Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dies Hij zeide, dat Hij ze verdelgen zoude, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheur voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijne grimmigheid af te keeren, dat Hij ze niet verdierf. Ps. 106:23.

Staande in de bres.

In Israels heiligdom stond een gouden reukofferaltaar, waarvan telkenmale de wierookgeur hemelwaarts steeg.

Onder dezen vorm werd het levende gebed voorgesteld. Gelijk die wolkjes opstegen naar boven en alles vervulden met hun geur, alzoo zoude het gebed opstijgen tot voor den Troon.

De man Gods noemt het in Ps. 141: „mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer." Op schoone wijze wordt het in de berijming aldus weergegeven:

Mijn beê, met opgeheven handen, Klimm' voor Uw heilig aangezicht Als reukwerk, voor U toegericht, Als offers, die des avonds branden.

De gebeden, die opstijgen van het gouden altaar, zijn als reukwerk in den hemel.

Voorzeker eene kostelijke waarheid, en toch zou ze kunnen worden misverstaan. Vandaar moet er eene opmerking aan worden toegevoegd.

Dit reukofferaltaar stond binnen in het heiligdom. Om dat te kunnen bereiken moest eerst het koperen altaar gepasseerd, waarop eiken morgen en iederen avond een lam ten brandoffer werd gebracht.

M. a. w. wie op de rechte wijze tot het reukoffer zal naderen, moet hebben gezien op het offer dat voor zijne zonde werd gevraagd.

In dat lam schuilt de verzoening. Eerst moet het offerdier het leven laten geheel, de laatste droppel bloeds vergoten, ja nog meer, het vuur moet het ganschelijk hebben verteerd, dan pas mag de offeraar naderen tot het altaar met zijn wierook.

Behoeft deze waarheid nu nog breeder toegelicht ?

Daar stijgt geen reukwerk op naar den hemel, daar klimt geen gebed op voor den Troon, of het zal zijn achter het geslachte Lam, achter den Gekruiste, al pleitende op Zijne Borg-en Middelaarsverdienste.

Van elke plaats, buiten de schaduw van Golgotha, kaatst de hemel het terug. Daarentegen achter het Lam buige zich gereedelijk de biddende knie. Al zijn het nog zulke stamelklanken — de kleinste wierook wolkjes klimmen ook op — ze worden zekerlijk gehoord. Het geheim kan u niet verborgen blijven: omdat ze neder worden gelegd op het goud van Christus' Middelaarschap.

Daar is een biddende Hoogepriester voor den Troon, die al de gebeden nederlegt voor Gods aangezicht.

Hebt ge dit wel eens rijkelijk overwogen? Johannes spreekt daarvan in zijne openbaring:

„En daar kwam een andere Engel en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij 't met de gebeden aller heiligen zoude leggen op het gouden altaar dat voor den Troon is."

De doorboorde handen leggen het reukwerk neder op het gouden altaar, ziehier het geheim hoe een stamelklank van beneden doordringt tot in het heiligdom.

We wi'len uit het Woord onzes Heeren u dit nader toelichten en wei aan de hand van den Psalmist.

Israel had zijn God vergeten.

Het staat er letterlijk: „zij vergaten God, hunnen Heiland, Die groote dingen gedaan had in Egypte, wonderdaden in het land van Oham, vreeselij ke dingen aan de Schelfzee."

Ge zult zeer denkelijk wel weten, op welk tijdstip dit woord doelt. Als ge deze geschiedenis eens lezen wilt, moet ge opslaan Exodus 32.

Mozes is met den Heere boven op den berg en het volk met Aaron bezig te dansen rond het gouden kalf. De Heere spreekt tot Zijn knecht, tot Mozes: „ga naar beneden, uw volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, heeft het verdorven.

Let eens op deze woordenkeus. De Heere zegt niet: Mijn volk, maar uw. Het is alsof Hij Zich afwendt. Zich van hen losscheurt. Dat volk heeft het verdorven. Zij hebben het zich waardig gemaakt allen tezaam dat Ik ze verdelge. En Hij schijnt ten volle tot het kwade besloten, immers Hij spreekt: laat mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke en hen vertere.

En wat is nu Mozes' doen? Hij buigt zich neder met deze bede: „o Heere, waarom zoude Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetgeen Gij uitgevoerd hebt? Waarom zou de Egyptenaar zeggen: zij zijn uitgeleid om door Zijne hand gedood te worden. Gedenk toch aan Uw verbond, aan wat Gij aan Abraham, aan Izaak, aan Israel gezworen hebt."

Hebt ge in dezen bidder al een anderen Bidder herkend ? Wat een kostelijk pleidooi! Hier wordt reukwerk verzameld in het gouden wierookvat.

De Heere zeide te zullen verdelgen, evenwel Mozes, Zijn uitverkorene, week niet. Ziet, daartoe was hij do^ den Heere verkoren om een pleiter te zijn voor een doodschuldig volk. Hij was de van God bestelde man om in de bres te staan.

Hier staat in den tekst: in de scheur voor Zijn aangezicht. Ge. moet het u zóó voorstellen. Daar was vanwege de ademtocht Zijner heilige lippen, als door het slaan van een zwaard, eene opening in de gelederen gekomen. Velen vielen, meerderen zullen vallen, ja wie zal kunnen uitgezonderd?

Daar treedt de Borg naar voren. Hij stelt zich in die scheur, in die gaping, waar het zwaard op inloopt. Hij spreekt: tref mij maar.

