Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Luther en de Hervorming.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Luther en de Hervorming.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Avondmaals-strijd.

XVII.

Reeds tijdens den Rijksdag te Spiers had het Philip van Hessen zeer gehinderd, dat de Roomschgezinden gestadig het verwijt herhaalden: Gijlieden draagt er roem op, dat gij zooveel eerbied en liefde hebt voor het Woord van God en toch zijt gij zoo oneenig onder elkander." Dit sloeg op den strijd over het avondmaal, zooals die bizonder tusschen Luther en Zwingli gevoerd werd.

Luther kon zich niet geheel aan Rome's leer ontworstelen en geloofde aan de Consubstantiatie. Hij zag in het brood en in den wijn werkelijk des Heeren bloed en lichaam, 'twelk hij dan ontving als teekenen van de Goddelijke genade. En hiermee verschilde de Zwitsersche hervormer Zwingli, die in het brood en den wijn teekenen van Gods genade zag, zijnde de voorstelling en de herinneringen van het Uchaam en het bloed van Christus.

Bij Luther ging het over de woorden „dit is mijn lichaam" en het was hem niet uit het hoofd te praten, dat dus het brood het vleesch van Christus en de wijn Zyn bloed was en dat dus de avondmaalgangers met den mond Christus' vleesch eten en Christus' bloed drinken. Waarbij Zwingli meer aan een figuurlijke spreekwijze . -dacht en meende, dat de Heiland brood en wijn had aangewezen om aan Zijn lichaam, dat verbroken, en aan Zijn bloed, dat vergoten was, te herinneren,

Heftig stonden de beide Hervormers tegenover elkaar, bizonder weer in het: jaar 1527, toen Zwingli een boekje schreef „Vriendschappelijke Uitlegging" eu Luther, zijn scherp vioovd „tegen de Geestdrijvers" in het licht gaf.

Toen er aan de strijdgeschriften geen ' eind scheen te komen wilde de landgraaf: beproeven deze mannen tot eenheid te brengen! Hij stelde een bijeenkomst der: onderscheidene hervormde theologen voor' en wel te Marburg. Zwingli nam deze | uitnoodiging volvaardig aan, maar Luther! had met zulk een plan weinig op. Bij. hem was geen begeerte naar een eenheid, die hij onbestaanbaar en een vrede, dien hij valsch noemde. „Weg met zulke eenheid! Weg met zulke liefde en verdraagzaamheid i Dat behoort tehuis in de hel!" „De opgewondene hoofden, die van eenheid en van vrede dweepen en toch vijanden zijn van Christus, mijnen Heere; van God, den Vader; van het Christendom, mijne moeder; en die ook mij belagen — de zoodanigen komen niettemin tot mij en zeggen: kom, laat ons vrienden zijn!" Neen! Luther moest niets van „de Sacramentarissen" hebben; zij verkondigden denkbeelden „die tegen alle gezond verstand in druischten en met heel de wereld den spot dreven" (1527).

Maar bij Luther en Melanchton bestonden ook nog bedenkingen van anderen aard tegen een godsdienstgesprek te Marburg. Zij waren er niets opgesteld, dat de landgraaf in zoo nauwe aanraking met de Zwinglianen zou komen, „Hun dwaalbegrip", zeiden zij, „is van zulk een' aard, dat het voor eeu' man als de landgraaf zeer gevaarlijk kan worden. Zijn levendig en onrustig gestel roaakt dat alles wat van het gewone afwijkt iets aantrekkelijks voor hem heeft. En daar de opvatting van Zwingli meer voor het verstand dan voor het hart geschikt, en meer op het begrijpen dan op het gelooven berekend is: en men in godsdienstzaken datgeoe wat gemakkelijker te bevatten is gereeder verkiest, zoo het ons verkondigd wordt door een man van geleerdheid, die ons vertrouwen bezit en in liooge mate de gave heeft om schriftuurlij ke vormen te gebruiken eu zijne zienswijze in bijbeltaal in te kleeden, beschouwen wij het als zéér bedenkelijk, dat Zwingli in nadere betrekking tot den jeugdigen landgraaf zou komen."

