Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat des Bijbels.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat des Bijbels.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een verlosser beloofd.

Door de zonde is de mensch losgescheurd van den God des levens en ligt midden in den dood, een prooi van satan en de hel.

De aarde zal hem geen vreugd berei^ den, wel 't zweet op z'n aangezicht te voorschijn roepen en het uitoemendste van het leven zal zijn moeite en verdriet. God zal hem overal achtervolgen met de tijdelijke straffen, vertoornd zijnde over de zonde die woont in aller hart en die uitbreekt in gedachten, woorden en daden. De dood wacht op hem als rechtvaardige vergelding op de overtreding en aan de poorte des doods wacht de voltrekking van de eeuwige straf, met eeuwig wee en afgrijzen.

Daarop is geen uitzondering.

Want heel de menschheid is éen gemeenschap; en de zonde doorgegaan tot alle menschen is de dood aller deel.

Daarbij is geen helper.

En afwijkende met een eeuwige afwijking zal de mensch zich werpen op valsche goden, hii zal zich troosten bij valsche godsdiensten, maar nergens zal een losprijs zijn en nergens ontkoming en nergens heil.

De onnatuurlijkste voorwerpen zuilen zich als goden opwerpen.

De onnatuurlijkste zonden zullen met schijnglaiiS bedekt genot en vrede en zaligheid voortooveren.

Maar onder bange worsteling om het bestaan zal man en vrouw teleurstelling op teleurstelling inoogsten; alles zal zich ontpoppen leugen te zijn en alles zal de smart vermeerderen.

Alles ligt onder de schaduw van Gods vloek.

En uit den schoot der vervloekte aarde zal geen leven ontspruiten dat redding geven kan. Uit het vervloekte menschengeslacht zal geen zoon der vertroosting, geen held der hulpe voortkomen,

ZaT de mensch daar zóo blijven staan, geheel overgegeven aan den duivel; speelbal van de leugenprpfeten; ellendeling voor den tijd en voor de eeuwigheid; hier van kwaad tot kwaad voortschrijdend en straks met eeuwige tranen zijn doemvonnis dragend?

We mogen ook spreken van 't geen de Heere als een God van genade heeft gedaan, zich aanstonds alzoo openbarend aan Adam en Eva.

Terstond na den val zoekt God den gevallen mensch op.

Dat kon geen ontmoeting zijn van zalige vreugd, zooals te voren, waar de verhouding tusschen het schepsel en den Schepper nu zoo geheel anders geworden was en de conscientie van Adam en Eva spreken van schuld.

Daar moet Gods oordeel op volgpn. Adam en Eva voelen dat.

De Heere had immers gezegd: „ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven".

Toch heeft de Heere niet alléén te oordeelen. Van het eerste oogenblik af gedenkt Hij in Zijn toorn aan Zijne gedachten des ontfermens, die van eeuwigheid zijn. En van stonde aan gaat de Heere bekend maken dat naar den" Raad Zijns Wélbehagens is, om uit een gevallen menschengeslacht een uitverkoren volk te behouden, welk volk de Vader gegeven had aan Jezus Christus, die Zich gewilUg had gesteld tot Borg en Losser, waarbij de Heilige Geest de voltooiing zou werken.

Het zaad des menschen zou zondaren uit zondaren verwekken. Nooit zou een vrouw een reine voortbrengen. Nooit zou een uitzondering zijn op den regel: „in zonde ontvangen en geboren."

En ziet, daar begint de Hèere toch aanstonds van dat groote wonder te spreken. Terwijl Hij met een scherpéh bijl, billijk in rechtvaardigen toorn ontstoken, den boom des menschengeslachts komt uitroeien uit het Paradijs, om hem daar buiten te planten op een vervloekte aarde — daar spreekt de Heere van een vrouwenzaad, dat in de wereld toch nog brengen zou nieuw leven, verlossing en heerlijkheid, waardoor een arm zondaars-, volk zou komen tot de eeuwige zaligheid. Ttrwijl alles gelegd wordt in de hand van Satan, om der zonde wil — daar zegt de. Heere dat Hij Een geboren zal doen worden uit eene vrouw, die Satan z'n buit zal bevechten en ontrukken, om Sion te bevrijden van den eeuwigen vloek en het eeuwige leven hun weder te geven, ^

En ja — laat het een lange en bange worsteling mogen zijn, die daaraan verbonden is, het einde zal victorie zijn voor des menschen groeten Zoon en allen, die in Hem gerekend mogen worden.

Daarom spaart de Heere na den val — en doodt niet.

Geestelijk dood voor God zijnde — werpt de Heere niet alles, te saam voor eeuwig in de hel.

Satan heeft getriomfeerd — maar zal den nederlaag lijden.

