Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Leestafel.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Modus videndi, eene kerkrechtelijke studie door Mr. J. F. Dijkstra, theol. cand. Uitgave; G. JA. Ruys — Utreoht. 1917.

Dit is een merkwaardig geschrift, 't Merkwaardige begint al op den omslag. De titel is: Modus videndi. En dat is geen drukfout. Dan is 't een kerkrechtelijke studie. Daar zijn wij in de Hervormde Kerk niet van overvoerd. Vervolgens is 't geschreven door een Meester in de rechten die theol. candidaat is en spoedig zijn proponentsexamen zal doen om dan als predikant in de Herv, Kerk op te treden. Vervolgens is dit boekje gedrukt in 1917 en in Nov. 1916 verschenen.

Een en al merkwaardigheid! En dat staat allemaal nu nog maar op den omslag. Maar nu 't geen er in staat! Ieder die 't lezen kan moet dit boekje lezen.

Wie 't niet leest schaadt zich zelf 't meest, 't Wil een droge, nuchtere, onbevooroordeelde studie zijn. Andere brochures en geschriften waren den Schrijver niet droog, niet nuchter, niet onbevooroordeeld genoeg. En dan is het den schrijver er om te doen, om kennis aangaande de Kerk zelf te verkrijgen, om dan de vraagstukken, die thans binnen de Ned. Herv. Kerk aan de orde zijn, te kunnen beoordeelen; om vooral een duidelijk inzicht te krijgen in de verhoudingen van leer en recht binnen de Herv. Kerk. Dat duidt aan, dat het een ernstige studie moest worden, met veel peuterwerk, om dat dan zóo te verwerken dat het groote geheel er klaar door in 't licht gesteld wordt. Een merkwaardig geschrift.

Eerst een Inleiding — die men niet mag overslaan, maar die men moet lezen tot 't laatste zinnetje, dat is: uEn nti is mijn inleiding uit.a Dan krijgt men Hoofdstuk I. Algemeene begrippen. Een echte studie dus. En dat iste Hoofdstuk is dan in drieën verdeeld: A. Begrip van Kerk en Kerkgenootschap (blz. 2—18); B. Begrip van Kerkordening of Synodaal Reglement (hier staat of. en dus »en«)(blz. 18—23) en C. Begrip van Kerkrecht'(blz. 23—33). Bij A gaat het dan eerst over het wezen der Kerk: »Het wezen van Christus' Kerk in de verschijning berust op de eenheid. Deze eenheid bestaat hierin, dat de leer en de sacramenten, door Christus ingesteld, verkondigd e.n toegediend worden door een lichaam, dat zich verbreidt door alle tijden heen en over alle volken. Dat lichaam wordt voor ons bewustzijn in de historie zichtbaar gerepresenteerd door de Roomsche Kerk, voor het Schisma. We merken in dat lichaam drie eigenschappen op: ie.de Universaliteit doordien het zich, onafhankelijk van politieke grenzen, over den aardbodem uitstrekt door alle tijden heen; 2e. de eenheid, doordien het, ondanks die algemeene verbreiding, toch de organische samenhang bewaart; 3e. de vrijheid, doordien het zijne wetten en verordeningen niet ontvangt van de wereldsche overheid en gedragen wordt door de geestelijke natuur van de Kerk zelf en niet door dwangmiddelen der Staatsmacht.?

Over die eenheid wordt dan nog wat naders gezegd in verband met de scheuringen die in het Schisma en daarna hebben plaats gehad. »Van dit lichaam hebben zich in den loop der tijden enkele deelen losgemaakt. Sinds dez? splitsing van de eenheid dekt voor ons bewustzijn de verschijning niet langer het daaraan ten grondslag liggende noumenon. In het afgetrokkene kan men aan de eenheid van het grond-lichaam nog wel vasthouden, doch de aard en het karakter van dat lichaam als eenheid in de verschijning, kunnen aan elk deel van deze eenheid slechts betrekkelijk, niet volstrekt toegekend worden, en dit geldt zoowel het gebleven deel (de R. Kerk) als voor een scheidend deel.« Na over die eenheid gesproken te hebben (nl. over de eenheid die verloren is gegaan) wordt een schets gegeven i. van het Luthersch Kerkbegrip en 2. van het Gereformeerde Kerkbegrip, waarbij gesproken wordt over Zwingli en Calvijn.

Bij Zwingli merkt de schrijver o. a. op: »Volgens Zwingli's Kerkbegrip zou een groep van minstens honderd leden b.v. in een evangelisatie-lokaal in eeredienst saimgekomen, gemeente d. i.Kerk' zijn.« (blz, 5.) En bij Calvijn merkt hij op : »Calvijn gaat hier en daar wel door voor de eenige banierdrager der Gereformeerde beginselen Zwingli echter was ook gereformeerd. We kunnen dus wel spreken van een Kerkbegrip naar een gereformeerd beginsel, ter onderscheiding van Roomsch of Luthersch beginsel, doch de lidwoorden moeten onbepaald zijn of weggelaten worden. //^^ gereformeerde Kerkbegrip bestaat dan ook niet« (blz. 7).

