Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Modus Vivendi. III.

Aan ds G F. Creutzberg van Arnhem, lid der Synode, werd verlof gegeven zijn bedeukingen tegen de bepalingen in het belang der minderheden afzonderlijk aan de vergadering voor te dragen, 'dewijl hij in d« Commissi» Tan onderzoek alleen gestaan had in afkeuring van bedoeld Reglement.

Zijn rapport luidde als volgt:

Hoog Eerwaarde Heeren!

De ondergeteekende, lid der Commissie van rapport inzake de belijdenisvragen, ma, akt met erkentelijkheid gebruik van het verlof, hem door Uwe vergadering verleend, om in eene afzonderlijke memorie zijne bezwaren te mogen blootleggen tegen „dé bepalingen omtrent de rechten der minderheden", gelijk deze door de groote meerderheid van zijne Commissie geconcipieerd en aan Uwe beoordeeling onderworpen zijn.

Hij heeft zich geplaatst tegenover de volgende vragen: zijn de voorgestelde bepalingen wenschelijk? zijn ze wettig? zijn zij onmisbaar?

De 'vraag naar de wenschelijkheid der bepaling kan in tweeërlei zin worden opgevat. Men kan vragen: zijn zij wenschelijk met het oog op het bestuur der, kerk, dat tot voorstelling en vaststelling geroepen zal worden en dan is het minstens twijfelachtig te noemen, of de eerbied voor de Synode zal toenemen en hare verhouding tot de kerkelijke, vergaderingen en besturen zal winnen, wanneer voor een voorstel, in 1874 tweemalen gpdaan en door eene verpletterende meerderheid in de Kerk afgekeurd en ontraden, thans na verloop van 4 jaren opnieuw de consideratiën worden gevraagd.

Is een dergelijke .maatregel gerechtvaardigd, waar dit voorstel in hoofdzaak onveranderd bleef, èn, althans in de Classicale vergaderingen het grootste deel der adviseurs van toen thans opnieuw zal adviseeren, terwijl de meerderheid der nieuwe bestanddeelen naar alle waarschijnlijkheid den ouden tegenstand zal steunen ?

Maar zijn dan wellicht deze bepalingen te wenschen met het oog op de gemeenten?

Naar het oordeel van den ondergeteekende nog minder.

De kerk zal langs dezen weg de strgders die op het gebied van den geest tegenover elkander staan, organiseeren op Kerkelijk gebied, di den strijd bestendigen en de verschillende personen dringen om zich tot den kamp bij elkander te voegen, tot dat ten slotte alle leden der grootere gemeenten in drie of wellicht méér afdeelingen gesplitst zijn, ieder met hare afzonderlijke vergaderingen van kiescollegiën en kerkeraadsleden. Zal men op zoodanige wijze niet, de vereeniging zoekende, de scheiding voorbereiden ? Is dit een middel tot bevordering van den ouderlingen vrede, of zal het integendeel, zelfs in kleinere plaatsen den strijd bevorderen ? Is het eene poging tot herstel van de orde, of is het eene feitelijke organisatie der wanorde, è\Q in de verbreking van den laataten band eindigen zal?

En toch, er zijn méér bezwaren. Toen in de buitengewone vergadering der Synode van 1873—'74 de voorzitter een ontwerp tot voorziening in de behoeften der minderheden aan het oordeel der vergadering overgaf, voegde hij daaraan een voorsteltoe om art. 11 van het Algemeen Reglement te wijzigen. Toen de Synode van 1874 voor een dergelijk wetsontwerp de consideratiën der Kerk vroeg, bood zij eerst een voorstel aan tot verandering van art. 11 van het Algemeen Reglement Naar het 'oordeel van onder gHfekende terecht. Zoolang eene Kerk eene belijdenis heeft, en aan hare besturen door de wet den plicht oplegt om de leer te handhaven, kan in haar midden geen sprake zijn van het erkennen der rechten van meerderheden of minderheden, die behoeften hebben in strijd met de belijdenis der kerk. 't Is mogelijk, dat de besturen het oog sluiten voor bet bestaan van deze meerderheden of minderheden ; maar toonen zij inderdaad dat deze verschijnselen hun aandacht hebben getrokken, dèn wordt de eerste vraag niet wat vragen deze richtingen, maar: hebben zij in de kerk recht van bestaan ?