Melanchton kwam ook nog tot de zonderlinge gedachte, dat Roomschen de scheidsrechters moesten zijn bij den voorgenomen redetwist. „Zoo wij niet zorgen dat er onpartijdige beoordeelaars zijn", dus waren zijne woorden, „kunnen de , Zwinglianen groote-kans hebben om in L het gelijk gesteld te worden". Derhalve waren Roomschen, volgens Melanchton, onpartijdige rechters, wannéér over het leerstuk van het Avondmaal gedisputeerd moest worden! Wel een bewijs, dat men voelde, dat de opvatting van Luther de Roomsche opvatting zéér nabij kwam, méér dan de leer van Zwingli.

Melanchton ging zelfs nog verder. Hij schreef den 14den Mei 1529 aan den keurprins: „Tracht het daarheen te brengen, dat de keurvorst ons geen verlof geeft om naar Marburg te gaan; dan hebben wij een goede verontschuldiging."

Erg van harte ging het in deze dus niet bij Luther en zijn vrienden. En toen zij ten slotte toch moesten gaan, schreven zij van te voren maar vast: „Zoo de Zwitsers niet toegeven zal het alles moeite te vergeefs zijn."

Zwingli dacht er anders over. Hij sprak tot den raad van Zurich, van welken hij toestemming moest hebben om de reis naar Marburg te ondernemen: „Ik ben geheel overtuigd, dat, zoo wij godgeleerden maar de gelegenheid hebben mogen om elkander van aangezicht tot aangezicht te zien, de waarheid voor aller oogen in een verhelderd licht zal opgaan " En toen de raad hem geen verlof wilde geven, daar juist de eerste religie-vrede gesloten was en men Zwingli's tegenwoordigheid in Zurich tot het bewaren en bestendigen der rust noodig achtte, nam Zwingli zich voor om toch te vertrekken, ook zonder verlof; waarbij hij deze woorden sprak: „O God! Gij hebt mij nooit verlaten; Gij zult ook thans Uw welbehagen doen en Uw naam zal verheerlijkt worden." Toen besloot de Raad om de reis van Zwingli goed te keuren en vergezeld van Oecolompadius en onderscheidene andere personen (want men hield het er voor, dat in de voorgenomen bijeenkomst ook staatkundige aangelegenheden zouden behandeld worden) scheepte de Zwitsersche Hervormer zich den 6den September 1529 te Bazel in, om na 13 uren te Straat.sburg te arriveeren. Daar bleef Zwingli eenigen tijd om vervolgens langs weinig bezochte paden, over bergen en door bosschen te trekken, en ten laatste onder geleide van veertig Hessische ruiters, den 29sten September te Marburg behouden en wel aan te komen.

Luther, die vergezeld was van Melanchton, Cruciger en Jonas, kwam daags nadat de - -Zwitsers daar gekomen waren Philip onthaalde zijne gasten op alleszins luisterrijke wijze.

De landgraaf wenschte dat de godgeleerden onderling eene bijeenkomst zouden hebben alvorens de eigenlijke samenspreking in het openbaar zou plaats hebben. Het was echter gevaarlijk, zegt eein tijdgenoot, om Luther en Zwingli al  dadelijk in een persoonlijken strijd te  mengen. Daarom werd met bedachtzaamheid die voorloopige samenkomst zóó geregeld, dat Oecolompadius en Melanchton, wier gematigdheid bekend was, elk aan een der andere hervormers werden | toegevoegd, en zoo werden Vrijdag 1 October, na afloop van de godsdienstoefening, Luther en Oecolompadius in een afzonderlijk vertrek bij eengelaten en Zwingli met Melanchton in een ander.