De Heere zal uit het menschenpaar' Adam en Eva het menschengeslacti doen uitgroeien. Dat menschengeslacht zal ervaren, dat het geestelijk dood  om der zonde wil en dat niets van die dood kan redden, dan God zelf. Endoo, Zijne genade zal dan in Christus vet! gaderd worden dat volk dat zalig zal worden, ingeplant in Hem, die gezegd heeft: „Ik ben de weg, de waarheiden het leven, niemand komt tot den Vader dan door Mij."

De volkeren zullen nog ieven, de laj, den zullen nog bewoond worden. Kunsten en wetenschappen zullen nog bloeien Het welvaren zal vermeerderen. De zoj zal nog op en ondergaan, de regen nederdalen. God zal mensch en beest weldadigheid en trouw bewijzen, des zomers en des winters, bij voorspoed ei tegenspoed.

Maar bij alles zal openbaar worden, das gansch het schepsel zucht onder der vloek der zonde en dat alles wat leeft gekromd ligt onder Gods oordeelen. Het uitnemenste des levens is moeite en verdriet. De dagen des menschen zijn als een schaduw. Het einde van alle vleesch is hèt graf. En het oordeel is tot verdoemenis.

Zoó zal gezucht, geween, gekerm gehoord worden.

Het zwaard zal niet wijken ; van de aarde. Het kruis niet worden weggenomen van de schoudérs. De dood zal niet op de vlucht gaan, zelfs niet voor den sterkste.

Maar ziet — tegenover die wereld vat smart en ellende, van zonde en dood' van schuld en vloek wil de Heere nii spreken van Zijn Kerk, van Zijn gemeente van Zijn volk, van Zijn schapen, vergaderd uit alle geslachten, talen en natiën saamgebracht in Christus en doot Hem behouden en bewaard.

Dat zal een terrein zijn waar de genade heerscht. Waar de zonde als zonde gekend zal worden en beleden; waar de vloek ervaren zal worden en gebillijkt; waar het oordeel zal worden getorscht en aanvaard — maar waar de zonde zal worden vergeven en weggedaan; de vloek kwijtgescholden en vernietigd; de dood overwonnen en verslonden.

Daar zal men dan uitroepen: „ziet. Hij heeft alles nieuw gemaakt!

Daar zal de verbroken gemeenschap met God hersteld worden, ' de kennisse Gods vernieuwd, de gerechtigheid geschonken, de heiligheid gewerkt worden.

Daar zal bekend worden: wij zijn uit de wereld en niet van de wereld; wij zijn zondaren, maar gerechtvaardigd; wij zijn uit Adam maar in Christus; wij zijn dood in zonden en misdaden, maar ons leven is verborgen in God, kennende Jezus Christus, ons van den Vader ge­geven tot wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing.

En op den grooten wereldakker zal Gods Kerke zoo staan als het huis des i Heeren, met geheiligde vaten gevuld,  bevestigd tot in eeuwigheid.

In het midden van een krom en ver­draaid geslacht zal een volk leven, door God verkoren en van kinderen der duis­ternis gemaakt tot kinderen des lichts, van erfgenamen des eeuwigen toorns gemaakt tot erfgenamen des eeuwigen levens. Dat zou Gods werk zijn. Het werk van Zijn bizondere genade. En dat werk zou voortspruiten uit Christus, die in het Paradijs wordt genoemd het zaad der vrouw.

Uit dat zaad Gods, uit den Zoon Gods, met den van God gegeven Borg en  Redder, Middelaar en Lossser, uit den hemelschen Profeet, Priester en Koning zou dat volk geboren worden, gekocht zijnde door Zijn bloed en verlost zijnde van den duivel.

Daarom komt de Heere in Genesis 3  ook aanstonds van dien Christus, den tweeden Adam, spreken.

Hij wordt in belofte voorgesteld aan ons aller vader en moeder. Op Hem zal aller hope moeten zijn. Naar Hem aller verwachting zich uitstrekken. En in en door Hem zou Gods volk behouden worden, Satan tot beschaming, Gode tot eere.

In en door Christus zou Gods volk toch ö bij den levensboom komen, toch in het Paradijs, toch in Gods gempenschap. Het zou toch met God wandelen, toch profeet, priester en Koning worden, toch in de eeuwigheid den Heere loven en prijzen met vreugde en blgdschap, die niet ver­ ' broken zou worden.

De geschiedenis der menschheid zal geen einde nemen!

En ja — Gods toorn zal geopenbaard I worden van den hemel over alle goddeloosheid.

Maar de genade des Heeren zal in Christus verheerlijkt worden, tot leven I en eeuwige verlossing voor allen die gelooven.

Waar alle dingen door Christus geschapen zijn en ook alles tot Zijne eere is bestemd, , daar zal Hij in het midden ook van het geschapene triomffeeren, tegenover satan, hel en dood, waarbij Zijn Volk zal behouden en een eeuwig Koninkrijk zal beërven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1917

De Waarheidsvriend | 5 Pagina's

Uit den Schat des Bijbels.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1917

De Waarheidsvriend | 5 Pagina's