Vervolgens wordt de formuleering in zake kerkbegrip gegeven zooals die gevonden wordt inde voornaamste confessies. De conclusie is: Calvijns theorie wordt in essentie, dus bij al deze oudere en nieuwere confessies gevonden» (blz. 8). In verband hiermee maakt de schrijver de opmerking, dat als hij spreekt van confessies en daarbij ook noemt (No. 6 en No. 7) The Form of Government of the Presbyterian Church in the United States of America èn The Constitution of the Cumberland Presbyterian Church, »het sta ons klaar voor den geest dat No. 6 en 7 meer zijn, dan simpel belijdenisschrift, wat al dadelijk uitkomt in den naam. Hier zou gesproken kunnen worden van Reglementen. Reglementaire Kerk en Gemeente Gods zijn in bovenstaand vocabulair dan ook geen tegenstellingen en zijn dit zeker ook niet dan wanneer Kerkenorde en confessie formeel meer gescheiden zijn, dies, dat de laatste een appendix is van de eerste. Dat »Form«, «Constitutions, »Kerkenorde«, «Algemeen Reglement» formeel staan voor eenzelfde zaak is eene opmerking, die ik reeds hier wensch te maken, al zou dit praematuur kunnen schijnen.»

Als conclusie in zake Kerkbegrip lezen we op blz. 9: »De conclusie ligt m. i. dan ook voor de hand, dat duidelijke confessies als sub 6 en 7 zijn genoemd. Kerk als empirische Kerk, niet willen doen doorgaarj voor de »ware Kerk.« Confessies, die dit niet zoo duidelijk zeggen (i—5 zijnde: de Helvetica posterior Cap. XVII; De Heidelb. Cat. ant. 85; De Conf essio Gallicana art. 29; De Confessio Belgica— De Nederlandsche — art. 30; en De Westminster Confession of Faith, chapter 25, 2) bedoelen hetzelfde. En Calvijn ook!« »Bij de toetsing van een of andere Kerk in de verschijning — empirische Kerk — op waarheidsgehalte, kunnen wij dan ook slechts benaderingswerk verrichten, * (blz. 9).

Vervolgens bespreekt de schrijver de ideeën van Mr. A. F. de Savornin Lohman. »Deze algemeen hooggeachte Staatsman behoort wel niet tot de Herv. Kerk doch oefent binnen hare muren toch zeker, als publicist en politiek leider, een invloed uit enz.« »Ik zal ook Mr. Groen niet gering achten als autoriteit, doch ik hoop open oog te houden voor anachronismen.*

De schrijver wijst dan op een breed betoog van Mr. Lohman in sOnze Constituties (dat tus-. schen twee haakjes niet in 1807 is verschenen!) over Kerk-en Kerkgenootschap. Conclusie van den schrijver: »Het kan aan mij liggen, doch ik zie 't wezensverschil tusschen Kerk en genootschap door deze bewijsvoering van Mr. Lohman nogniet.ct -

Dan wordt een enkel woord gezegd over Groen van Prinsterer, wiens Kerkbegrip aldus geformuleerd wordt: »De algemeene Christelijke Kerk is geweest van het begin der wereld en zal zijn tot het einde dezer dagen. Dit is de onzichtbare Kerk. De zichtbare Kerk is elke Kerkgemeenschap, waar binnen het zuivere Woord Gods wordt aanvaard als eenige kenbron en onfeilbare toetssteen voor het geloof, en als grondslag van haar wezen, en is een deel der algemeene Christelijke Kerk.

Dat Woord Gods wordt vastgelegd in leerstellingen, die de waarheden bevatten, welke door de geloovigen van alle Protestantsche Kerken gemeenschappelijk beleden worden en door deze Kerken ten allen tijde als haar levensbeginsel beschouwd zijn, doch hier te lande met behoud der eigenaardigheden, die de Gereformeerde gezindheid kenmerkt. Die leerstellingen worden saamgevat in eene belijdenis, die het fundament is van de Kerkgemeenschap.»

De schrijver wil ook niet-gereformeerden aan het woord laten, want hij wil zoo objectief mogelijk onderzoeken wat volgens stellig recht de verhoudingen zijn van leer en recht binnen onze Kerk. Te prejudiceeren: »de oudeKerk van 1566 bestaat nog aldoor» — zou het geheele onderzoek overbodig maken.

Dan worden Prof. J. H. Scholten en Prof. Cannegieter, »mijn hooggeschatte leermeester», aan 't woord gelaten.

Scholtens Kerkbegrip wordt geteekend als volgt: »De Christelijke Kerk is naar haar innigst wezen een zuiver democratische Vereeniging. (Leer d Herv. Kerk II, blz. 326, 2de uitgave). Elders: De Christelijke Kerk is eene Godsdienstige Vereeniging, die zich ten doel stelt^ om God te dienen naar de voorschriften van Jezus Christus» (1, 15).