Hoe groot het misverstand was bleek al dadelijk bij de samenspreking van Melanchton en Zwingli. De eerste dacht toch dat de Zwitsersche Hervormer over Christus sprak „op de wijze van de Joden en dus alsof Christus niet werkelijk God zoude zijn. Waarbij ook uitkwam dat men de leer der oude Christelijke Kerk verschillend beoordeelde en tegenover het gezag van conciliën en geloofsbelijdenis,  een verschillend standpunt innam. Want toen Zwingli zei: „ik denk ovet de Heilige Drieëenheid gelijk het concilie van Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius daarvan geleerd hebben, riep Melanchton uit: „Conciliën, geloofsbelijdenissen wat beteekent dat! Of hebt gij niet herhaaldelijk betuigd geen ander gezag in aangelegenheden als deze te erkennen dan de Heilige Schrift alleen ? " waarop Zwingli natuurlijk antwoordde: „Wij hebbeu nooit de conciliën verworpen, waar zij uitspraken doen gegrond op Gods Woord. De eerste vier kerkvergaderingen hadden ongetwijfeld gezag in het leerstellige, en geen waar geloovige heeft dat ooit in twijfel getrokken." .

Deze gewichtige verklaring van Zwingli, die door Oecolampadius ons bewaard is gebleven, stelt het standpunt in het liclit van hetwelk de Zwitschersche hervormers uitgingen, waarbij Luther en de zijnen in betrekking tot de aloude uitspraken der kerk een eenigszins ander standpunt innamen, wat bij de verdere disputen wel meer duidelijk nog zou worden.

Luther had, op gelijke wijze als Melanchton met Zwingli had gedaan, aan Oecolampadius een en ander punt van verschil ter opheldering voorgesteld. Voornamelijk had de discussie zich bij den Doop bepaald. Luther beklaagde zich, dat de Zwitsers niet wilden aannemen, dat de doop op zich zei ven voldoende is om iemand tot lid der Kerk te maken, „Het is zoo" zeide Oecolampadius, „wij .vorderen dat er geloof zij: zoo al niet  duidelijk, op het oogenblik der bediening van het bondszegel, dan toch in het toekomende; en dit, zoo wij meenen, met allen grond. Wie toch kan Christen zijn, die niet waarachtig gelooft in den Heer der gemeente ? — Echter wil ik niet beweren dat de doop niet in zekeren zin een bad der wedergeboorte zou mogen genoemd worden; want door den doop wordt toch hij, die tot dusverre aan de Kerk vreemd was, haar ingelijfd."

Dit waren de kleine voorpostengevech­ten die aan den grooten strijd vooraf gingen.

Zwingli verzocht, dat de redetwist in het openbaar zoude plaats hebben. Luher was hier tegen. Men besloot dan at alleen de vorsten, edelen, afgevaarigden en godgeleerden zouden toegelaten orden; weshalve vele geleerden en anderen, die uit Frankfort, de Rijnstreken, Straatsburg, Bazel en andere gedeelten van Zwitserland waren te samen gevloeid, teruggewezen werden. De eene geschiedschrijver zegt dat er tusschen de 50 en 60 toehoorders geweest zijn, Zwingli evenwel spreekt slechts van vier en twintig.

Op een kleine schilderachtige hoogte, langs welke de Lahn kalm en effen heenstroomt, vertoont zich een oud ridderslot aan het oog. Van daar overziet men de •stad Marburg geheel De schoone vallei van de Lahn ligt er voor den beschouwer als geopend; terwijl de gezichtseinder door bergen bepaald wordt, die, schijnbaar al hooger en hooger, zich tot eene reusachtige massa opeenstapelen, en eindelijk in de wolken dch verliezen. Binnen de muren van dit grijze kasteel, en wel in de ridderzaal, moest de conferentie plaats hebben.

Zaterdagmorgen, den 2den October, kwam men in die zaal saam, in tegenwoordigheid van den landgraaf met de heeren die tot zijn gevolg behoorden.

