten; wij weten niet, wat goed voor ons is; de Heere weet het wel; Zijne gedachten zijn hooger dan de onze. In de erkenning hiervan ligt de kloof tusschen 't ware en 't valsche bidden. De vriend der wereld bidt, vraagt, smeekt somtijds om zijne begeerten; maar wee, indien ze niet worden ingewilligd; dan is hij onverwijld gereed om te denken of te zeggen: daar is geen God! Als wij recht bidden, dan is 't ons allermeest om den Gever te doen, om God zelf. En, dan zeggen wij Hem onze begeerte, niet om als dwingende kinderen onzen zin te hebben, maar om weer den arm Zijner almacht, de hand Zijner trouwe te mogen gevoelen, en 't te mogen weten, dat het licht Zijns aanschijns ons bestraalt, en wij met al onzen nood voor Zijne rekening liggen.

o Heere, zeg tot mijne ziel: Ik ben uw heil! Bij God moeten die begeerten bekend worden. Ook daaraan is't rechte bidden te kennen; 't klimt op tot dien eeuwigen, waarachtigen God, Die zich in Zijn Woord doet kennen als een Helper in benauwdheden.

Ge ziet 't gaarne, dat uwe kinderen u noodig hebben, en al hun nood u klagen. Zoo moeten ook Gods kinderen naar hun hemelschen Vader met alles, wat hen kwelt. o Heere, ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg, zoo riep Hizkia uit.

Gij, o Heere, alleen hebt woorden des eeuwigen levens, tot wien zullen wij dan heengaan! getuigde Petrus.

En banger is er voor u niet denkbaar, kind des Heeren, dan dat God zich verborgen houdt, en gij Hem niet in 't oog kunt krijgen, ' Die eertijds u had gered.

Met bidden en smeeken, moet ge dien weg met uwe begeerten zien te bewanr delen, zegt Paulus; in 't eerste woord ligt de eere-bieding aan den hoogen God, de aanbidding, de grootmaking Zijns Naams, terwijl 't tweede woord doelt op 't roepen uit diepe afgronden, 't worstelen in den hangen levensnood, 't zuchten tot Hem, Die machtig is te doen boven bidden en denken.

Dit gebed is den christenen van noode, wijl 't is 't voornaamste stuk der dankbaarheid, die God van hen vordert; 't is de ziele-omgang met, de ziele-uitgang naar den Springader des levens; 't is niet een druk-doen met woorden; mijn zuchten is voor U niet verborgen, roept David uit.

Dit ga met dankzegging gepaard, vermaant de apostel.

Zoo komt God tot de eere Zijns Naams, en zoo wordt de ziele in den nood van 't oogenblik gesterkt door te gedenken, hoe God haar eertijds heeft gered, aelf stuurt 't de Heere daarheen bij Zijn volk, als Hij bemoedigt: uit zes benauwdheden heb Ik u immers gered, in de zevende zal Ik u niet vergeten; en wat is beter en troostrijker dan in den nood van dezen dag met den dichter uit te roepen:

'k Zal gedenken, hoe voor dezen Ons de Heer' heeft gunst bewezen!

'En van dit alles? nu de heerlijke, heilige vrucht

De vrede Gods ! Wat rijkdom van zieleweelde ligt in die woorden vervat, opgetast, omhoog gestapeld?

Dat woord wede heeft vooral in onze dagen zulk een diepen, vollen klank. En dan, vrede Gods! Dat is vrede, dien God geeft, een vrede met God!

Dan is de innerlijke tweespalt van ons hart met God weggenomen, de schuld betaald, de overtreding bedekt, de ziele eenswillens met den Heere; wat Hij doet wélgedaan, en op de lippen ruischt 't woord van Job: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd.

't Bevreemdt niet meer, dat Paulus van dezen vrede getuigt, dat hij alle verstand te boven gaat; 't lijkt ons geen woord te veel.

Stond 't zoo, dat God 't Zijn kinderen altijd alles naar wensch doet gaan, 't ware anders; maar Satan dwaalde, toen hij meende, Job was met God bevredigd, wijl 't Job alles meeliep.

Maar Job in den overstelpenden jammer zondigde niet en sprak: zouden wij 't goede van God ontvangen en het kwade niet? Gaat dit niet alle verstand te boven ?

Dat gaat ook op in dezen zin, dat waar 't verstand geen uitkomst ziet en 't oog, hoever 't reikt, niet anders speurt dan zwarten nacht, dèn nog de vrede Gods den straal der hop^ doet boren door den duisteren nacht, en licht zaait op het steile kruisdragerspad.

En als van dien vrede eindelijk nog gezegd wordt, dat hij uwe harten en zinnen bewaart in Christus Jezus, dan gaat hq#l ook daarin alle verstand te boven.; Immers, daar is geen afkeeriger, ontrouwer schepsel dan een menschenkind; zelfkennis doet u belijden: 'k ben tot hinken, en tot zinken, ieder oogenblik gereed! Van den vrede Gods, vrucht op 't ware gebed, staat geschreven, dat hij ons hart en onze zinnen, dat is dus in ons, waarin 't afkeeren 't eerst opkomt, *bewaart in Christus Jezus!

Onvrede kweekt verwijdering'; ge keert u af van hem, met wien ge in onmin leeft; zoo doen wij 't ook van God; als I 't onvrede is, en wij weigeren te erkennen, dat welgedaan is wat God deed, dan keeren wij Gode den rug toe, als Asaf die nijdig werd, toen hij den voorspoed der goddeloozen zag; maar toen de Heere hem in 't heiligdom inleidde, en hij met Gods wegen bevredigd en vereenigd werd, riep hij uit: mij aangaande, 't is mij goed nabij God te zijn!

Heerlijke vrucht des gebeds, maar dan ook alleen van 't ware gebed. Zij dit u ter toetssteen, opdat gij weten moogt, of ge 't ware bidden reeds leerdet; 't vlecht den band der teedere zielsharmonie met den levenden God, en leert u amen zeggen op Zijn woord en werk en wegen I

't Is duidelijk, dat wij hier een gave Gods beschouwden, een gave van heerlijke strekking en eeuwige waardij; 'n gave, die balsem legt op diepe wonden, de deur der hope ontsluit in het dal van Achor, in 't levensleed den blik opheft naar boven, en in 't gezicht des doods een vrede in de ziele druppelt, waarbij niets te vergelijken is. Zonder deze gave verarmt het rijkste leven, 't verkwijnt en zinkt weg in "grondeloozen waan of in zwarte wanhoop!

Grijpe de hooge noodzakelijkheid dezer schoone gave Gods ons diep in 't hart, opdat wij gebedsbehoeftig met 's Heilands discipelen de smeeking uitstamelen:

Heere, leer ons bidden!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's