Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Termijnbepaling,

Uit de rede van den Minister van Binnenlandsche Zaken blijkt, dat bij dien bewindsman in beginsel geen overwegend bezwaar bestaat tegen een additioneel artikel biij artikel 192der Grondwet, aangevende den termijn, waarbinnen de Schoolwetten bij de Staten-Generaal moeten ingediend zijn.

Alhoewel wij de beteekenis van zulk een additioneel artikel niet zoo hoog aanslaan als anderen, zoo zal met de vastlegging van een termijn toch reeds iets verkregen zijn.

Hoe of het loopen kan met de indiening van wetten tot uitvoering der Grondwet, daarvan gaf onlangs mr. Hovy uit Loosduinen een beeld.

Om het belang der zaak drukken we hieronder af wat mr. Hovy schreef:

Het mag als bekend worden verondersteld, dat de Grondwet van 1848 in het vijfde harer additioneele artikelen termijnen vaststelde voor de indiening van verschillende voorstellen van wet.

Zoo moesten Kieswet, Provinciale en Gemeentewet, als van den meest urgenten aard, worden voorgedragen in de eerste zitting der Staten-Generaal, volgende op de afkondiging der Grondwetswijzigingen. En daar de Grondwet op 3 , November 1848 afgekondigd werd en daj delijk in werking trad, had die indiening in het zittingsjaar 1848—1849 moeten plaats hebben. Een eerste ontwerp-Gemeentewet kwam evenwel eerst, bij de Tweede Kamer in op 3 Maart 1851, twee zittingen te laat dus.

Een tweede lid van dat additioneele I artikel 5 schreef de indiening voor van : verscheidene andere wetsontwerpen, „zoo I mogelgk in diezelfde zitting, en in allen ! geval niet later dan in de daarop vol-! gende". jTot die rubriek behoorden wetten op de ministerieele verantwoordelijkheid, op de Rechterlijke organisatie, op onder-' wijs, op armbestuur en op het recht van I vereeniging en vergadering, van welke ; wel het eerste en het laatstgenoemde tijdig ingediend werd, evenwel in zulk een vorm, dat alle partijen oiite. vreden waren, waarna intrekking of verwerping het gevolg was. Het Wetsont. werp op het onderwijs liet op dcli wachten, evenals vele andere. Noch het Ministerie-rfe Kempenaar van 1848 noch het Ministerie Thorbecke van 1849—1853 diende dit hoognoodige ontwerp in. En dat, taiwijl de vrijheid van onderwijs op aandrang der radicale elementen ir, - 1848 in de Grondwet gebracht was en voorts Oioen van Pj-msferer herhaaldelijk op inlossing der Grondwettelijke belofte aandrong. Van Ooltstein (Mr. J. K) had Thorbecke's stilzwijgen hierover reeds voorspeld, door aan den Hoogleeraar Vreede te schrijven: „de ministerieele staatkunde komt hooifdzakelijk hierop neder: uitvoering aan de Grondwet te geven voor zoover hij (Thorbecke) dit geraden oordeelt en verder niet, en bij het voorstellen zijner wetten den geest des tijds te volgen en zich daarnaar te schikken" fzie Rengers, Pari. Gesch, 2e dr. I 40).

Wij verkeeren thans in een eenigszins analogen toestand. Alleen hebben wij nog geen additioneel Grondwetsartikel, dat de indiening van de nieuwe onderwijswetsontwerpen aan een termijn bindt.

Evenwel, de heer Loeff heeft in zijne rede bij de Grondwetsherziening aangedrongen op inlassching van een termijnbepaling.

Met 't antecedent van 1844 voor oogen vraagt men zich af, of «en termijubepaling in een additioneel Grondwetsartikel veel nut zal kunnen stichten. Welken waarborg hebben wij, dat de belofte inderdaad ingelost wordt? Eu ook al mochten één of meer ontwerpen bij de Staten-Generaal worden ingediend, bestaat dan eenige zekerheid, dat de ontwerpen met zoo groote voortvarendheid worden behandeld, dat zij weldra in "het Staatsblad komen? Men weet niet, welke Ministers na de Grondwetsherzie ning de teugels van het bewind zullen voeren, noch ook hoe de Kamers dan samengesteld zullen worden.

De vraag rijst dan ook, of niet met ernst te streven is naar de totstandkoming eener, zij het voorloopige, onderwijsregeling, waardoor aan het hoofdbeginsel der voorgestelde Grondwetsbepaling, financieele gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs, recht wedervaart.

Evenwel, de vraag, of dat denkbeeldpractisch uitvoerbaar is, kan uitsluitend beantwoord worden door hen, die in de practische politiek werkzaam zijn, m.a.w. door Regeering en Kamer.

Blijkt het niet practisch door voerbaar, dan neme men desnoods genoegen met het denkbeeld Loe/f, gedachtig aan het „beter een half ei dan een leege dop " Maar make men zich niet èl te veel illusies.

Twee punten van bezwaar.