Indien dus bij de invoering van de voorgestelde maatregelen gemeenten weigerden, om zich aan deze bepalingen te onderwerpen, zij zouden in verzet kunnen komen op grond van de wet; zij zouden zich op den plicht der gehoorzaamheid aan het Algemeen Reglement kunnen beroepen om hun tegenstand tegen een organiek Reglement te rechtvaardigen.

Daarom blijft in de laatste plaats de vraag: zijn deze bepalingen onmisbaar; is het noodig dat hier bepaalde voorziening van de zijde der kerk gegeven worde? De ondergeteekende wijst tot beantwoording van deze vraag op de pogingen, in zoo menige, zelfs kleirere gemeenten van ons vaderland door de minderheid aangewend, om zelve zooveel mogelijk in hare geestelijke behoeften te voorzien. Ook de Commissie inzake de belijdenisvragen heeft in haar rapport o.a. bij gemeenten met êen predikant gewezen op de mogelijkheid, dat de minderheid in hare geestelijke behoeften zou trachten té voorzien door het organiseeren van predikbeurten en het aanstellen van godsdienstonderwijzers. Indien voor vele gemeenten met éen predikant naar haar oordeel zulk een middel bereikbaar zou zijn, hoeveel te meer mag gerekend worden op de veerkracht van minderheden die in gemeenten van tw«e predikanten 2/g van de stemgerechtigde lidmaten aan hare zijde hebben.

De ondergeteekende meent dus aan Uwe vergadering den raad te mogen geven, om bovengenoemde bepalingen te verwerpen, als zgnde: noch wenschelijk, noch wettig, noch onmisbaar.

Met 11 tegen 7 st. werd Maandag 19 Augustus 1878, na lange en breede beraadslaging besloten om tot behandeling van het voorstel Luti over te gaan.

Een amendement op art. 1 al. 1 „om de bepalingen niet toe te passen op gemeenten met éen predikant wordt met 12 tegen 6 st. verworpen.

Als na behandeling van nog andere wijzigingen de Bepalingen in haar geheel, behoudens aan'de Commissie opgedragen eindredactie, in stemming worden gebracht verklaren zich 11 leden vóór en 8 tegen de voorloopige aanneming. Dit besluit werd genomen naar het advies van de hoogleeraren E. H. Lasonder te Utrecht en C. P. Hofstede de Groot te Groningen, door de stemmen der heeren Hofstede de Groot Sr., oud-ouderl. te Groningen, ds. Van Lakerveld te Helmond, J. A. Kaub, oud-ouderl. te 's Hertogenbosch, ds. Heerspitik te Gieten, ds Luti, Wa& lsch pred. te Middelburg, ds. van Hoorn te Hoorn, ds. van Duyl te Broek en Waterland, ds. Janssen te St. Anne, ter Muiden, ds. Alingh'Prins te Korte Zwaag, ds. Buma te Hasselt, Mr. Linckers, oudouderl. te Kampen.

Met den Secretaris, den heer S.F. van Hasselt stemden tegen de aanneming de heeren dr. Rèitsma te Groningen, Jhr. Trip van Zoudtlandt, pred. te Hattem. ds. Creutzberg te Arnhem, Mr. van den Brand' Ier, buderl te 's Gravenhage, ds. J. C. Verhoeff te Utrecht, P. Rqndhuyzen ouderl. te Veenendaal, dr. Pleyte, oudouderl. te Leeuwarden, en de President ds. G. Molenkamp ts Delft. (Blz 325 Syn. acta, 1878 ) (Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Vragenbus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's