Hebt ge nu zeer duidelijk gezien, lezer, van Wien deze Mozes het spiegelbeeld is ? In de scheur voor Zijn aangezicht heeft hij post gevat en daar is de grimmigheid afgekeerd, We weten hoe Mozes gespaard bleef; alleen om Hem van Wien hij de type zijn mocht De grimmigheid werd afgekeerd. Daar werd' verzoening gevonden.

Wat is dit een wondere weg, vindt ge niet? Van de zijde van het volk niet anders dan zonïde en ongerechtigheid. God vergeten niet alleen, maar Hem smaden. Van Gods zqde: „laat Mij toe, dat Mijn toorn ontsteke."

Evenwel Hij, in Wien Zich de liefde Gods zoo heerlijk openbaart, laat niet af. Ten ware.

Daarin ligt heel de heerlijkheid van de behoudenis. In de scheur voor het aangezicht van den Heilige stelt Zich de Christus Gods. Voor den rechterstoel des konings laat de man zich slaan, bij wien geene schuld werd gevonden. Hij vraagt. Hij smeekt: delg Mij uit Uw boek, want deze schuldige natie te behouden is Mij het liefst van al.

Wat valt hier veel te leeren uit deze geschiedenis.

Wat een heerlijke uitkomst had deze voorbede van Mozes voor zijn schuldig volk, niet waar?

Zou dit voor Gods kinderen-niet een spoorslag mogen zijn, in het algemeen, om hun gebed te vermenigvuldigen.

Daar is zooveel te vragen. In onze dagen wordt zoo telkens gesproken: „wat is het toch droevig met ons volk gesteld! Hoe ver is het al met ons gekomen I Alles schijnt weg te zinken."

Mijn broeder en zuster, zoo de Heere u deze oogen gaf om te zien en deze ooren om te hooren, waar bracht het u ?

We zullen de allerlaatsten zijn om te ontkennen dat de breuke groot is, die geslagen werd in ons midden, maar verstaat ge 't nu ook, dat dit een gevolg is van onze zonde. En laat nu maar alle nadruk gelegd..op „onze." Wij hebben vergeten de groote dingen, de wonderdaden in ons midden. Ziet, daarom heeft de Heere geslagen.

Stelt gij, die dit weet, u wel eens in de bres, in die scheur voor Gods aangezicht?

'k Weet haast al van te voren wat ge zeggen zult: „ik daar? ik durf haast voor mijzelven niet te pleiten." Och, mijn vriend, wanneer gij naar het reukofferaltaar uwe gangen zult richten, ga dan eerst pleiten op het brandoffer. Ziet op dien Uitverkorene, op dien eenig-Beminde des Vaders, laat van uit de schaduw dezer plaats uwe gebeden oprijzen.

Wat is dat volk; , dat den beteren Mozes als pleiter heeft, toch zalig te roemen. Al de grootheid. Hem voorgesteld, heeft Hij afgewezen. Zijne grootheid ligt alleen in het behouden der Zijnen.

In onze dagen is de verwarring niet gering. Met eene driestheid, welke doet huiveren, wordt verdedigd: zonder Borg wel tot God te kunnen naderen. De gebeden worden opgezonden uit naam van een schepsel. Tot het heiligdom wordt een weg gezocht, welke niet door den voorhof loopt. Men heeft Christus als Plaatsbekleeder niet noodig.

En toch blijft het gelden: ten ware Zijn Uitverkorene in de scheur voor Gods aangezichte gestaan had. Als wij Christus niet kennen als onzen Heiland, als wij onszelven niet leerden zien als doemschuldig, gewis, het einde zal zgn als de ontmoeting Jehu's van Israels koning: het is verraad.

De Borg wordt u nog voorgesteld. Het schuldige behoort bij Hem. Als gij schuldig zijt geworden geheel, als gij zeggen moet: „bij dat schuldig Israel behoor ook ik, vlak aan den voet van den berg waarop de Heere mij Zijne grootheid toonde heb ik mij omgekeerd en gezocht naar goden zooals ik zelf verkoos. Voor een god van eigen maaksel heb ik mijn gansche zijn ten offer gebracht. Voor wat mijn dood inhield zou ik mijn leven hebben gegeven,

. „Als Gij, o Heilige Israels, met mij richten wildet, zoo ware het ten eenenmale verloren, "

Wanneer dit de taal uws harten zijn mag, gelooft dan op grond van 's Heeren onbedriegelijk Woord, dat daar staat in de scheur voor Gods aangezicht een Borg, Die niet wijken zal. Al zegt ook de Duivel: verderf hem, Heere; al zingt ook uw vleesch in koor mede: Hij heeft gelijk — wat zich van des Pleiters lippen voortdurend laat hooren is dit: „indien Gij, Heere, hunne zonden niet vergeven zult, zoo delg Mij uit Uw boek. Voor Mijn volk is de scheur voor Uw aangezicht door Mijn kruis toch gedempt."

Laat dezen troost u niet rooven.

Schuil maar alleen achter Hem.

De heiligheid des Heeren mag u dikwerfverschrikken, Zijn onkreukbaar recht u vaak beklemmen, achter uw Borg zijt gij veilig. Wie het opgaf voor Hem, heeft het gewonnen,

Gods toorn zou verdelgen ten ware Zijn Uitverkorene er niet stond. Hij sjiaat er en blijft er staan, tot de laatste Zijner kinderen is ontkomen,

Mozes moest het op den berg nog zien, in eene klove, onder de schaduw van Gods hand. Hij zag den Heere slechts van achteren; straks zullen, die Zijne verschijning hebben liefgehad. Hem zien in het blinkend aangezicht, in Zijne volle heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's