Tot de Keik kunnen dus allen behooren, die op de eene of andere wijze God dienen, in God gelooven en dan de voorschrijten van Jezus opvolgen. De kring kan dan heel, héél ruim getrokken worden, doch: geen Kerk zonder belijdenis, zegt Scholten, wat uit de definitie »Kerk is Vereeniging» reeds voortvloeit. De belijdenis geeft derhalve den maatstaf der saamhoorigheid aan.

Kerkbegrip van Prof. Cannegieter: «Kerk is vereeniging van in godsdienstig opzicht geestverwante menschen. Dit beteekent, dat Kerkgemeenschap in het leven wordt geroepen door godsdienst, als motief van de vereeniging. De bewustwording van geestverwantschap involveert nog niet gelijk denken.»

Na zoo over A. Kerk en Kerkgenootschap (blz. 2—18) gesproken te hebben wordt nu gehandeld over B. Kerkeordening of Synodaal Reglement, ('t Eene oogenblik staat er kerkordening, dÈin erkeordening en dan weer kerkenordeningl) »Het is niet zoo heel lang nog geleden, dat emand over de beteekenis van Kerkeordening n van synodaal reglement tegenover mij meeingen ten beste gaf, die een synodaal reglement ouden kunnen doen doorgaan voor satanswerk!« Och, 't waren weer van die algemeenheden,

die een mensch, wat zwak op de been, van z'n stuk zouden brengen.«

»De Kerk, verstaan natuurlijk als zichtbare Kerk, 'doet zich in de historie steeds op de eene of andere w ijze kennen als georganiseerd geïnstitueerd lichaam en juist door dit karakter wordt ze zichtbaar. Een instituut wijst op eene instelling door menschen. Om organisme te kunnen blijven met houvast, zijn er regels noodig, waarnaar het organiek verband bestendigd zal kunnen wordeh.

En die regels behooren vastgesteld te worden, in voorschriften, te raadplegen door leden en door hen, die lid van het lichaam zouden wenschen te worden ter orienteering voor vragen van geloof, doch ook voor vragen van leven, leven der Kerk zelve rMX in de laatste plaats.*

»Dit gezag toch gaat in de Gereformeerde Kerk en ook in de Herv. Kerk, van onderen af, niet zooals bij Rome en bij de Luth. Kerk, van boven af.« «Dit echter valt wel vast te stellen, dat de grondbeginselen noodzakelijkerwijze moeten worden vastgelegd in een grondwettelijk deel, in eene constitutie, die men ook heel goed Kerkeordening of Algemeen Reglement mag noemen!»

»En thans gaan wij over tot het vaststellen van de plaats, die het Algemeen Reglement naar zijn karakter inneemt in het rechtsbestand onzer — Vaderlandsche Gereformeerde — Kerk» (blz. 26). »De helderheid van beginselen in onze Kerkelijke Wetgeving is niet groot en de klaarheid die er is, wordt veelal nog onhelder gezien» (blz. 27).

lk volg te dezen aanzien het systeem, dat ik toepaste bij »Kerkeordening« waarvoor ik de Embdener Kerkorde als prototype nam. Het Algemeen Reglement van 1816 is echter geen ectype van die Kerkeordening, doch een zelfstandig legislatief product.

De verhouding tusschen bet A. R. van 1816 en dat van 1852 zie ik als die tusschen de Embdener Kerkorde en de Dordtsche van 1618/19. Welke plaats nu neemt het A. R. in in het rechtsbestand der Herv. Kerk? De Algemeene Synode van 1824 drukte het karakter van het A. R. in dit opzicht juist uit in hare Aanschrijving van 15 Juli 1824 door het A. R. te noemen: »De Grondwet der Nederlandsche Hervormde Kerk». «Het defect van 1816 is in 1851 verholpen, toen de Grondwet inderdaad wèl uitging van de Kerk zelve als wetgever.» »Welk orgaan in de Herv. Kerk is de wetgever? Alle organen, van den Kerkeraad af, zijn autonoom, maar onder de noodige restricties, als voortvloeiend uit het geheele Synodaal-Presbyteriale systeem.» »Wij komen dus na al het vorenstaande tot de slotsom, dat het A. R. is eene Grondwet, en dat het A. R. van 1852 de Grondwet der Ned. Herv. Kerk is (blz. 32).

{Sloi volgt).

Goedkoope Boek-aanbieding.

De groote Advertentie in dit No. van de be kende firma J. W. Boeijenga en Zoon te Sneek, verdient vooral ditmaal aller aandacht.

Wie de lijst even nagaat vindt er een groot aantal uitnemende boeken in, die Werkelijk laè, g zijn geprijsd.

We zitten nu midden in het leesseizoen Het is nu de tijd om te koopen, vooral ook met het oog op de komende feesten.

Men zie dus de lijst even in en leze de gunstige voorwaarden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Van de Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's