Aan een tafel namen Luther, Zwingli, Melanchton en Oecolampadius plaats. Luther begon dadelijk met een stuk krijt op hef fluweelen tafelkleed met groote letters te schrijven: HOC EST CORPUS MEUM. (Dat is mijn lichaam) Luthers oogmerk was, daf hij deze verklaring des Heeren gestadig voor oogen hebben zou, daar die bij de discussie van zooveel gewicht moest worden. Zijne tegenstanders konden daaruit gelijk opmerken dat hij op dit punt zonder toegeven zou zijn,

Wat zou nu deze conferentie geven?

Geen wonder dat men van alle zijden, met hopen en vreezen, de uitkomst van dit punt verbeidde, en dat velen haar in hunne gebeden gedachtig waren!

Daar zaten nu de mannen die in Saksen, aan den Rijn of in de Zwitsersche Alpendalen gekozen hadden voor Gods Woord en tegen den Paus — in hoofdbedoeling één, maar toch verschillende in enkele bizonderheden. En nu waren ze saamgekomen om te beproeven de scheiding weg te nemen en de klove te overbruggen waarbij zooveel afhing voor de toekomst van Christus' Kerk in Zwitserland, Duitschland en andere landen.

Geen wonder dat gesproken werd: „bedenkt in deze gewichtige oogenblikken, dat de Kerk in verwachting op u neerziet, en dat de geloovigen u bidden, om de wille van het bloed des Heeren Jezus Christus, dat gij de heilige belangen, die u hier worden toebetrouwd, op eene wiijze zult behandelen en in het licht stellen, dat de wereld in de uitkomst een werk moge zien, door den Heiligen Geest bestuurd en gewrocht."

Toen de Kanselier Feige met een kort woord de vergadering geopend en in  landgraafs naam, herinnerd had, dat het doel der tegenwoordige bijeenkomst  het bereiken eener gewenschte eenheid in leerbegrippen, nam Luther aanstonds het woord en zei: „Ik verklaar, dat ik van mijne tegenstanders verschil, met betrekking tot het leerstuk van het Heilig Avondmaal, en dat ik bij mijne meening daaromtrent denk te volharden. Christus heeft gezegd: Dit is mijn lichaam. Laat nu wie maar wil mij bewijzen dat een lichaam geen lichaam isl Ik verwerp bij een onderzoek als dat alle redeneering, alle menschelijke wijsheid en spitsvondigheid. In de godsdienst komt geen wiskunde te pas. Wij hebben Gods Woord en wij moeten aannemen en gelooven wat ons in dat Woord geleerd wordt."

Oecolampadms antwoordde daarop: Gij kunt toch niet ontkennen, dat er figuurlijke spreekwijzen in den Bijbel voorkomen; b.v. Johannes is Elias; de steenrots was Christus; Ik ben de ware wijnstok. De uitdrukking dit is mijn lichaam is een figuurlijke gezegde van gelijken aard."

Luther stemde wel toe, dat er figuurlijke spreekwijzen in den Bijbel worden aangetroffen, maar hij ontkende, dat de woorden dit is mijn lichaam als zoodanig mochten aangemerkt worden.

Oecolampadius zei, dat Jezus in Joh. 6 duidelijk had gezegd, dat Hij niet bedoelde een werkellyk eten van Zijn lichaam en drinken van Zijn bloed (Joh. 9:63). De woorden bij de instelling van het Avondmaal gebezigd moeten dus een geestelijke beduidenis hebben en zien niet op het vleesch; boven een stoffelijke opvatting moet de voorkeur gegeven worden aan een uitlegging in geestelijken zin.

Luther antwoordde: „Waar God spreekt betaamt het ons, nietige aardwormen, te hooren en eerbiedig te zwijgen. Zoo God mij bevelen wilde oneetbare, ja de walgelijkste dingen te eten, zou ik het doen en mij verzekerd houden, dat ik wèl deed, "

Toen nam Zwingli het woord.

(Worrlt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Luther en de Hervorming.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's