Op een tweetal punten zal naar de meening van hen, die tegen artikel 192, zooals dit door de regeering ontworpen werd, overwegend bezwaar hebben, moeten worden tegemoet gekomen, wil het voorstel voor deze onvervalschte bewonderaars van de openbare school aannemelijk zijn.

In de eerste plaats wordt herstel gevraagd van de clausule uit het tegenwoordig grondwetsartikel, luidende: „Er wordt overal in het Rijk van Overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven". Zooals het voorstel thans luidt, staat er: „Overal in het Rijk wordt van Overheidswege de gelegenheid gegeven tot het ontvangen van voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs".

Dat laatstgenoemde redactie gekozen werd en het beginsel werd losgelaten, dat overal in het Rijk van Overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs moet gegeven worden, heeft reden van bestaan. Immers zijn er verschillende gemeenten in ons land, waar zelfs geen openbare school bestaat. De Grondwet heeft zich hier bij de practijk aangesloten. Hoe zal men nu met eenig recht kunnen eischen, dat op die plaatsen waar geen behoefte aan openbaar onderwijs is, toch eene openbare school zal moeten aanwezig zijn ? Is het niet voldoende dat de Grondwetgever bepaalt dat: overal in het Rijk van Overheidswege de gelegenheid tot het ontvangen van voldoend openbaar lager onderwijs gegeven wordt? Op dit punt worden de voorstanders van de openbare school nog steeds bevoordeeld boven de voorstanders van de bijzondere school, welke laatsten de verzekering niet krijgen, dat zij overal de gelegenheid zullen ontvangen om voor hun kinderen bijzonder onderwijs te bekomen.

Een gebiedend voorschrift, dat in elke gemeente één of meerdere openbare scholen zullen beschikbaar zijn, ook zelfs wanneer slechts een enkel leerling het onderwijs op zulk een inrichting begeert, lijkt ons niet weinig dwaas.

De tweede eisch, welke gesteld wordt, is, dat bepaald worde, dat het bijzonder onderwijs aan dezelfde eischen van deugdelijkheid zal hebben te voldoen als het openbaar, hetzij dat die eischen bij de Grondwet dan wel bij de gewone wet worden voorgeschreven.

Welke eischen van deugdelijkheid men op het oog heeft, zegt men intusschen niet.Dat hier een addertje onder het gras schuilt, ligt voor de hand, want zal men tenslotte met zijn verlangen voor den dag komen, dan zal het wel duidelijk worden dat de besturen der bijzondere scholen niet meer heer en meester in eigen huis zullen gelaten worden.

Nu zou voor het stellen van eischen van deugdelijkheid nog reden zijn wanneer de bijzondere school nog eene positie onder ons volk had te veroveren. Maar daarvan kan toch geen sprake zijn. Er zouden zelfs uit de geschriften van de tegenstanders heel wat citaten neer te schrijven zijn, waaruit kan blijken, dat de bijzondere school om het onderwijs, wat daarop gegeven wordt, een eervolle plaats in ons land inneemt.

Maar worden aan de bijzondere school ook thans reeds, en zoo bepaalt het ook het nieuwe Grondwetsartikel, niet eischen van deugdelijkheid gesteld, zoowel ten opzichte van de kundigheden der onderwijzers als wat betreft het getuigschrift van zedelijk gedrag dat moet worden overgelegd? En ligt de deugdelijkheid van het onderwijs bovendien niet in den prikkel der concurrentie tusschen de bijzondere en de openbare school ?

Een bijzondere school, die geen deugdelijk onderwijs geeft, is ten doode opgeschreven.

Het is daarom belachelijk, als men het uitspreekt dat de Staat zijn plicht verzaakt, indien hij niet de garantie eischt, dat de bijzondere school in alle opzichten aan de eischen voldoet die aan goed volksonderwijs behooren gesteld te worden.

Aan een tegemoetkomen op de beide hierboven genoemde punten van bezwaar kan dan ook geen sprake zijn.

Het lang verwachte additioneele artikel

De anti-revolutionaire Kamerclub heeft een goed werk verricht door een additioneel artikel op artikel 192 te ontwerpen, waarbij een termijn van uitvoering gesteld wordt met, wat men noemt, een boete-bepaling.

» De aanhef van het artikel luidt: Een ontwerp van wet, strekkende om de Wet op het Lager Onderwijs in overeenstemming te brengen met artikel 192 der Grondwet, wordt ingediend in het eerste Zittingsjaar na afkondiging dezer veranderingen in de Grondwet.

Waarop dan deze boete-bepaling volgt: Indien een zoodanig wetsontwerp op den eersten Januari in het daaropvolgend Zittingjaar nog niet tot wet is verheven, worden, met ingang van dien datum in de Wet op het Lager Onderwijs, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht.

In deze veranderingen wordt nu de zoo hoognoodige verbetering in - de positie der onderwijzers voorgesteld; waarbij aan de onderwijzers der bijzondere scholen dezelfde jaarwedden worden toegekend als aan die der openbare scholen.

Een eerste stap tot de financieele gelijkstelling.

We hopen nader op dit voorstel terug te komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's